Lauwer-stryt
(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij
[pagina 198]
| |
De wonderlyke kunstkamer
| |
[pagina 199]
| |
Gelovend' eer Turkoys, of gloeyende Robijn
Gants çierlijk geschakkeert, als pluim, of veer te zijn.
En echter noopt de lust mijn Zanggoddin met spooren,
Om uit een gulle borst de weerklank te doen hooren,
Wat voor uytnementheidt mijn oogen heeft vermaakt.
Hoe maak ik best begin? wel aan: mijn yver blaakt,
Om 't heerlijkst, dat de Lucht, het Water, Vuer en Aarde
Heeft mild'lijk meegedeelt, te schrijven na zijn waarde.
O! Febus, gunme een straal van u vergood gezicht.
'k Zie Vader Jupiter u felle blixemschicht,Ga naar voetnoot+
Die uwe donder werpt, dat berg en boomen kraken:
De strijd van hette en kouw kan harde steenen maken.
Het scheurt van alle kant waar zoo een needer valt.Ga naar voetnoot+
Het spikkelig AgaatGa naar voetnoot+ met glans en glory brald
En wonderlijke zwier. Het hout in steen herschapen;Ga naar voetnoot+
Verlekkert yders oog. Wie wonderen wil rapen
| |
[pagina 200]
| |
Betast het Zee-gewas, 't Koraal-Rood, Swart, en wit.Ga naar voetnoot+
't Geboomte uit de grond des Afgronds uitgespit.Ga naar voetnoot+
De sterke Ga naar voetnoot+Remora, en wonder slach van visschen,Ga naar voetnoot+
Heel ongemeen van verf, en van gestaltenissen.
Wie zach u weergaa oit tezamen onder een?
't Word tijd dat ik aan Ga naar voetnoot+Schelp en Hoorens d'oogen leen,
Cieraat daar Ga naar voetnoot+Galate en Thetis haar meê çieren,
Als zy 't Geboorte-feest van God Neptunus vieren,
Verzelt met Waatergoôn van alderhanden slagh:
Uw schoonheid blinkt in 't oog, gelijk een heldere dagh
In 't Oosten aanbreekt met zo veelderhanden verven,
Een verf die niet verbleekt, noch niet en zal besterven
In heete zomer lucht, of guure winterkou:
't Is eeuwich Lente, en een lieffelyke dou
| |
[pagina 201]
| |
Schijnt door de gladdigheit hun altijt te besproeijen.
Wy komen tot de Schat,Ga naar voetnoot+ die diep in d'aard wil groeyen,
En tot op Plutoos kruin zijn dierb're wortels schiet:
Alwaar men 't bloozend Gout en 't bleeke Zilver ziet
Zijn aeren strekken door de steen en aarden heenen.
Het koper, yser, tin, en loot, zoals 't verschenen
Is aan het menschlyk oog, eer snoode Eigenbaat
Door gierigheit eerst vond te scheyden 't Goed, van 't Quaat.
Ga naar voetnoot+Gesteenten hoog van waard, en schoon van alle kanten,
Gelyk een Regenboog, de held're Dyamanten, Saffier, Turkoys, Robijn, Smaragde, en Hyacinth.
Opalen, Jaspes, en Granate, en wat men vind
Van Eedele gesteente, in 't Oosten, of in 't Westen,
Vertoonen zig op 't schoonst, op 't çierlijxst, en op 't besten,
Noch lust mijn oog zig in 't vermakelijk prieel
Ga naar voetnoot+Van d'Indiaanse Kunst, en 't aldernetst penceel
| |
[pagina 202]
| |
Der schrandere Cinees, op 't naauste door te wandelen:
Wat weet die Zy en Verf niet gaadeloos te handelen
Het alderscherpst vernuft dat werd hier door belacht.
Ga naar voetnoot+d'Aaloude Muntgoddin zit hier meê in haar pracht,
En toont de Beelden van zoo veel verscheyde Helden,
Die 't lijf voor 't Vaderlandt vaak in de waaghschaal stelden,
En vechtend voor de vuist een leger weêr kon staan.
Ga naar voetnoot+Nu wend ik my na 't Hooft, zo çierlijk aangedaan
Met blommen, paarlen, en gesteente, men zou 't minnen,
Zo schoon vertoont het zig van buyten; maar van binnen
Schuylt in de openborst een onwaardeerb're schat,
Van Vel, van Vlees, van Been, van Zout, van Kalk, en wat
Het menschelyk vernuft weet uit de mensch te maken:
'k Voel door 't ontslooten hooft mijn hart en sinnen raken,
| |
[pagina 203]
| |
Met aanspraak dat ik zelfs in 't end zo worden zal.
Hier stut mijn pen haar loop, want al het ruim getal
Der wondrem elk naar eisch en naar waardy te prijzen
Is gansch onmogelijk. Ik kom alleen bewijzen,
Met weinig regelen, mijn plicht en danckbaarheid.
Verschoon mijn Zanggoddin, heeft zy met geen beleid,
Als 't hoorde, uw Kamerlof na haar waardy gaan schrijven,
Haar hert is goed, en zal u eeuwig danckbaar blyven.
Catharina Questiers. |
|