Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 181] [p. 181] Weder-Antwoordt aan de zoetvloeyende poëet, Sr. Justus Hoflandt, Over het doodts-hooft Op de selve trant als voren. WAt is een Neskebol die van 't verstandt berooft is? Gelijck'er veele zijn in 't menschelijk gheslagt, Veel slimmer in der daat als wel dit doode hooft is, En werdt van niemant meer als van zich zelfs geagt. Dit hooft kan t' aller-tijdt voor ons een Spiegel wesen, Daar steekt meer voordeel in als in een Konings Kroon. Het wijst de Nietigheyt van 't menschelijke leven; Wel zaligh is die geen die vaakmaal is gewoon Voor 't Heyligh Zoen-Altaar het Hemels-Broodt te beedlen, 't Geen hem een disgenoot van Sion maakt gelijk, [pagina 182] [p. 182] En zoo met Jessé Soon op Cimbel, Harp, en Veedlen; De Vadren Vaders lof op queelt in vollen blijk, Zulk een heeft meerder lof als een der werelt wijzen. Des doots gedachten zijn liefkozers van zijn geest; Hy zal voor geen geraamt afkeerig achter deyzen, Maar toonen hoe hy daar zijn nietigheyt uyt leest; Gelijk ik rede las, toen gy my quamt te spijzen Met lekkre lettertrant, waar noch uw Dootshooft is. 'k Zal voor uw maatgezangh, noch Dootshooft achter deyzen; Wijl dat in elk van dien veel heyls besloten is. Ik tragt VEERder. Cornelia van der Veer. In mijn Vaderlijk Amsterdam, den 8, Augusto 1664. Vorige Volgende