Aen de Geestrijke Amstel-Nimph. Juffr. Cornelia van der Veer. Op haer Letterkroon, gevlochten om het Dootshooft, 't welck ick haer op mijn Boek-kamer in handen gaf, ghevolgt den trant van haar E. eygen sluytwoorden.
GHy toont uw Maegd'lijk hooft niet van verstant berooft is,
Maer dat ghy in manier bootst na 't Egipts geslacht,
Wie doots ghedachten plaetst, zy zelver als een hooft is;
De doodt hoe meer bedocht, de doodt hoe min geacht,
Mijn hooft eens ander mensch deed u godtvrughtig weesen.
Hoe Veer, Cornelia, wint ghy van my de Kroon?
Ick hebt, en denk niet eens aan dit Doots eygen weesen,
Geluckig Maegt, die dees gedachten zijt gewoon.
Dorst ick, 'k sou dees manier van denken van uw beedlen,
[pagina 178]
[p. 178]
En worden aen uw geest, rechtmatig, en gelijk:
Dan soud ick dit gheschrift, op hooger snaeren veedlen,
En geeven door mijn daen des doots gedachtens blijck.
Wie dit betracht, die toont sig van des wereltwijsen,
't Verdooft der sonden drift, in 't oefnen van den geest;
Het jong wort deugdig out, eer tijdt het hooft doet grijsen:
Dit Boek maekt eerder wijs, als die veel boeken leest.
Ghy doet 't gheen ick moet doen, als ick mijn ziel wil spijsen,
Mijn hooft dat oefent u, al of 't uw eyghen is:
Uw rijm toont hoe ick moet u voor desen spiegel deysen,
Dit hooft toont niet, wie 't was, maar wel wat datmen is.