Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 147] [p. 147] Inmaninge van de beloofde geheyme minnaar Van Juffr. Catharina Questiers. O waerde zogelingh der negen Zangh Goddinnen, Selfs tiende Zangh-Goddin, die my van mijn' vijf zinnen Ten naesten by vervoert, door diepe zinlickheyt, Die in my op uw' diep GEHEYME MINNAAR leyt; ô Maegt, die in uw' bloem, in uwe Lente-jaren, Een schoon papiere-kint quamt uyt u hooft te baren. ô Amstel-Pallas, waert om gunstelingh te zijn Van sweedtsche Pallas, noyt waerdeerlicke Christijn, Ick hebb' u werck gesien, gelesen, en gepresen; Maar hebb' het niet gekocht: hoe soo? dat mocht niet wesen, Ick had 't verlooft te doen: dewijl uw' heusche mondt Door een belofte van 't te senden zich verbondt. [pagina 148] [p. 148] Al heeft de vrecke droes mijn herten oyt beseten, Veel liever had ick noch u werck u danck te weten, Dan mijn' gekruyste munt, om dat soo lieven handt Hier gunst door senden soud', en dit tot onderpandt. Ick ongeveynsde dan, ik openbare minnaar Van uw' GEVEYNSD' en u heb Catharijn, mijn zin daer Voor seeker opgestelt, dat ghy't niet weyg'ren zult; Ghy hebt het my belooft, beloftenis maeckt schult. Uw' heuscheyt kon my tot een stoute bed'laer maecken. Eer ghy u selven maent, sal ick geen manen staecken. En schoon ghy door u woort my dit niet schuldigh waert: Apolloos Priester waer een Priesteres dit waert. Waer 't vremt, dat ghy my van uw herssenkroost geriefde? Ick eyscht uyt Broeder-recht; geeft ghy 't uyt Suster-liefde. Henrick Bruno. Vorige Volgende