Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 22] [p. 22] Jupyns vonnis Aan Juffr. Cornelia van der Veer. SPant nu de Vierschaar, om het recht der Lauwerieren, O Thymberse Apol, gy die de Satyrs spieren Ontdeckte van haar huyt, om dat hy Helicon Wou tarten met zijn spel. Mercuur blijft by u bron, En gaat zich daar naar wensch en tot u spijt ver lusten. De blanke Maja, die Jupijn zoo vierigh kuste, Belooft hem hulp: versiet in deeze saack terstont. Ik weet het, sprack Apol, nu sal hy door de mont Van 't nooyt gekreuckte recht met straf sijn overgooten. Gy, die met uwe arm de bergen neer kost stooten, Wanneer het heyloos Rot u Heemel had ontseyt: Gy de die met uwe hant de snelle blixem zweyt, Roept nu de Gooden in u hooge Heemel-transen Te recht. De Roedrigh blijft verdoover van mijn glansen, [pagina 23] [p. 23] En trapt u strengh gebodt hertneckigh met zijn voet. GyThaumas dochter, sprack Jupijn met gramme moet, Dringt door de Neevel, die mijn Heemel hout betoogen, En roept het Gooden-tal, dat met onsterf'lijke oogen Het Sonne-licht aanschout ter rechtbanck, om te zien De straf door my bestemt. Het zal terstont geschien, Sprack Iris de Bodin: en zonder meer te vraagen, Heeft zy 't bevel met ernst de Gooden voor-gedraagen. Sy quaamen in der yl op't woort hun aaengeseyt. Doe sprack Jupijn, Vulcaan kom voort, de hant geleyt Aan dees, die my gebodt soo reukeloos verjaaghde. O Vaader! riep Cylleen, nooyt hebt geen mensch, die vraagde, Of smeeckte om genaa, u goetheyt doen ontstaan. (Gy Mnemosijne laat u hulp my niet ontgaan.) Sult gy dan uwe Soon, om dat zijn hert gehangen Heeft aan een aartse maagt, zoo wreeden straf doen langen? Ik heb Ulysses en Eneas ook wel eer [pagina 24] [p. 24] Uyt druck en noot gered; twist gy om van der Veer? Is u vergeeten, (doch ik zegh dit zonder boogen,) Dat is de wachter van u Jo heb bedroogen, En kapte 't oogigh hooft en 't lijf soo wis van een? Geef my om harent wil genaa; 'k zal noyt meer treen In u verborge koor, noch u gebod versaaken. Doe sprack de Donderaar. Dit komt my leenigh maaken, 't Zy u gegunt: maar zoo gy u met Helicon Weer moeyt, zoo zweer ik by de helsche vloet en Zon, Dat ik geen voorspraak of geen smeeken zal gelooven. Gaat seght ook aan de Maaght, dat ik haar krans zal rooven, Zoo zy volhert, en ook mijn tooren vreezen mach. Hier endighde 't geschil, en ook met een den dagh. Catharina Questiers. In Amsterdam den 11. Jan. Anno 1663. Vorige Volgende