Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 19] [p. 19] De smekende Mercuer Aan zijn moeder Maaya. DE strijd om't Heylich Groen van 't puykst der Lauwerieren Heeft duysent letter-tal van endelose spieren Aan een geschakelt: zoo dat zelfs op Helikon Der Musen reyen naau vermogen by de Bron In stil en zachte rust als voormaals haar verlusten. Ey Suster laat ons niet betrêen die hoge kusten Met weder-strevich breyn! had' hy die treursiek stondt Toen Dafnes vlugge voet en Neckar-zoette mondt Hervormden uw Lauwrier, my met die gunst begoten, Nooyt had' vrouw Mayaas Zoon ten boezem uytgestoten De Godtspraak roept aan VEER heb ik den krans ontzeyt, En aan Questiers vergundt, die my het Wierook sweydt [pagina 20] [p. 20] Dat haar vergode reuk vliegt door mijn Hemeltransen. Hy staat noch vast op 't stuk en roept, zoud' ik ontglansen Mijn eer door logentaal? en maken dat mijn voet Met schand' van Helikon moest wyken; neen, 't gemoedt Is my al veel te groot: ik waar nooyt ingetogen Om door een snode drift na al 't geheym te oogen Van vader Phebus troon, wiens stralen t'al doorzien. Ach Moeder Maya! pleydt of my zal ramp geschien Van Vader Jupiter. 'k Zal ook om by-standt vragen Mijn Groot-vaar die de last van't gansche rondt kan dragen Op zijn verstaalde rugh; de Moeder heeft gezeyt: Zijt wel gherust mijn Zoon; 't zal haast zijn neêr geleyt: 'k Zal voor hem die de schicht zijns blixems neder jaagde Op 't heyloos Reusen-rat, gaan stellen die gy vraagde Als Priester van Apol, wie 't Phebus toe quam staan; Soo sprak Vrou Maya: en z' is met haar zoon gegaan [pagina 21] [p. 21] (Die Staf en wieken aan een eyk had' opgehangen) Ter regtbank van Jupijn, daar hy met groot verlangen Vast op den uytspraak wagt, en roept: zy heeft mijn eer! Met heuren voet vertrapt, en zeyt dat ik de VEER By na in twijfel breng, Ey! laet de Tempelboge Niet galmen van deez twist: heeft hy my nu bedrogen Gewis het bodendom zal stemmen over-een, En storten wraak-lust uyt , ja doen hem schaamroot treên Na Pluto zijnen Oom die 't Godlijk gaat versaken: Dan zal hy zich niet meer aan Pegas-stroom vermaken By 't kuysche Negen-tal op 't spitsich Helikon, Daar geen her-roep zal zijn. De waarheydt als een Zon Zal stralen door een glans die yder moet geloven; Komt my de Lauwer dan, geen nijdt zal my die roven, En 'k zal u dankbaar zijn zoo veel als ik vermagh, Tot Atrops wrede handt verschaf mijn laaste dach. Ik tragt VEERder. Cornelia van der Veer. In mijn Vaderlijk Amsterdam den 10. January 1663. Vorige Volgende