Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 13] [p. 13] d'Onstelde Marcuer Aan Juffr. Catharina Questiers. HOe langh zal noch de strijdt om 't puyk der Lauwerieren (Aan vaarze-trant gehegt door endelose spieren) Zich reyken aan den top van 't hoge Helikon? Daar 't Godlijk Negental zich aan die koele Bron Door 't schaaterendt Muzijk en snaren-spel verlusten: En waar de Donderaar in 't midden van die Kunsten Door opper-heerschappy aan Mayaas Zoon toestont Dat hy verrichten zou uyt aller boden mont, Het geen hem was belast. Die zoo eens wierdt begoten Met eer van boden-dienst zou Prinsen gunst verstoten: Maar laas! 't onsterflijk heeft aan 't sterflijk dit ontzeyt. Wat baat het of men al Dedalus wieken sweyt Ver boven 't pekelschuym, door d'hoge Hemeltransen, En dan als Phaethon door Phebus schitter-glansen [pagina 14] [p. 14] En stralen van zijn wraak weerschightich met met de voet Werdt nederwaarts gebotst, ik zie al in 't gemoedt De Godt-spraak heel ontset en toornigh opgetogen; Door dien Mercuer geswindt van verre komt beoogen De Troon waar in hy 't regt der Majesteyt laat zien: En zorgh uw aanklacht zal d'onnoosten doen geschiên Een onverdiende straf. Hy roept: wat mogt gy vragen, Stantvaste Catharijn, wie dat de krans zou dragen Daar s' u Minerve heeft van kindts been toe gezeydt? Schoon gy door vaars op vaars dit t'elkens hebt weerleydt, En my hebt aangeklaagt; als of ick stadich jaagde Na 't grondeloos geheym der Godtheyt die gy vraagde Aan wie de telgh zoud' zijn: waar op 'k u deed verstaan, 't Orakel roept: gy zult met d'eer der Lauwren gaan; Terwijl z' u eerstmaal is om 't schrander breyn gehangen. Zoo sprak der Goden Tolk; wijl gy met groot verlangen Vast haakte naar de stem. Wat zoekt gy dan mijn eer [pagina 15] [p. 15] Te krenken? voer hy voort: dat ik heb van der VEER In twijffelingh gebragt, en gaat noch schamper bogen Dat ook de Godtspraak riep, hy heeft my mêer bedrogen Door diefstal van mijn Koe. Dus haaldt gy over een Een groote, een dubble wraak, en maakt dat ik moet trêen Met schaamt van Helikon. Nu zal ik ook verzaken Al 't geen u dienst kan doen, wilt my vry schuldigh maken Voor Themis groot gezach, en my van Helikon Versteken. 'k Zal zoo klaar gelijk de middach-Zon De waarheydt dien ik sprak aan yder doen geloven. Hier eyndichde Merkuer. Zoud' ik u dan beroven Van 't geen uw erfregt is? en altoos blijven mach Zolang tot eens de klok ten graf geef d'eed'le slagh. Ik tragt VEERder. Cornelia van der Veer. In mijn Vaderlijk Amsterdam den 17. Desember 1662. Vorige Volgende