Die aan uw zyde blijft en niet aan van der VEER.
Te regt is z' u dan eerst om't schrander breyn gebogen.
Neen, leyd' ik my die toe ik vond' mijn reis bedrogen.
De Godt-spraak kom hier in met u niet over een;
Schoon dat gy zelver wildt met my ter vuurschaar treên
Voor Themis Godlijkheydt: om dat ik noch versake
Den lof der Lauwren-Kroon; 'k zal my noch sterker maken
Door 't gheen der Boden Tolk my riep van Helikon:
't Orakel roept sprak hy Questiers die als een Zon
In Gijsbregts Koopstadt praalt, die wil u doen geloven
Dat ik de Krans u schenk; maar neen, gy zoudt Ontroven
't Geen haar alleen behoort. Waarop ik zeggen mach
De Lauwer voegt Questiers gelijk de Zon den dach.
Ik tragt VEERder.
Cornelia van der Veer.
In mijn Vaderlijk Amsterdam den 12, Desember 1662,