Lauwer-stryt(1665)–Catharina Questiers, Cornelia van der Veer– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Apolloos oordeel Aan Juffr. Cornelia van der Veer. NEen, Febus. Priesterin, my passen gheen Laurieren; Mijn vaarzen zijn te swack, zy hebben kracht noch spieren, Om op den top van 't wijd-beroemde Helicon Te klauteren; veel min, dat ik uyt Pegaas bron Mijn dorst soo dickmaals laafde, als het my zel ver luste. 'k Zach 't heyligh maagden tal van verre maar, [pagina 5] [p. 5] Eerbiedelijk de stee, daar haare voetzool stont: Indien ik smeekend mocht verwen, dat mijn mont Met eene druppel door Thalia wiert begooten; 'k Verhief u lof soo hoogh, dat zy haer kruyn sou stooten Aan 't helder starren-dack: nu schijnt dit my ontseyt: Ik kruyp maar daar gy gaat, ik gaa maar daar gy zweyt Met uwe wieken door de hooge Hemel transen. 'k Sach Delos wel, maar in 't verschiet, met al zijn glansen: En zoo ik naad'ren wou met mijn onheyl'ge voet, Quam Febus Priester my van verre in 't gemoet: Ik stont al bevend' door verbaastheyt opgetoogen. Hy sprack. Wat zoeckt gy hier, wiens al te zwacke oogen Noch onvermogens zijn dit helder licht te zien? Ik antwoord' sidderend'. Laat my die gunst geschien, Dat ik de Godt-spraak op mijn bee mach antwoort vragen, 'k Wist gaaren, wie van ons de Laure-kroon magh draagen In 't bloeyend Amsterdam: mits elck die eer ontzeyt. Hy sprak. Staa stil dat u de voet niet verder leyt, Als daar de wufte wint de as van 't Outaar jaaghde, [pagina 6] [p. 6] Niet verder is 't verlof voor leeken; dat gy vraagde, Zal ik het Heemels oog zoo daat'lijk doen verstaan. Mit is hy weeder in het Heylighdom gegaan, Daar 't heer'lijck welfsel met de goude lier behangen En boogh en kooker pronckt: ik brandend' door verlangen Hoor end'lijk met gedruys een stem, die roept. Deese eer Die zy alleen gegunt mijn Dichtster van der Veer. Dees stem die galmde, en klonck door al de Tempel-boogen En 't groene Laure Woud. Nu ben ik niet bedroogen, De Godt-spraak komt hier met mijn oordeel over een. Zoo sprack ik. Derft gy noch voor Themis vierschaar treen, En wilt gy deese uw eer hertneckich noch versaaken? 'k Zal met de last des Gods my selve starrick maaken, En roepen 't Neegental van 't vroolijk Helicon Tot mijn getuygen: Vrou Astrea sal de Zon En d'andere Godtheen by haar heyligh Woort gelooven. U komt ze toe; geen nijt sal u daar van berooven. Gun my, dat ik by u daar onder schuylen mach. 'k Zal daar voor dankbaar zijn tot aan mijn laasten dach. Catharina Questiers. In Amsterdam den 27. November Anno 1662. Vorige Volgende