| |
M.
| |
madapolam
zoo genoemd naar de plaats van herkomst nl. Madapol(l)am
van Madhava-palam, een voorstad van Narsapur in
Madras.
| |
madat,
Mal. id. uit het Hindostâni.
| |
magang,
Jav. id. eigenlijk: volontair, bij de Europeanen dikwijls = klerk,
schrijver.
| |
Maleier
van melajoe; in het Oudjavaansch is Malajoe de naam van Soematra. De etymologie is onzeker.
| |
malenger,
waarschijnlijk van het Mal. melenga: luieren, onverschillig
zijn. Ook bestaat het werkwoord malengeren. Zoo leest men
onder srikaja in de Enc. v. N.I., p. 85:
‘malengerende soldaten wrijven zich die [pitten van
s.] wel in de oogen om zich een ooglidontsteking te
verschaffen.’
| |
| |
malloot
uit het Fransch malote, in Nederland enkel. als subst. in
gebruik (zie Kluyver in Tijdschr. XVI, 159).
| |
| |
mandiën
van Mal. mandi = baden.
| |
mandoer,
Port. mandador = de bevelende, van mandar: bevelen. In zijn oorspronkelijker vorm mandadore is het woord ook Anglo-Indisch.
| |
mangga,
vgl. Tamil mang-gay of mâingay, waarin
gay onstaan is uit kay = vrucht.
Naam en vrucht zijn uit Zuid-Indië in den Archipel ingevoerd. De Mal. naam
mempelam is wederom het Tamil mapalam of mâmparam, d.w.z. de man-vrucht.
| |
| |
| |
manis,
Mal. id. = zoet, lief, enz. In het Europeesch taalgebruik = het Duitsche
‘schonend’, mak, niet flink, waar het geldt zakelijke beoordeling of
persoonlijke behandeling. Van manis komt manisan; het zoete, wat zelfs in de advertenties gebruikt wordt
voor: Indische confituren.
| |
mantri(e),
Mal. manteri is het Skr. mantri,
nominatief van mantrin d.w.z. de raadsman van een vorst,
minister. In dit man hebben we den voorlooper van het men in men-sch en den wortel van manyate
= hij denkt. Verder is mantri in het Tamil overgegaan als
mandiri en hieruit is voortgekomen het Port. mandarim met de in het Portugeesch zeer gewone toevoeging
van den neusklank. Wat de beteekenis aangaat, die is in de Maleische landen,
waar het recht van zelfbestuur nog bestaat, dezelfde als in het Skr., nl.
raadsman, minister - ook: besturend ambtenaar. Op Java is de | |
| |
mantri zoo zeer in rang gedaald, dat op den laagsten trap
die titel zelfs verleend wordt aan inlandsche opzichters bij verschillende
takken van dienst (vgl. Enc. v. N.I.).
| |
Mardijker,
thans een historisch fossiel na de afschaffing van de slavernij, wordt door
Prof. Veth afgeleid van het Mal. mardaheka of mardeka, Jav. mardika: vrij, een vrij man die
niet tot heerendiensten verplicht is. Men zou het ook weer kunnen geven
door: vrijgegeven slaaf. Zooals Prof. Kern opgeeft, komt het woord in de
hoofdtaal der Philippijnen ook voor en wel als mahadlika =
vrijman, waarnaast kamahadlikaán = vrijheid (van
slavernij). Als Mal. equivalent geeft hij mardahika (voor
mahard(h)ika) = vrij zijn. In het Skr. vindt men maharddhika = vermogend, begaafd met groote talenten of
wijsheid, in welke laatste opvatting dit woord in het dichterlijke Javaansch
nog voorkomt, terwijl het in het Oudjavaansch ook toegepast wordt als titel
van geestelijken, pandita's. Hiervan is afgeleid perdikan
desa. Hoe het echter in den zin van ‘vrijman’ is gaan gebruikt worden,
is niet zoo geheel duidelijk. Prof. Kern vermoedt dat deze beteekenis zich
ontwikkeld heeft uit die van ‘gezegende’, d.i. met vrijheid gezegende,
begiftigde. Een poos lang heeft de etymologiseerende spraakmakende gemeente
er (volgens. De Graaff's. O.I. Spiegel op vele plaatsen)
mordijkers van gemaakt. Juist is de opmerking van
Prof. Veth: ‘Te Batavia is de naam Mardijkers sedert lang in onbruik
geraakt’. Even onbekend is thans die van Papangers, die er
volgens Uit Oost en West voor in de plaats gekomen is,
welke Papangers vermoedelijk huisjongens waren van den
stam der Pampanga's op de Philippijnen.
| |
martavaan
is reeds in 1677 etymologisch verklaard door P.v.d. B(roeck) in zijn Curieuse beschrijving van verscheyde Oost-Indische
gewesten p. 121: ‘Potten, groot en kleyn, die men naar het land Martavanen noemt’. Dit land is het aan Siam grenzende
gewest Martaban, thans een deel van de Britsche provincie
Tenasserim, met de gelijknamige, in vroeger eeuwen een grooten handel
drijvende hoofdstad Martaban. In de afgeleide beteekenis is het woord martaban ook in Eng.-Indië nog in gebruik.
| |
mas,
in 't Jav. en Mal. mas, afkorting van emas, goud, goudgewicht, van 't Skr. mâsha,
goudgewicht.
| |
masa,
Mal. id., uitroep van ongeloovige verbazing.
| |
massooi
uit het Mal. der Molukken.
| |
mata
misschien van het Tamil mattu, dat toets of gehalte (van
goud) beteekent en misschien, volgens Hobson-Jobson,
afkomstig is van het Skr. matra maat.
| |
mata glap
van het Mal. mata: oog + id. gelap:
donker. Dit duidt den toestand aan van zinsverbijstering door woede, waarin
de inlander amok maakt. Zola duidt dien bij Europeanen die aan moordzucht
lijden aan door voir rouge.
| |
mata sa(m)pi,
van mata: oog + sampi (sapi): koe is
ongetwijfeld evenals krossi males en misschien kaki sariboe (duizendpoot) een Maleische vertaling van:
kalfsoog = spiegelei. Ofschoon ‘kalfsoog’ | |
| |
door van Dale in
dezen zin opgegeven wordt, hoort men in Indië enkel de Mal. vertaling naast
den term: spiegelei.
| |
mawas,
Mal. id., soms gebruikt voor orang oetan.
| |
melati,
Jav. id., oorspronkelijk Skr. malati, waarvan de oorsprong
volgens Prof. Uhlenbeck niet verder gevonden is.
| |
| |
menier
Jav. menir brokkorrelig.
| |
menjan
evenals bensoë q.v. teruggaand tot lo
benjioi van luban Jawi.
| |
| |
mertjon,
van het Jav. mertjoe + an. In dichterlijk
Javaansch is dit mertjoe = vuur, vandaar de beteekenis:
vuurwerk, voetzoekers, klappers. Dit mertjoe of mretjoe is weer het Skr. mrtyu = de
dood, vgl. márati, waarin men nog gemakkelijk het Fransche
meurt herkent. Over den schakel ‘doodend element’ ging
de bet. van ‘dood’ over in die van ‘vuur.’
| |
mesigit
is een verbastering van het Arab. masdjid = plaats der
aanbidding, van den stam s-dj-d: aanbidden met het
voorvoegsel ma, dat dient ter vorming van het nomen loci.
| |
mindi,
Jav. en Soendaneesch id.
| |
| |
minoeman,
Mal. id. van minoem: drinken + an.
| |
moekim
van het Ar. participium moeqim = vast vertoevend, vast
inwoner zijnde. Deze beteekenis wijzigde zich tot die van: bepaald aantal
vaste inwoners en eindelijk tot die van: plaats van samenwoning (van hen die
in dezelfde moskee den dienst bijwonen), dus zooveel als ‘parochie,
kerspel.’
| |
| |
moentjie,
volgens Klinkert bestaat er een Mal. woord moentjikari =
koppelaarster. Hieruit kan men de beteekenis ‘liefje’ voor moentji afleiden. Speciaal wordt het woord gebruikt voor:
‘huishoudster’ van een soldaat.
| |
moentjie kerrie
zie
moentjie
.
| |
moeson,
Mal. moesim is van het Arab. mausim =
vaste, als het ware gemerkte tijd. De stam w (waarvan de
oe)-s-m beteekent: stigma-tizeeren,
merken. Wij hebben dit woord echter niet uit het Maleisch maar van de
Portugeezen, die het van de Arabieren overgenomen hadden in twee vormen: mouçao en algemeener monçâo: Ons moeson nu is van den ouderen, minder gebruikelijken vorm
mouçao, misschien onder invloed van het Italiaansche
mussone. De vormen met n (vgl. het
Eng. monsoon), die men bij Linschoten (1596) vindt nl. monssoyn en monssoen hebben het tegen
den n-loozen vorm afgelegd. Wat de beteekenis betreft,
schijnt het woord in Holland zich reeds verder ontwikkeld te hebben dan in
Indië. Een uitdrukking als voorkomt in Uit Oost en West op
pag. 26: ‘het is er de rechte moeson niet voor’ = het is er de geschikte
tijd niet voor, is in Indië ten eenenmale onbekend. Omtrent de spelling
merkt Prof. Veth terecht op, dat de enkele s in het midden
de voorkeur verdient boven de ss. Het heeft echter niet
gebaat. | |
| |
Ook in de nieuwste uitgave van de Vries en Te Winkel's
Woordenlijst staat moesson, om wille
van de uitspraak ook in dit boek gegeven. Een pluimpje komt daarom toe aan
den in 1903 verschenen tegen-hanger van ons aller tiran, uitgegeven door de
Vereenvoudigers. Daarin vindt men, zooals het hoort, moeson. Dit is echter slechts een kleinigheid. ‘Weder een van die
treurige bewijzen, hoe weinig de Nederlanders hunne koloniën kennen in alles
wat niet rechtstreeks de belangen der (of hunner) schatkist raakt’ (V.O.W.,
p. 300), hebben we in een in 1904 uitgekomen Holl.-Fransch Woordenboek. Na
alles wat er over het woord moeson te vinden is, komt dit
boek nog maar aldoor aanzetten met het Hollandsche woord ... mousson!
| |
moestika,
Mal. id. voor bezoarsteen, in 't Jav. moestika. Oorsprong
onbekend.
| |
| |
monjet,
Bataviaasch Mal. uit het Soendaneesch id.
| |
moslim,
Arab. participium = die zich overgeeft (aan Allah) - vgl. Islam, beide van den trilitteralen wortel s-l-m.
| |
muskiet,
in Indië nooit moskiet, zooals hier en daar nog steeds
wordt opgegeven, waar Koenen zich terecht bepaalt tot het hier gebruikelijke
woord, is van het Port. en Spaansche mosquito,
verkleinvorm van mosca, dus letterlijk kleine vlieg, want
mosca is het Lat. musca.
| |
Muzulman
of liever Musulmân, het gewone woord in Eng.-Indië, is
eigenlijk het Perzische meervoud van moslim. Door
niet-Perzen werd de grammaticale constructie van het woord echter niet
begrepen en heeft men het behandeld als een enkelvoudig woord.
|
|