Amerika. Van kolonie tot wereldmacht. De geschiedenis van de Verenigde Staten
(1949)–J. Presser– Auteursrecht onbekend
[pagina 436]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.Tussen twee WereldoorlogenHET is noch hoffelijk noch verstandig, wanneer een auteur zijn lezers reeds bij de aanhef van een hoofdstuk met klachten tegemoet treedt. Niettemin moet ik op de drempel van dit toch even wijzen op de vele en velerlei moeilijkheden, die juist de ‘histoire contemporaine’ haar beoefenaars in de weg legt en welker onderlinge verhouding weer een moeilijkheid op zichzelf isGa naar voetnoot1. Met deze raadseltaal bedoel ik te wijzen op het merkwaardige samengaan van een teveel en een tekort. Een teveel: omvang en veelsoortigheid der bronnen zijn benauwend, zeker gemeten aan de beperkte arbeidskracht van de bewerker; Amerikaanse boeken lopen al heel gauw in de honderden bladzijden en er zijn talloze van en onder die talloze weer verscheidene onmisbare. Ziedaar het teveel. Het tekort hoef ik nauwelijks aan te geven; van vrijwel alle kwesties, problemen, situaties, omtrent haast alle handelende of niet handelende personen koestert de historicus het enerzijds troostende, anderzijds verontrustende gevoel, dat het nageslacht beter op de hoogte zal zijn dan hij, die niet meer is dan tijdgenoot, ja, dat over een paar jaar al het beeld verschoven kan zijn, erger, nog erger, dat het verschuift terwijl hij aan het werk is. Men schrijft aan een ‘V.S. van heden’, dat na afsluiting van de tekst een ‘V.S. van gisteren’ zal zijn, maar wie weet van een ‘verkeerd’, in elk geval van een ander gisteren. Men zal later tevens allerlei krachten onderkennen, welke in dat heden werken en die de schrijver niet of nauwelijks kan waarnemen. En toch... Er zal later toch ook weer één kleinigheid niet te achterhalen wezen; afstand en nadenken verduidelijken niet alleen, maar verduisteren tevens, het trillende leven zal verstijfd zijn, het persoonlijke vervluchtigd in het patroon, het hier en nu schakel tussen schakels. Men moet maar de moed hebben tot zijn onkunde en onmacht. Ten slotte moet een werk als dit geboren worden, zoals een levend wezen eenmaal geboren wordt; men moet ook nimmer te veel omhelzen: Clio is een dame, die er niet van gediend is, wanneer men ‘mal étreint’. De nu volgende hoofdstukken zullen de voorstelling moeten geven van een historisch proces, dat zich in onze eigen tijd vol- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 437]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trekt; in die weergave zelf zal zich onontkoombaar een stukje persoonlijke wil en noodzakelijkheid weerspiegelen, sterker nog dan in de voorafgaande hoofdstukken; nog meer zal ik moeten ordenen, d.w.z. kiezen. Wie kiest, verliest, zegt de oude wijsheid. Maar hoe zouden wij ooit kunnen winnen? Woodrow Wilson
Genoeg onbescheidenheid! Daarvan zou mij trouwens al het feit moeten genezen, dat ik nu net in het eerste part van dit hoofdstuk mij zal moeten bezighouden met de historicus, de gildebroeder dus, aan het hoofd der V.S., hetgeen neer zal komen op de beschrijving van zijn mislukkingen in een practijk, waar zijn theorieën niet op pasten. Alleen dat al zou mij na zoveel theorie moeten matigen... Er zullen nog heel veel biographieën over Woodrow Wilson het licht zienGa naar voetnoot1. Een uitgeworpen profeet wordt gemeenlijk niet met rust gelaten en zeker niet gauw vergeten, vooral niet door hen, die het kapitaal aan vertrouwen en sympathie hebben moeten afschrijven, dat zij eens in hem hadden belegd. Nog altoos schrijft en spreekt men over Wilson, met een vuur, dat doorgaans meer hitte dan licht verspreidt. Het mankeert niet aan formules, aan vereenvoudigingen als ‘Een introvert die door de omstandigheden gedwongen was, de rol van een extrovert te spelen’ of ‘een aanmatigende, onoprechte schoolmeester’; men verwijt hem zijn geestelijke hoogmoed of overmoed en gebrek aan werkelijkheidszin, zijn eigenwijsheid en tekort aan mensenkennis - men verwijt hem heel veel trouwens. In de levensbeschrijving van R.S. Baker, een indrukwekkende arbeid overigens, in de herinneringen van zijn secretaris Tumulty, in het boek van Ruth Cranston komt hij er beter af. Het ongeluk voor Wilson is geweest, dat hij de V.S. heeft moeten leiden tijdens een zeer zware bestaanscrisis. Lincoln heeft dat ook gedaan, F.D. Roosevelt zou dat later nog eens doen. Misslagen en misluk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 438]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kingen zijn het deel geweest van alle drie; ik zou niet gaarne uitmaken, waardoor of waarom Wilson het zwarte schaap heeft moeten worden. Was misschien zijn idealisme té stratosferisch? Miste hij niet te zeer de zin voor betrekkelijkheid, de humor, de milde wijsheid van de andere twee? Ik herinner er aan dat hij bij de verkiezingen van 1912 als candidaat van de Democratische partij tot President was gekozen; als tegenstander van de progressieve Teddy vertegenwoordigde hij eveneens een vooruitstrevende stroming in zijn partij. Het is merkwaardig dat hij tot aan zijn professoraat in Princeton (geschiedenis en staatsrecht waren zijn vakken) eigenlijk een conservatief, om niet te zeggen, een reactionnair was geweest, anti-Jefferson, aristocratisch, met een tikje Spencer. Van de politiek wist hij eigenlijk maar heel weinig. Maar in Princeton, waar hij hevige conflicten uitvocht met de curatoren en alumni, schoof hij van lieverlede op naar ‘links’; het grappige - en tekenende! - is, dat hij zich verbeeldde, dat hij louter academische hervormingen aanbracht, totdat de pers hem kwam vertellen, dat hij voor ‘de democratie’ vocht. Daarna kwam hij als vooruitstrevend gouverneur van New Jersey in de practische politiek, nog lang de taal van ‘rechts’ sprekend. Deze staat was een paradijs van de ‘bosses’, een Eden van industrieel monopolisme en de korte hervormingsperiode van Wilson bracht hem in de kranten, zodat hij via een ongemeen ingewikkelde intrige in 1912 op de voorgrond kwam en in 1913 naar het Witte Huis ging. De eerste jaren van zijn bewind staan niet slecht aangeschreven. De Underwood-Act van 1913 verlaagde enigszins de tarieven, een wet op de inkomstenbelasting, uitvloeisel van het hiervoor al genoemde Zestiende Amendement, werd ingevoerd, zonder dat de hemel op aarde viel en de Clayton-Act van 1914 zou, beter dan de Sherman-Act, de trusts verpletteren - en heeft dat evenmin gedaan, hoewel de speaker-zelf van het Huis had gedreigd: ‘Als het aan mij lag, stopte ik de kerkers zo vol met trustmagnaten, dat hun armen en benen buiten de ramen zouden steken.’ Hij was luide toegejuicht, maar er gebeurde niets. Hierboven sprak ik al van het Federal Reserve System; op de Mexicaanse politiek van de President kom ik nog terug. Minister van Buitenlandse Zaken was onze oude vriend W.J. Bryan, groot pacifist, die zo haastig arbitrageverdragen met allerlei kleine staten afsloot, dat een krant spotte: ‘Deze tractaten, gesloten met Zwitserland, Denemarken en Uruguay, zijn een pak van ons hart. De gedachte aan oorlog met hen was afschuwelijk!’Ga naar voetnoot1. In het algemeen was Amerika niet ontevreden met de ‘kamergeleerde die President was geworden’. In 1917 begon hij dan ook met zijn tweede ambtsperiode, na een verkiezingsstrijd, welke hij onder de leuze: ‘Hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 439]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hield ons buiten de oorlog’ had gewonnen. Een maand later waren de V.S. in oorlog met Duitsland. Dit plaatje van 1915 typeert de stemming van vele Amerikanen in het begin van de Eerste Wereldoorlog. Voor het bijschrift vergelijke men blz. 291.
De strijdvraag naar het waardoor en waarom van het ingrijpen van de V.S. in de Eerste Wereldoorlog heeft de gemoederen aldaar beziggehouden tot hun intrede in de Tweede. Ik heb de indruk dat de these van de kruisvaarder, uittrekkend tot redding van het Jeruzalem der democratie, vrijwel verlaten is en als politiek bakersprookje bijgezet. Wèl wordt nog altoos, en terecht, erkend, dat handige geallieerde, onhandige Duitse propaganda de krantenlezer in die richting hebben bewerkt; de Belgische gruwelen, de Lusitania, de onbeperkte duikbootoorlog deden wonderen. Hoe fijn pakte b.v. niet de Northcliffepers van Engeland uit de Amerikaanse pacifist aan! Men bespotte hem niet, o neen, men eerde in hem een nobel, een goedwillend mens, die alleen maar niet kon zien, wat om hem heen gebeurde en bij zijn ontwaken zijn kinderen vermoord, zijn huis verbrand zou vinden... De Amerikanen konden moeilijk hun zwak opgeven, van tijd tot tijd in de staart van de Britse leeuw te knijpen, maar deze knorde welwillend: was er geen grote stamverwantschap? Koning George V leerde baseball spelen en at een Amerikaanse boekweitkoek, welke hij lekker vond. Op 4 Juli 1917 hingen de ‘Stars and Stripes’ naast de ‘Union Jack’ van het Britse parlement en de Westminster Abbey. Maar dit alles is toch nog geen antwoord op de vraag: ‘Waarom wond het Amerikaanse volk zich zo op bij de oorlog tussen Duitsland en de rest van de wereld?’ Er is echter één antwoord hierop gegevenGa naar voetnoot1, dat zoveel ingang bij het Amerikaanse volk heeft gevonden, dat het ongeacht zijn juistheid uitvoerige vermelding verdient, al was het alleen maar, omdat men anders onmogelijk tot een goed begrip kan komen van de aarzelende politiek van Amerika in de jaren, voorafgaande aan de Tweede Wereldoorlog. Malbroek was ten oorlog getogen ‘om de huid van onze bankiers te redden’, ziedaar de drastische conclusie, waartoe de senaatscommissie-Nye bij monde van haar voorzitter kwam en jarenlang leek dat de sleutel van het raadsel, een waarheid, zo evident, dat alleen blinden en geblind- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 440]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doekten haar konden ontkennen. Het heette dan zó te zijn gegaan: Reeds dadelijk na het uitbreken van het conflict had Bryan de President afwijzend geadviseerd op een verzoek van Morgan, aan de Geallieerden leningen te mogen verstrekken, daar z.i. ‘geld de ergste contrabande (was)’ en op de duur schuldeiser en schuldenaar zo hecht zou verbinden, dat neutraliteit onmogelijk zou worden. Op 15 Augustus volgde dan ook een daartoe strekkend verbod. In October kreeg Lansing, die Bryan tijdelijk verving, van Wilson verlof, ten behoeve van de naar opdrachten snakkende Amerikaanse conjunctuur, dan geen leningen, maar ‘credieten’ te verstrekken. Lansing moest deze toestemming verder leiden in de vorm van ‘indrukken’, welke Wilson had en deze indrukken zonder enige verplichting van de President of de regering ‘vooral mondeling overbrengen aan die personen, die het recht hadden ze te vernemen’. En ziet! De rechthebbenden vernamen ze. Geweldige leveranties volgden nu, op crediet dan. Maar eenmaal komt de dag, dat credieten moeten worden terugbetaald en toen bleek dat het Engelse pond slap ging doen, met alle dreigende gevolgen van dien, ook voor de Amerikaanse oorlogsindustrie. Had Engeland dan geen geld meer? Was er geen geweldig buitenlands tegoed, waaruit het putten kon? In elk geval gaf het aan een andere oplossing de voorkeur: in Amerika zelf door de tussenkomst van Amerikaanse banken geld op te nemen en daarmee zijn leveranties te betalen. Hetgeen voor de ‘man in the street’ daarop neerkwam, dat het geld van de Amerikaanse belegger via die banken (die geenszins afkerig waren van enige commissie) via Engeland in de zakken van de Amerikaanse oorlogsindustrie werd geleid, terwijl datzelfde Engeland zich na de oorlog uit de enorme schuldenlast zou draaien door ze niet te voldoen. De enige moeilijkheid was nu, Wilson over te halen tot opheffing van het leningsverbod. Ook daarvan bestaat een heel simpele lezing, waarvoor men dan weer de ‘kamergeleerde’ mobiliseert, die geen verstand van de fijnere politieke knepen heeft en die helemaal schichtig wordt gemaakt voor de ‘rampzalige gevolgen’, welke de handhaving van het veto zou hebben. Op 26 Augustus 1915 deelde hij Lansing mede, dat de regering er voor noch er tegen was, hetgeen weer mondeling moest worden doorgegeven. Dat was niet aan dovemansoren geklopt, want in het voorjaar van 1917 stond er al voor bijna drie milliard dollar op de geallieerde kerfstok. Maar nog bleek de bloedarmoede van het pond sterling niet overwonnen. Het waren niet veel minder dan noodkreten, die over de Oceaan klonken, waarin boven alles uit de zeer duidelijke van de Londense gezant W.H. Page, die zo onvermoeid de geallieerde zaak voorstond, dat enkele Anglophobe landgenoten zelfs het harde woord ‘verraad’ mompelden. Nu moet men, het ‘eer is teer’ indachtig, wel erg voorzichtig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 441]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wezen met een woord als dit, maar bij Page zat ongetwijfeld ergens een zwakke plek: niet vermogend genoeg om de kosten zijner ambassade te dragen, nam hij per jaar $25.000 aan van de kopermagnaat Dodge, die grote invloed op Wilson had en bij oorlogsleveranties hevig geïnteresseerd was. Makkelijk had Page het niet met zijn President, die b.v. op 18 Dec. 1916 zijn bekende vredespoging deed tot schrik van de Geallieerden: George V barstte tenminste in tranen uit en weende zeer. Voor Page stond het vast: zou Amerika Engeland niet voldoende en afdoende helpen, dan was het uit met dit land, maar dan stond Amerika zelf voor een economische collaps. Volgens hem bracht de onbeperkte duikbootoorlog de geallieerde militaire positie dusdanig in gevaar, dat de nederlaag en daarmee het eind van de Amerikaanse voorspoed dreigde. Dit was natuurlijk maar een enkele stem, maar aan alle kanten werd Wilson bewerkt, terwijl de pers voor een ‘Deus lo volt’ zorgde; slechts weinigen, zoals La Follette en NorrisGa naar voetnoot1, bleven immuun voor de oorlogspsychose, die zich gaandeweg van het Amerikaanse volk meester maakte. Daarin speelde de steeds meer ‘rücksichtlose’ politiek van Duitsland een belangrijke rol, een politiek die de vrijdom ter zee, de Amerikanen zo dierbaar, tot een illusie maakte; het hierover rijzende geschil werd de uiteindelijke aanleiding tot de krijg: 6 April 1917. Opwekking tot dienstneming, aanplakbiljet uit de Eerste Wereldoorlog; men vergelijke dit met het biljet, afgebeeld op blz. 299.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 442]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.Men doet de V.S. geen onrecht, wanneer men de door hen gevoerde oorlogen indeelt in ernstig gevoerde en in kluchtige vertoningen; van deze laatste noem ik die van 1812-1814, die van 1846-1848 en die van 1898, welke drie geen enkel Amerikaans historicus meer au sérieux neemt. Die van 1917 was echter ongetwijfeld echt en het past, te erkennen, dat de soldaten en matrozen des lands een uitstekend figuur hebben geslagen op de slagvelden en op de oceanen. ‘Lafayette, we are here!’ zou generaal John Pershing, opperbevelhebber van het landingsleger in Frankrijk bij het betreden van dat land hebben gesproken (het was een ondergeschikte, maar dat doet er natuurlijk niet toe). Reeds in het najaar van 1917 stonden er al vele Amerikanen aan het front en toen Foch zijn grote offensief begon, dat de Duitse tegenstand zou breken, was de aanwezigheid van welhaast twee millioen voortreffelijk afgerichte, uitgeruste en weldoorvoede troepen een factor van enorme betekenis. De vloot functionneerde prachtig (onder-minister van Marine: F.D. Roosevelt!) en zette dit leger met minimale verliezen over. Al met al zijn er toch nog vrij veel soldaten gevallen, een 75.000, terwijl het aantal vermisten, gevangenen en gewonden een kwart millioen was. Neen, dit was geenszins ‘a comic opera war’. Dat was ook in Amerika zelf te zien trouwens. De oorlogsmachine draaide er spoedig op volle toeren. Er waren een 4.000 dienstweigeraars, maar verder volgde men Wilson in de krijg, voortgestuwd door een formidabele propaganda, die niet vrij was van de potigste rhetoriek. Evenals elders dekten geestelijken en hoogleraren met hun gezag de domste en lawaaiigste sprookjesGa naar voetnoot1; zo nam een predikant de bewering voor zijn rekening, dat syphilitische Duitsers na misbruik van een Frans of Belgisch meisje haar de borsten plachten af te snijden, ten einde hun opvolgers te waarschuwen, dit in het kader van een kruistocht voor de z.g. ‘Liberty loans’, de oorlogsleningen, niet te verwarren met de ‘Liberty cabbage’, de nieuwe naam voor ‘Sauerkraut’; ‘German Measles’ werden trouwens ‘Liberty Measles’. Anderen verkondigden van kansel of katheder, dat Duitse vliegers vergiftigde suikerklontjes voor kinderen uitstrooiden, dat sadistische Uhlanen de oren van pastoors afknipten, dat het nieuwe Duitse volkslied luidde: ‘Hindenburg ist unser Gott’ en dat Wagner ver beneden Sousa stond. De zeer eerwaarde Billy Sunday, die ik in ander verband nog zal moeten noemen, barstte na het vernemen van de oorlogsverklaring los in een gebed, dat zo begon: ‘Gij weet wel, o Heer, dat er geen enkele natie ter wereld ooit zo infaam, gemeen, hebzuchtig, zinnelijk, bloeddorstig was als de Duitse’; dezelfde voorganger stelde een ‘Who's Who’ van de hel op, waarin Wilhelm II voorkwam naast Jezebel, Voltaire en Tolstoi. De fraaie hoogleraar Arthur | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 443]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Patrick Redfield, de held van Crawford's geestig boek ‘A Man of Learning’, begint zijn eerste oorlogsrede met ‘Jezus zal heersen, wanneer de Duitse regering, het Duitse systeem, het Duitse gezichtspunt, zo nodig het Duitse volk, zullen zijn weggevaagd van het aangezicht der aarde.’ En zelfs de ‘Christian Science Sentinel’, overtuigd van de non-existentie van het Kwaad, verzekerde zijn lezers, dat de bestrijding van Duitsland de wereld van dit kwaad zou bevrijden. Met grote hardhandigheid werden de ‘Espionage Act’ (15 Juni 1917) en de ‘Sedition Act’ (6 Mei 1918) toegepast; er waren wel een tweehonderdduizend verklikkers in functie, en pacifisten, intellectuelen en vooruitstrevenden hadden geen aangenaam levenGa naar voetnoot1. De waarlijk niet radicale W.G. Sumner had al eens geklaagd dat ‘Amerikanisme’ ‘de plicht (was) op ons allen gelegd, om toe te juichen, te volgen en te gehoorzamen wat ook maar een heersende kliek van kranten en politici verkiest te zeggen of verlangt te doen’, maar dit had hij nog niet beleefd. In het land, waar John Adams eens de Britse soldaten had verdedigd in een proces wegens wreedheid, waar Alexander Hamilton was opgekomen voor de Loyalisten en Grant voor Lee, regende het straffen voor vergrijpen tegen allerlei wetten en voorschriften, vergrijpen als de volgende: Ds C.H. Waldron, Vermont, kreeg vijftien jaar omdat hij op grond van zijn Christelijke geloofsovertuiging openlijk het wapengeweld had verworpen; D.H. Wallace twintig om zijn anti-oorlogspropaganda; Mrs. Stokes tien, omdat ze had gezegd: ‘Ik ben voor het volk en de regering voor de O.W.-ers’, een vrouw $300 boete, omdat ze had uitgeroepen, dat ze Wilson in de hel wenste en ‘als het aan mij lag dan ging hij er heen ook’. De rechters zagen hierin een dreigement tegen het leven van de President: hoe immers kon hij naar de hel gaan, als hij niet eerst dood was? Een meisje van 21 kreeg vijftien jaar, omdat ze een circulaire had helpen verspreiden, die de Amerikaanse interventie in Rusland afkeurde! Leraren die niet met deze wolven meehuilden, of die de hoop op een spoedige vrede durfden uit te spreken, verloren hun betrekking. De historicus en humanist Charles A. Beard, oprecht vaderlander als weinigen, voorstander van vrije gedachtenuiting, nam zijn ontslag als professor aan de Columbia Universiteit ‘wegens de terreur van een paar obscure en willekeurige curatoren’. Een opdwingapparaat van enorme kracht trechterde de spaargelden der Amerikaanse burgers in de ‘Liberty loans’, maar de commissie-Graham, die later eens een officieel onderzoek voor het Huis van Afgevaardigden heeft ingesteld, weet ons staaltjes te vertellen van de besteding dier gelden, waarop de woorden ‘bedrog, bederf, afpersing, boeverij en verraad’ maar al te vaak toepassing hebben gevonden; ook dit was van onberekenbare invloed op de lust van de natie, een Tweede Wereldoorlog te riskeren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 444]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Het slot van de ‘kruistocht’ is weinig opwekkendGa naar voetnoot2. De President zelf toog naar Frankrijk om de vrede tot stand te brengen; deze hoogleraar en hoofd van de machtigste mogendheid der wereld wilde daar per se op een dertiende (December) landen, zijnde dertien zijn geluksgetal. Zijn ontvangst in Europa kan men zich nauwelijks indenken: als van een Messias. Er bestaat geen eenstemmigheid ten aanzien van de vraag naar de oorzaak van zijn mislukking, wel omtrent het feit dat hij mislukt is. Ergens onderkent ook welhaast iedereen een brokje eigen schuld; hij duldde alleen ‘yes men’ in zijn omgeving en prefereerde dan nog boven het contact met die raadgevers het stille contact met God. Zijn bondgenoten - lees: tegenstanders - in Versailles waren niet van de makkelijkste, noch de ‘opvliegende, sceptische, neurasthenische oude gorilla’ Clemenceau, noch de ‘handige advocaat van kwade zaken’ Lloyd George. M.i. heeft het nageslacht hem ten onrechte die fouten verweten, die men bij een première kan maken en die dus F.D. Roosevelt bij de reprise heeft kunnen vermijden, zoals bij de voorbereiding van de vrede, t.o.v. de stromingen in de senaat e.d. Misschien dacht hij inderdaad iets te rechtlijnig, miskende hij de werkelijkheid, maar wij, die de gevolgen van Versailles kennen en die uit directe ervaring beseffen, wat een na-oorlogse periode voor vraagstukken doet opkomen, wij zijn wat gematigder in ons oordeel geworden. Van zijn idealen kwam in elk geval niet veel terecht; wat hij in zijn beroemde ‘veertien punten’ had geprofeteerd, werd op maar gebrekkige wijze vervuld. Maar het ergste moest voor hem persoonlijk wel komen, toen het Amerikaanse volk niet meer achter hem stond. De senaat, volgens de grondwet met de bekrachtiging van alle verdragen belast, liet de President met het zijne en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 445]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Sherwood Anderson, die fijngevoelige wichelroedeloper op de geheimzinnige onderstromingen in de menselijke psyche, heeft in een paar bladzijden van zijn ‘Dark Laughter’ meesterlijk de stemming weergegeven van kort na de wapenstilstand. Men benadert haar misschien nog het best met het woord ‘landerigheid’, het gevoel, optredend na een overmatig gebruik van geestrijke dranken. De Amerikaanse natie was moe van al die holle frazes, moe van al dat idealisme, misselijk van een oorlog, waarin de vurige patriotten thuis zo bereidwillig andermans leven hadden overgehad voor een thans zo weinig heilig blijkende zaak; zij keerde zich af van een vrede, door Mencken zo leugenachtig en onoprecht genoemd, dat zijn ondertekening haast gelijkstond met een nieuwe oorlogsverklaring. ‘Waarom gingen we in 's hemelsnaam in de oorlog?’ een vraag die door het land klonk en die zelfs in de senaat werd gesteld. Aan de vooravond van de tweede wereldkrijg waren er nog vele Amerikanen die in ernst geloofden, dat men tijdens de eerste Frankrijk huur had betaald voor het gebruik van de loopgraven. Men wilde het hele avontuur eigenlijk maar zo gauw mogelijk vergeten. Terwijl na vrijwel elke oorlog (verloren of gewonnen, dat doet er niet toe) de politieke loopbaan van een ‘held’ begint (Washington, Grant, Mac Mahon, Hindenburg), bleef dit na 1919 in de V.S. achterwege; geen mens sprak meer over generaal Pershing. De troepen in Europa hadden maar één gedachte: zo gauw mogelijk naar huis; ‘Lafayette, we are still here’ heette het nu. De demobilisatie was er niet naar, de stemming erg op te beuren; F.L. PaxsonGa naar voetnoot1, die aan dit onderwerp een studie heeft gewijd, is er slecht over te spreken: ‘Er zijn momenten in de geschiedenis der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 446]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Inmiddels was de nieuwe President, de Republikein Harding, Wilson opgevolgd (1921-1923) Zijn geschiedenisGa naar voetnoot1, van zijn candidaatsstelling af tot zijn dood toe, is er een, waar de Amerikaanse historiographie, van links zowel als van rechts, in termen over spreekt, die weinig twijfel overlaten, of hier heeft zich nog eenmaal de lijn voortgezet van Presidenten, zoals wij ze uit de negentiende eeuw kennen: van personen, die, op zichzelf integer, door hun gebrek aan inzicht en hun zwakheid van karakter vrij spel laten aan misdadige of weinig scrupuleuze elementen, die hen naar voren schuiven en achter hun rug de kans krijgen. Ik geloof niet dat iemand ooit aan Harding's bonhomie heeft getwijfeld; ze is misschien de voornaamste oorzaak van zijn ongeluk geworden, want als ‘een beste kerel om een hele Zaterdagavond mee te pokeren’ (persoonsbeschrijving door een zijner vrienden) kon hij die vrienden niets weigeren. De President zelf sprak op een keer in de Persclub openhartig: ‘Het is maar goed, dat ik geen meisje ben, want ik zou elk ogenblik zwanger zijn: ik kan geen neen zeggen.’ Wanneer dan een ander vriendenwoord ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 447]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meld wordt, dat hij ‘geen intellectueel zwaargewicht’ was, dan rijst de vraag: hoe in 's hemelsnaam heeft deze man de hoogste post van zijn land kunnen innemen? Het antwoord hierop vindt men in een klassiek geworden hoofdartikel van de New York Times, dadelijk na zijn candidaatsstelling verschenen en waarin uiting werd gegeven aan de ‘schok’, teweeggebracht door de ‘lafheid en onnozelheid van de kliek’, die deze man naar voren had geschoven. Iedereen wist immers, dat Harding een kleinsteedse krantenbezitter uit Ohio was, van notoire onbekwaamheid, dat hij in de senaat meer dan de helft van de zittingen had gespijbeld, hetgeen hem de bijnaam van de ‘ranzige lijntrekker’ had opgeleverd, dat men zijn voorgeschiedenis maar het best met de mantel der liefde kon bedekken en dat men op die conventie niet een President, maar een man die er uit zag als een President had willen aanwijzen (hij had een knap voorkomen, inderdaad). De ‘oude garde van de senaat’ wilde de man alleen maar gebruiken als beeld-aan-de-voorsteven en een vrijbrief verwerven tot het uitoefenen van allerlei praktijken van zacht gezegd bedenkelijke aard. Met verrassende onbaatzuchtigheid had zijn campagneleider, de Presbyteriaanse ouderling Will Hays (van de Sinclair Oil Company), het maximum van de verkiezingsbijdragen voor het Republikeinse fonds op $1000 gesteld, gelukkig zonder te bepalen, hoe vaak men dit penninkske offeren mocht. De openbare lusteloosheid na de oorlog was echter zo groot, dat meer dan de helft van de kiezers thuis bleef. De Democratische candidaat, vertegenwoordiger van het Wilsonisme, werd echter weggevaagd en zo zat Harding op de plaats van Jefferson en Lincoln. Daar bezocht hem eens de welbekende Dr N.M. Butler en vond hem met het hoofd in de handen bij een stapel rapporten, brieven en memoranda; hij zag er doodsbleek uit en sprak: ‘Ik wist wel dat dit baantje te veel voor me zou zijn.’ Inderdaad, dat was het. Van zijn kabinet immers moest hij het kwalijk hebben; er zaten wel een paar degelijke helpers in, zoals de multimillionnair Mellon, die Financiën had en Hoover (Economische Zaken), maar ook enige lieden, van wie men niet kon uitmaken of ze tot niets of tot alles in staat waren, zoals de minister van Justitie Daugherty, die Mevrouw Harding met ‘Ma’ placht aan te spreken en kind was aan het Witte Huis. De ‘kalme, weldenkende, eerlijke en hooggestemde man, Warren G. Harding’ (woorden van de deskundige bankier Otto Kahn) liet zich, evenals vele voorgangers in en buiten Amerika, voorlichten door een tabakscollegeGa naar voetnoot1; er werd nogal wat gemeesmuild in Washington over een geheimzinnig groen huisje in K Street, waar het staatshoofd met zijn vrienden vrolijk placht te kouten en waarvan een ooggetuige verhaalt: ‘Geen gerucht kon de werkelijkheid overtreffen: de kamer was vol met | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 448]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Over andere histories, Harding betreffende, zal ik maar zwijgen. Een ding is zeker: dat de au fond goedhartige man ten slotte niet meer opgewassen was tegen zijn taak evenmin als tegen het verraad van hen, die hem hadden gepousseerd, en zijn plotselinge dood in Augustus 1923 verraste geen enkele ingewijde. Het oordeel van de geschiedschrijver kan helaas niet anders luiden dan dat ‘zijn bewind in twee jaar en vijf maanden meer diefstal en schurkachtigheid heeft te zien gegeven dan welke regeringsperiode van Amerika ook’. Over het gesol met het geweldige grafmonument, dat men voor hem oprichtte, ‘omdat hij ons de kracht der broederlijkheid heeft geleerd’, zal ik eveneens maar niet veel zeggen; het was bij de inwijding in 1931 wel duidelijk geworden, dat het méér bedekken moest dan het stoffelijk overschot van de stumper, aan wie men op een onzalig ogenblik de hoogste post des lands had toevertrouwd. Het is hier wel de plaats, enige woorden te wijden aan de periode, welke met zijn bewind was aangevangen: de ‘fabulous twenties’, de ‘Incredible Era’, een decennium van een heel eigen karakterGa naar voetnoot1. Dit stukje geschiedenis der V.S. heeft een sterk sprekend reliëf gekregen en ik meen mij niet te vergissen, wanneer ik vaststel, dat het oordeel van menige krantenlezer van thans nog steeds ten dele berust op de voorstellingen, welke toen omtrent dat rare, krankzinnige, volkomen van de kook zijnde land-aan-de-overkant in Europa opgeld deden. Wij zien nu wel scherper en begrijpen, dat men aan deze zijde zijn onlust, zijn afgunst en andere gevoelens op deze wijze heeft willen legitimeren en wij Nederlanders, in het land van de tulpenhandel en de bubbelcompagnieën, zijn wel dubbel voorzichtig met een neerzien op de dwaasheden van anderen. De historicus althans moge beseffen, dat de dwaasheid veelvormig, onuitputtelijk en continu is, onverbrekelijk als zij verbonden is aan het menselijke, en zijn lezers er aan herinneren, dat een opeenstapeling van onzin als in het toenmalige Amerika ons nog niet het recht geeft, te betwijfelen, dat de overgrote meerderheid der Amerikanen als doodgewone mensen en burgers hun werk hebben gedaan en hun plichten vervuld. Onze afweer- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 449]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
houding moet ons er verder niet blind voor maken, dat wij in Europa dat zonderlinge Amerika in heel veel hebben nageaapt en zijn films, dansen, muziek, lippenstift, cocktails, blikjes, snelkokende havermout, shirts, sport enz. enz. niet alleen weerloos, maar ook gretig hebben overgenomen. De ‘Rhapsody in Blue’ van Gershwin, 1925
Dit alles dus met nadruk vooropgesteld hebbend, moge ik er op wijzen, dat het een eigenaardige periode was, tòch. En dat ik me niet al te erg | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 450]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reclame voor Florida: ‘aantrekkelijk voor de belegger’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 451]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 452]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De leuke ‘Twenties’: Cabaret
De leuke ‘Twenties’: Dame stelt echtgenoot nummer vier voor aan nummer een, twee en drie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 453]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Staat van het Meest Begaafde Volk van het Heelal’). Tienduizenden lieden belegden hun spaarcentjes in een zo zonnig object. Maar toen kwam net als de boze wolf in het sprookje op de ochtend van 18 September 1926 een orkaan, die het blauwe zeewater de straten van Miami in joeg met zulk een kracht, dat een stalen vijfmaster midden op die riante verkeerswegen terechtkwam, vergezeld van een smaldeel van stoomjachten; het was een waanzinnige opeenstapeling van losgerukte bomen, weggewaaide automobielen, afgeslagen daken; een heel villadorp vol snoezige ‘cottages’ en ‘bungalows’ verdween van de aardbodem en vierhonderd doden, drieënzestighonderd gewonden en vijftigduizend daklozen kwamen met de onberekenbaar grote schade aan de keerzijde van de rekening te staan. Dit had W.J. Bryan niet voorzien, toen hij, ongetwijfeld Amerika's meest eerbiedwaardige staatsman in die periode, lustig spelemeide op zijn vlotje. Wèl deelde de burgemeester van Miami mee, dat er niets aan de hand was, maar de Amerikaanse spaarder voelde zich bij de neus genomen en wie een gokje wagen wilde, keerde zich af van de ‘Zonnige Goudkust Uwer Dromen’ naar het veiliger schijnende Wall Street, net als de vrouw die uit angst voor een muis in het hol van een tijger vlucht.
Toen Harding dan aan zijn volk ontvallen was, volgde Calvin Coolidge, de vice-president, hem op. Het bewind van zijn voorganger had bij velen weerzin opgewekt en er kwam, als vaker, een ‘derde’ partij in de arena, welke in 1924 de meergenoemde vooruitstrevende La Follette candidaat stelde; de radeloosheid van de Democraten blijkt wel daaruit, dat zij de hunne pas konden aanwijzen na 103 stemmingen op hun conventie! Maar ook de Republikeinen vreesden zeer en ontketenden een campagne, die volgens een beëdigde verklaring dan ruim vier millioen dollar zou hebben gekost, maar in werkelijkheid de trustmagnaten en hun aanhang op vijftien à dertig is komen te staan. Coolidge werd echter herkozen: ‘Silent Cal’, de drager van de veelgeroemde ‘Coolidge-prosperity’: ‘Keep Cool with Coolidge’, zoals de verkiezingsslogan had gezegd. Was hij zo ‘stil’? Of moet men dat beschouwen als een stukje krantenreclame? Mag men een man ‘stil’ noemen die een 265 maal per jaar in het publiek sprak en dan vaak niet al te beknopt? Hij was wel een heel ander type dan Harding, niet zo joviaal, maar ook niet zo slordig. Ongetwijfeld nam hij het decorum in acht, zoals het Amerikaanse volk dat wenste bij de hoogste landsdienaar. ‘The business of America is business’. Deze vlotte stelregel is het leidende zakenbeginsel van de ‘Ongelofelijke Periode’ geweestGa naar voetnoot1. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 454]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 455]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Fordney-MacCumber Act van 1921/2 stelde een ‘buigzaam’ tarief in, dat de invoerrechten zou verhogen of verlagen al naar de wenselijkheid, de boeren en arbeiders te beschermen tegen ‘dumping’ of ‘pauper labor’ elders, maar in de practijk merkte men alleen wat van verhogingen: zo werd de aluminium-trust, geleid door ook al een Mellon, aannaam verrast met één daarvan, waardoor men op de duizend procent dividend van 1921 een toegiftje van vijfhonderd kon leggen. Nog erger zou het echter worden met de Hawley-Smoot-Act van 1930, die een Chinese muur oprichtteGa naar voetnoot1) om allerlei industrieën, zelfs om enkele, die er helemaal niet om hadden gevraagd. Deze wet, uitgevaardigd tijdens de zwaarste crisis van de geschiedenis, bracht 890 verhogingen aan, gemiddeld lopend van 31 tot 34%. Grote opschudding verwekte het, dat in een petitie meer dan duizend economen, practisch alle vooraanstaande omvattend, de President, toen Hoover, verzochten om zijn veto op deze onoordeelkundige wet, die nationaal zowel als internationaal een zware blunder was en waarbij volgens een zeer bezonnen historicus op schaamteloze wijze met allerlei gunsten was omgesprongen. Hoover tekende toch en algemeen is men van mening dat dit tarief de economische stagnatie heeft verergerd. De inkomstenbelasting werd, voor zover ze op de hoogste inkomens drukte, verlaagd, opdat de rijken - aldus tenminste de redenering - meer geld zouden overhouden om in allerlei beleggingen te steken met als gevolg: meer werk voor de arbeiders; deze belastingverlaging wierp die arbeiders dus een zes milliard dollar in de schoot. De trusts beleefden gouden tijden; zij waren alleen bij de wet verboden, maar konden zich verder ongestoord ontwikkelen. Men heeft die fabelachtige jaren wel eens met de periode der ‘robber barons’ vergeleken; een enkele historicus vindt ze zelfs erger, omdat de tijdgenoten van Grant dan nog iets tot stand brachten in spoorwegaanleg en landontginning, terwijl de ‘carpetbaggers’ onder Harding en Coolidge niet eens dat deden. Ik zou het niet gaarne uitmaken. Algemeen is thans wel de erkenning van, de schaamte over onduldbare misbruiken. Daar is het ‘veteranenbureau’, waar een kwart milliard dollar spoorloos in verdween; aan het hoofd hiervan had Harding de heer Ch. R. Forbes geplaatst, n.b. een voormalig deserteur, die hij eens op een tochtje naar Hawaii had leren kennen als een kundig en joviaal pokerspeler. In twee jaar tijds wist deze vriend genoemd bedrag te verzwendelen; de manier waarop zou een hoofdstuk kunnen vullen. Daar is het ‘Prohibition Enforcement Bureau’, een rovershol, waar de veertig vrienden van Ali Baba van zouden zijn teruggedeinsd. Enige opschudding buiten de V.S. wekte het ‘Teapot Dome’-schandaal, waarbij Fall, let wel, de minister van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 456]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
In 1929, onder Hoover, gebeurde het, dat een zekere W.B. ShearerGa naar voetnoot1 een eis tot schadevergoeding indiende tegen bepaalde rederijen, die hem nog geld schuldig waren wegens te haren bate gevoerde anti-propaganda op de ontwapeningsconferentie van Genève twee jaar daarvóór. Het geval wekte nogal wat verwondering en de senaat maakte in een boek van een zevenhonderd bladzijden de resultaten ener kleine enquête publiek. Hierbij bleek dat Shearer met alle macht namens zijn opdrachtgevers een overeenstemming tussen de zeemogendheden had pogen te verijdelen en met succes. De ondankbare scheepsmagnaten, ter verantwoording geroepen, leden aan de bekende geheugenstoornissen en onmacht tot klaarheid, waaronder dergelijke lieden in dergelijke omstandigheden wel meer gebukt gaan. Zij konden er echter niet onder uit, dat zij Shearer's lobby hadden gefinancierd en hem vooral als instrument van anti-Britse propaganda hadden gebezigd; verder had de man voor tweeduizend dollar per maand de Hearst-pers gediend en ten slotte in propagandageschriften tegenstanders van bewapening als onnozelen, misleiden, verraders en communisten geschilderd, met als bron van alle kwaad ‘Moskou’. Dat sloeg uiteraard in, want in die dagen was ‘Moskou’ niet erg getapt; wat men Al Capone ook moge verwijten, het geschrevene vergaat niet en deze had dan toch maar geschreven: ‘Wij moeten Amerika veilig | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 457]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en onbedorven houden, de werkman beschermen tegen rode literatuur en rode streken; wij moeten zijn geest gezond houden.’ Ik ben de laatste om de heer Shearer met Al Capone te vergelijken, maar ook hem bleek na onderzoek niets menselijks vreemd te zijn, tenzij men aanneemt, dat de Amerikaanse politieregisters ook door ‘Moskou’ werden samengesteld. De arme Hoover, onder wiens bewind deze weinig fraaie zaak in het openbaar werd behandeld, had het lijden; terwijl de dagbladen met geweldige koppen de doopceel van W.B. Shearer lichtten, keken de teleurgestelde scheepsmagnaten naar een waardiger beschermer van hun belangen in het Witte Huis uit en liepen in 1932 met pak en zak over naar F.D. Roosevelt, die bekend stond als meer ‘ship minded’, scheepsgezind dus en dat ook spoedig in zeer verheugende mate bleek. Het is tevens onder deze Herbert Hoover (1929-1933) geweest, dat de ‘prosperity’-bubbel van Coolidge uit elkaar spatte en dat over de wereld de ontzaglijkste crisis van alle tijden losbarstte, die ten goede of ten kwade een wending zou betekenen in de Amerikaanse historie. Angst en benauwenis bevangen de geschiedschrijver, die een blik werpt op de kokende oceaan van die tijd, welks bovenmenselijke werking met demonisch geweld zoveel zekerheden heeft verzwolgen. Hij moet bestek maken, een kaart tekenen, stromingen bepalen en wie weet, voorwereldlijke monsters, uit die diepten omhooggewenteld, in hun ware gedaante herkennen, fantomen uitbannen en dat bij de schrikkelijke wanverhouding tussen de grootte der verschijnselen en de geringheid zijner kracht... De historicus Henry Adams besloot in 1905 het verhaal van zijn leven met het uitspreken van de hoop dat er in 1938, een eeuw na zijn geboorte, een wereld zou zijn, die ‘gevoelige en schuchtere naturen zonder een rilling konden beschouwen’. Men zou met de oude Theognis, die sombere Helleen, de doden gelukkig willen prijzen, die ‘diep in de schoot der aarde rusten’ en in het bijzonder Henry Adams, wie de aanblik van de wereld van 1938 en van de daarop volgende jaren is bespaard gebleven. Van de drie grote problemen van de moderne samenleving, armoede, ziekte en misdaad, is er in Amerika geen verbijsterender als maatschappelijk verschijnsel dan het eerste. Nu is de voorspoed van dat machtige gemenebest altijd al weinig constant geweest; men heeft berekend, dat er sinds 1790 op elke drie jaar welvaart twee van crisis zijn gekomen. Het karakteristieke van de Amerikaanse armoede is, dat zij tijdens die depressie van 1929 vgg. optrad te midden van overvloed. Het is niet te veel gezegd, dat tussen de rottende en tot vernietiging gedoemde levensmiddelen en andere kostelijke goederen talloze gezinnen van het hoogstnodige waren verstoken, niet in China, Indië of Japan, maar in de economisch verst ontwikkelde mogendheid van de menselijke geschiedenis, het land | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 458]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van volkssouvereiniteit en democratie. Al vóór het intreden van de grote collaps vernemen wij, dat op de kam der ‘prosperity’ de helft van de mensen geen kans zag, zich te voorzien van de eerste levensbehoeften en dat terwijl de rijkdom des lands van 1900-1929 van 99 tot 360 milliard was gestegenGa naar voetnoot1! In 1936 bedroeg het gemiddelde gezinsinkomen $1800, de meerderheid stond onder $1200, twee vijfde van wat als een menswaardig levenspeil mocht gelden. De geschiedschrijver Jennings, een gematigd man, zegt het met eenvoudige woorden: ‘...een land van groter rijkdom dan het Verenigde Koninkrijk, Frankrijk, Duitsland, Italië, Japan en België samen, een land met een nationaal inkomen van meer dan zestig milliard, een land, dat stoft op democratie en vrijheid, - in zulk een land lijden millioenen mensen, lijden werkelijk honger, sterven bij gebrek aan de benodigdheden des levens, niet in staat naar de dokter te gaan voor medische hulp, niet in staat rust te nemen bij ziekte, niet in staat goede kleren te kopen, wanneer onvoldoende kledij ziekte en dood betekenen, niet in staat brandstof te kopen, om hun woningen te verwarmen, niet in staat, hun kinderen behoorlijk te verzorgen opdat zij nuttig werk kunnen doen, niet in staat, zichzelf in zo'n lichamelijke conditie te houden, dat zij behoorlijk kunnen arbeiden, niet in staat iets te genieten van de ontspanningen en genoegens des levens.’ Wel ver, wel heel ver raken wij in het tijdperk, dat dit hoofdstuk omspant, van Jefferson's ideaal af. Hoe monsterlijke proporties had niet het verschijnsel aangenomen, dat hij meer dan wat ook vreesde: de groei der stad! Ongeveer 3500 steden van 2500 of meer inwoners, met een totale bevolking van 63 millioen - arme Jefferson! En dan wat voor steden! Waar is het oude deftige Puriteinse Boston gebleven? Het heeft in John P. MarquandGa naar voetnoot2 zijn ‘miniatuur Proust’ gevonden, maar is verdwenen, verzwolgen als in een aardbeving. Het hele land lijkt zich te verstedelijken a.h.w., zodat men het zou kunnen indelen in ‘stadsschappen’ van een grotere sociaal-economische realiteit en samenhang dan de verschillende staten; New York heeft in een straal van tachtig km om Manhattan tweehonderdnegentig steden, dorpen en gehuchten binnen zijn stadsrevier gebracht, welker bewoners allen deel kregen aan het New Yorkse leven (arbeid, spelen, winkelen, kranten, onderwijs, slang enz.). Meer dan de helft van alle Amerikanen kwam binnen een uur autorijden van een stad van minstens 100.000 inwoners. Wij kennen ze uit literatuur en film, die stenen mierenhopen, uit ‘Imperial City’ van Elmer Rice, uit ‘Manhattan Transfer’ van Dos Passos, een boek, waar men doodmoe mee ophoudt, alsof men uren lang in het hevigste lawaai heeft moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 459]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De stad der wolkenkrabbers, door Frans Masereel
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 460]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
doorbrengen, uit de troosteloze romans van James T. Farrell, waarvan ‘A World I never Made’ ons de misère van Chicago onthult. In 1929 waren er in 74 steden ruim vierduizend gebouwen van tien tot twintig verdiepingen en bijna vierhonderd van eenentwintig en meer. New York vooral was de stad der steden: ‘een mythe, waanzinnig rijk, een schitterende vertoning, luidruchtig, meer dan opgewonden, bezeten van ideeën, on-Amerikaans, brutaal geld weggooiend, een rollende bergstroom van mensenzwermen. Dat alles en natuurlijk een skyline’. En een realiteit, zou schrijver dezes daaraan toe willen voegen. Hebben de mensen er altijd haast? Geen wonder: ze moeten er plaats maken voor anderen, want op elke vierkante mijl in deze stad is maar ruimte voor 21.000 personen en in de rechthoek die het geheel vormt wonen meer mensen dan in Arizona, Colorado, Delaware, Idaho, Maine, Montana, Nevada, New Hampshire, New Mexico, N. Dakota, Utah, Vermont en Wyoming bij elkaar. En meer dan zestig nationaliteiten trouwens, waaronder meer Ieren dan in heel Dublin en meer Italianen dan in heel Rome. Alleen al voor deze on-landelijke gemeenschap moeten 117.000 koeien permament worden gemolken en buiten de 3½ millioen maaltijden per dag in allerlei eetgelegenheden nuttigt men thuis voor 1,2 milliard dollar per jaar, meer dan Chicago, Los Angeles en Philadelphia te zamen. Zevenhonderd filmtheaters en acht concertzalen; men koopt er 5.763.000 kranten per dag, waarvan de helft blijft liggen in de ondergrondse; er zijn met ruim twee millioen toestellen een 18.000.000 telefoongesprekken per dag, waarvan 125.000 verkeerd verbonden; het aantal bezoekers, gasten, dagjesmensen e.d. is niet uit te rekenen, maar hun lievelingssouvenir is een miniatuur-beeldje van de in deze bladzijden ietwat gehoonde ‘Liberty’-kolos met er onder ‘To Mother’. Elke 15 minuten is er brand, elke 45 een vals alarm; er blaffen 345.000 honden en men rookt er twintig milliard sigaretten per jaar. Het trekt iedereen aan uit de V.S. zelf; het oude ‘Go West’ heeft zoals gezegd allang moeten wijken voor het nieuwe ‘Go East’ en alleen in het New Yorkse amusementsbedrijf werken 40.000 mensen. Maar ik ben hard op weg, John GuntherGa naar voetnoot1 na te doen en meen dat de lezer veel meer baat vindt bij de lezing van het origineel. Alleen: in de binnenstad woonde nog één kwart van haar bevolking in krotten of vieze, onveilige huizen, waarin 200.000 kamers zonder daglicht; het was er vol, druk, smerig, benauwd, donker en gezien de t.b.c.-cijfers niet erg gezond. Trouwens, in 1940 hadden in dit rijkste-land-van-de-wereld van 37½ millioen huizen 14 millioen geen W.C., 12 geen badkuip, 11 geen stromend water, 8 geen electriciteit; Detroit, met tweemaal zoveel inwoners als Amsterdam, had twee openlucht-zwembaden en was wegens zijn gebrekkige stadsreiniging ‘de rattenhoofdstad der wereld’, terwijl van Chicago | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 461]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘Door het hele eerste bedrijf en inderdaad, door het hele stuk heen, is er voortdurend lawaai. De geluiden van de stad rijzen, dalen, vermengen zich: de verre donder van de L-treinen, autosirenes en de fluiten van boten op de rivier; het geratel van vrachtwagens en het onbepaalde gerinkel van metalen; brandweerwagens, ambulances, muziekinstrumenten, de radio, blaffende honden en menselijke stemmen, roepend, twistend en gierend van het lachen. De geluiden zijn getemperd en op de achtergrond, maar zij houden nooit helemaal op.’ Het was blijkbaar nog niet luid genoeg, want in 1947 maakte men er een opera van... In de vorige bladzijden heb ik bij de beschrijving van de bloei der steden een woord moeten wijden aan de stedelijke corruptie. Het tijdvak, waar dit hoofdstuk aan gewijd is, kan men kwalijk vrij van dat euvel noemen. Een enkele keer droeg ze een inderdaad schilderachtig karakter; ik denk dan aan het bewind van de New Yorkse burgemeester Jimmy Walker tijdens de fabelachtige Twenties; hij bracht kleur en vrolijkheid naar het raadhuis dier stad, maar wat hij er vandaan haalde, moet men ook niet onderschatten; ik geloof dat hem wel het ‘record’ van corruptie en desorganisatie mag worden toegekend, maar anderzijds moet men toegeven, dat zijn burgemeesterschap de dolste klucht is geweest, die ooit onder het motto ‘gemeentepolitiek’ in de V.S. is opgevoerd, met hem zelf als fabelachtig fuifnummer, kwakzalver en boemelaar in de hoofdrol. Er zijn maar weinigen geweest die zo opgewekt tenminste om de wetten van hun land hebben gelachen en het hele land lachte met hem mee. Chicago deed echter weinig onder voor New York en sommige provinciesteden staken dit weer naar de kroon. Ik noem als beroemdste voorbeeld Kansas City, onder de deskundige leiding van de ‘boss’ Tom Pendergast, die tegenstanders slechts met één recept bedreigde: ‘I'll break your jaw!’ - en dat straffeloos deed ook. Het gevolg was, dat volgens een ingewijde Kansas City met uitzondering van Singapore en Port Said de grootste ‘zonde-industrie’ van de hele wereld had; mogen wij ‘Time’ geloven, dan ontspanden Pendergast en zijn vrienden zich van hun arbeid in een sociëteit, waarin kellnerinnen dienst deden met niets - laat mij denken: met redenen - omkleed. Het typeert, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 462]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat men deze industrieel pas er onder kon krijgen toen men hem wegens belasting-ontduiking naar de cel kon sturen (vgl. Al Capone). Pendergast stierf in 1945, een paar maanden voordat zijn vriend Harry Truman President werd, deze laatste toevoeging uit een van de keurigste kranten van de V.S., uit de New York TimesGa naar voetnoot1. En wie deze niet gelooft, leze John Gunther er op na. James J. (‘Jimmy’) Walker, de vrolijke burgemeester van New York tijdens de ‘Fabulous Twenties’.
Tekening van S.J. Woolf De moerasplant der misdaad kon maar al te welig gedijen in deze bodem. Wie een zwak heeft voor het sprookje van de krantenjongen die toch maar millionnair heeft kunnen worden, bedenke, dat de nuchtere statistieken van Sing-Sing ons leren, dat 69% van zijn gasten ook als krantenjongen zijn begonnen. Die statistieken leren ons nog meer: in 1939 waren er meer dan 4¾ millioen misdadigers in de V.S.; elke dag, let wel: dag, vonden er toen 123 ernstige overvallen, 23 verkrachtingen, 33 moorden, 2258 diefstallen, 814 inbraken, 516 auto-diefstallen en 162 ‘robberies’ plaats, wat allemaal op een vijftien milliard schade werd berekend. Sommige cijfers van 1945 waren nog somberder. In de kranten ontmoeten wij meestal de schilderachtige gangster, in de film eveneens, een asociaal type-met-(vaak)-sympathieke kanten; MauroisGa naar voetnoot2 trekt zelfs de parallel met de middeleeuwse feodale ridders. In de jaren twintig heetten die ridders in New York Lucky, Waxey, Dixie, Legs, Lepke, Spasm Ison, Cokey Flo, Stone-Faced Peggy, Jenny the Factory, Crazy Moe, Gashouse Lil, Six-Bits, Blue Jaw Magoon en Adabada; deze laatste kon vierkantsvergelijkingen uit zijn hoofd oplossen... Lezers van de in zijn genre onovertroffen Damon Runyon zullen het gevoel hebben, dat ze deze lieden vrij intiem kennen; hun bestaan werd in de jaren dertig wel wat bemoeilijkt door een voortvarende jonge rechterlijke ambtenaar, Th.E. Dewey geheten. Ook in Chicago vond wel eens een kleine opruiming plaats, getuige een berichtje uit de daar verschijnende ‘Tribune’: ‘Walter Noak werd gisteren tot levenslang tuchthuis veroordeeld, omdat hij twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 463]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant. Fiorello (‘The Little Flower’) La Guardia, o.m. burgemeester van New York. Tekening van S.J. Woolf
De ‘Recent Social Trends’ van 1933 somden een aantal factoren op, die op de misdadigheid daarginds van invloed zijn geweest en die om hun historisch karakter in dit werk niet onvermeld mogen blijven: het extreme individualisme als rest van de grens, de aanbidding van de rijkdom, de beweeglijkheid van de bevolking, de groei der steden met haar ontwortelde boeren en immigranten (‘The person most likely to be arrested in Yankee City is a Polish lower-class male around thirty years of age’ zeggen Warner-LuntGa naar voetnoot1, de snelle maatschappelijke veranderingen, de tradities en gewoonten van verschillende streken, de desorganisatie in het Zuiden na 1865, in het hele land na 1918, de gebrekkigheid van het hele politieke en rechterlijke systeem enz. Hierbij ontbreekt dus Steinmetz' sombere uitspraak dat hij de immoraliteit der mensen zoveel beter begreep dan hun moraliteit... Alsmede de verklaring van Brearley, dat Amerikanen revolvers droegen als potloden, tot in de kerken en bidstonden toe; Sears Roebuck verzonden destijds van dat gevaarlijke speelgoed voor drie millioen dollar per jaar... Een heel apart hoofdstuk is verder het verschijnsel van het ‘labor racketeering’, de terreur, door z.g. arbeidersleiders in grote steden uitgeoefend zowel op ondernemers als op werklieden, waarbij een heel stelsel van afdrachten, met toepassing van de ongelofelijkste methoden van afpersing en dwang, op de slachtoffers drukte ten bate van obscure (en soms niet eens obscure, maar dan toch niet-achterhaalbare) ‘labor-czars’. Alleen in Chicago waren er in 1929 volgens officiële opgaven 75 van die rackets aan het werk en de burgerij legde 136 millioen dollar aan hun voeten, met de gedweeheid welke drie bomaanslagen per week wel weten aan te brengen. Het was echter een nationale industrie, welvarend en nauwelijks riskant. De parallel met de roofridders is nog zo gek niet. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 464]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Aan de zelfkant der samenleving blijken die fabelachtige ‘Twenties’ toch wel enige schaduwzijden te hebben bezeten en de jaren dertig er na al evenzeer. Daar ontmoeten wij b.v. de hoboGa naar voetnoot1, de zwervende werkman. Hij stond nog niet eens op de onderste sport; beneden hem vinden wij nog altoos de ‘tramp’, die zwerft zonder te werken en de ‘bum’, die zwerft en drinkt. Enige jaren geleden, vóór de oorlog, schatte men het aantal hobo's op meer dan één millioen - ‘every great city has its bohemias and hobohemias’; Chicago is de ‘hobo-hoofdstad’, want elk jaar trokken er naar schatting een 300.000 à 500.000 van die mensen doorheen. De grens had dan een Daniël Boone vergood, de man die tegen de moeilijkheden optornt; dit stuk Amerika, niet zozeer grens, als wel versleten franje, herkent zichzelf in Charlie Chaplin, de man die steeds de nederlaag lijdt. Op hun manier handhaafden die hobo's onder elkaar nog een zekere tucht, hadden nog belangstelling voor lectuur, de krant, Jack London. Er bestonden echter in dit tijdvak nog gevangenissen in de V.S., waar ondanks het hervormingswerk van Th. Mott Osborne en zo, veel anderen martelingen werden toegepast (bloksluiting, hondenjacht)-waar de mensen geheel verdierlijkten en praktijken voorkwamen, die een beschaafd land maar al te gaarne zou verloochenen. Er waren - en zijn helaas! - gestichten voor geesteszieken, die aan Dachau en Buchenwald herinnerden: naakte stumpers, in een hel van stank en vuil bijeengedreven, en op een hongerrantsoen - in een staat als Ohio b.v. met een begrotingsoverschot van 125 millioen dollar! Om dan maar niet te veel uit te weiden over de gewoonte, in het Zuiden in zwang, om ‘weelderige’ negers in dergelijke inrichtingen onder te brengen, of lieden die tegen het proces van Sacco en Vanzetti protesteerden, of de zijde van de Spaanse regering kozen in de burgeroorlog!Ga naar voetnoot2 Misschien is het meest troosteloze hoofdstuk uit de beschrijving van een stad als Chicago toch nog de ‘wereld der gemeubileerde kamers’, met haar volslagen vereenzaamde, naamloze bewoners: niemand kent niemand, niemand geeft om wie ook, niemand vraagt, niemand weet iets - de statistiek wijst uit dat de meeste zelfmoordgevallen in die stad in die buurt voorkwamen; een brug over de vijver in het Lincoln Park, in het hartje er van, heette zelfs de ‘Zelfmoord-brug’. In diezelfde stad stierven van de onwettig geboren kinderen de helft van het totaal per jaar; Professor Irving Fisher, die de ‘potentiële waarde’ van elke baby op vierduizend dollar schat, komt op een jaarlijks verlies voor de stad van vier millioen dollar, alleen op dit onderdeel dan. Dit sociaal pauperisme, deze verkommering heeft in sterke mate de aandacht getrokken. Zij is niet de enige vorm van ‘frustration’ die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 465]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Amerika kent; er is een hele literatuur, die ons voorhoudt, dat dit verschijnsel der ‘verijdeling’, der ‘tot niets wording’ speciaal in dat land, in deze tijd door onrechtvaardige wetten en afschuwelijke zeden abnormaal is verergerd. Ik kan er niet over oordelen, zeker niet over de vraag, of nu juist in de V.S. een ongemeen hoog percentage mensen afgesneden was van de mogelijkheid, zich een meer positieve bevrediging hunner behoeften te scheppen, zich naar een betere toekomst door te worstelen. Wèl heb ik mij er over verwonderd, dat speciaal in de jaren dertig, toen de grote crisis zo fel woedde en voor menigeen die toekomst helemaal omwolkt scheen, niet meer het oor te luisteren hebben gelegd aan de lokkende vertogen van de Caliban onzer eeuw, van het fascismeGa naar voetnoot1. Daarvoor immers schenen, zou men zeggen, alle voorwaarden aanwezig en het heeft er waarlijk niet aan zodanige bewegingen ontbroken: er zijn er honderden geweest. Robert en Helen Lynd hebben b.v. zulk een beweging geschilderd in hun terecht geprezen studie ‘Middletown’ (Muncie in Indiana), die intensieve diagnose van een stadje in het Midden-Westen. Zij beschrijven o.m. de bloei van de herleefde Ku-Klux-Klan in de jaren twintig; deze zou zelfs een acht à negen millioen leden en medestanders hebben geteld! Zij was volgens hen een uitlaat voor ‘de vele bestendige ontgoochelingen des levens, economische spanningen en maatschappelijke onzekerheid’, een rijke sortering van zondebokken verschaffend, waartegen zich de wrok kon richten. ‘Twee van de krachtigste emotionele stormcentra van Middletown, godsdienst en vaderlandsliefde, werden handig opgemanoeuvreerd uit hun normale onvruchtbaarheid tot een wilde geestdrift van opperste toewijding aan een vervolgde, maar nobele zaak.’ Een ander, niet ongevaarlijk strovuur werd jarenlang aangeblazen door de ‘radio-priester’ Father CoughlinGa naar voetnoot2, met zijn ‘Shrine of the Little Flower’, waaraan overigens annex een benzine-pompstation (‘Shrine Super Service’) en een warme worststalletje (Shrine Inn). Hij voerde o.m. een heftige campagne tegen het goud en voor het zilver (‘Een Mobilisatie van de Hele Christenheid tegen de God des Gouds’), welke nauwelijks enige schade ondervond van de van regeringswege gedane onthulling, dat zijn secretaresse een onzinnige voorraad van het witte metaal bezat, ‘de grootste in heel Michigan’. Bedenkelijker voor Coughlin was, dat vooraanstaande Katholieken hem een warhoofd noemden en dat Kardinaal O'Connell hem ‘een verkeerde voorstelling van de R.K. opvattingen’ verweet. Als een soortgelijke beweging van gemobiliseerde klein-burgerlijke en proletarische wrok- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 466]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Als een zodanige verkapte afweerbeweging heeft wel eens het z.g. Amerikaanse legioen gefungeerd, een vrucht van de demobilisatie van 1919; het recruteerde zijn leden vooral uit oorlogsveteranen ten getale van één millioen. Zijn doel was o.m. ‘de Grondwet der V.S. te verdedigen, wet en orde te handhaven, honderd percent Americanisme te bevorderen, de autocratie zowel van klassen als van massa's te bestrijden’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 467]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
enz. Zijn front was veelal gekeerd tegen de vakbeweging en, onder middenklasse-leiding geplaatst, koesterde het een geduchte afkeer van alles wat ‘radicaal’ was. Dat was in het algemeen iemandGa naar voetnoot1 die moest worden uitgeroeid en verder: a. een pro-Duitser; b. een Rus of andere vreemdeling; c. een man die bommen in postpakketten verstuurt; d. een aanhanger van de vrije liefde; e. een schrijver van free verse; f. een vervaardiger van kubistische schilderijen; g. een lid van de I.W.W.; h. een socialist; i. een bolsjewiek. Een zekere onklaarheid valt hierin niet helemaal te ontkennen. Maar daarmee is het Amerikaanse Legioen geen recht gedaan. Er steekt wel degelijk een stukje algemeen menselijke verenigingszucht in, dat in Amerika weer zijn eigen vorm heeft en dat ik juist hier vermeld, omdat het mij voorkomt in de jongste geschiedperiode buiten alle verhouding te zijn toegenomen. Maar RadinGa naar voetnoot2 maakt al gewag van de onder Indianen eertijds voorkomende neiging, het lidmaatschap te zoeken van zoveel mogelijk clubs, meest militaire, elk met haar eigen gebruiken, voorrechten enz. Wie een bepaald minimum clubs bij elkaar had, ontving zelfs de naam van ‘Stinkend Oor’. Er zijn vele ‘stinkende oren’ in het huidige Amerika. Waarom werden Babbitt en de weldenkende burgers van ‘Zenith’ lid van een van die clubs? Laat me Sinclair Lewis, hun aller schepper, het woord geven: 1. Iedereen deed het. 2. Logebroeders werden vaak klanten. 3. Men kon dan in Amerika geen ‘Geheimrath’ worden, maar dan toch ‘High Worthy Recording Scribe’ en ‘Grand Hoogow’, in elk geval iets anders dan Kolonel, Rechter of Professor. 4. Men kon een avond per week van huis. En dan iets, dat Lewis voelbaar maakt zonder het uit te spreken: met de mystieke ceremoniën en fraaie uniformen ontsnapte de middenstander, de gewone burger tenminste éven aan de routine van het dagelijkse leven, dat toch al door al die rationalisatie en mechanisatie op ondraaglijke wijze was geschematiseerd; was hij, klein, onzeker mens, in gezelschap van, samen met andere kleinen en onzekeren. In de grote steden mag men in de lunchclubs als de Rotary, de Kiwanis, de Lions, alle zowat uit de tijd van Wilson, misschien tevens een stukje organisatie van vrije tijd onderkennen; De Tocqueville bracht een eeuw geleden die opvallende ‘Vereinsmeierei’ in verband met de egaliserende democratie die het individu zozeer neerdrukt, dat hij zijn kracht zoekt in een verbinding met gelijkgezinden. Van andere waarnemers komen juist weer opmerkingen die daarmee niet overeenstemmen, terwijl ik nauwelijks behoef te herinneren aan het veelgeciteerde pioniers-individualisme, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 468]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Vooral in de honderden kleine stadjes in de vele ‘Westen’ 's van de V.S. krioelde het van dergelijke clubs, van de ‘Knights of Pytheas’, ‘Knights of the Maccabees’, ‘Odd Fellows’, ‘Elks’, ‘Eagles’, ‘Loyal Order of the Moose’ e.d. met haar vrouwelijke tegenhangers, te veel om op te noemen. Al deze kwasi-geheime verenigingen hielden parades, van dit, van dat; een auteur meende zelfs het volk in twee klassen te mogen verdelen: de ene, die de optochten hield en de andere, die er naar keek. Een enkele keer lijkt het een beetje kinderachtig: zo vormden de ‘Booster's Clubs’ een welig tierend misgewas, welker leden verplicht waren voortdurend de lof te zingen van hun woonplaats, (‘To boost’ betekent opkammen) en zo iets is, behalve zeer onschuldig, juist door zijn algemeenheid een tikje ongerijmd. Een vergelijkbaar verschijnsel is de ‘service’. Het begon eigenlijkGa naar voetnoot1 toen in de eerste tijd van de twintigste eeuw de ‘Big Business’ zich rekenschap er van gaf, dat ze een niet al te beste pers had en in 1914 nam Rockefeller Ivy Lee in dienst als een ‘public relations counsellor’, wiens taak was de contrôle van die middelen, waarmee de openbare mening kon worden beïnvloed. Uit die sfeer komt nu de opvatting dat ‘business’ een ‘service’ is. Als een prairiebrand greep de leuze ‘Ik Dien’ om zich heen; het bleek plotseling - en zonneklaar - dat het Amerikaanse zakenleven nooit iets anders had willen nastreven en ook nooit meer iets anders zóu nastreven dan een even onophoudelijke als onverbiddelijke dienst aan de gemeenschap. Er bestaat zelfs een boek van J.M. Cain, las ik ergens, ‘The Pathology of Service’, waarin men kon vinden, welke beroepen dit wèl deden en welke niet. Wèl: bankiers, apothekers, schooldirecteuren, eigenaars van herenconfectiezaken, hoofdonderwijzers, professoren van derderangs-universiteiten, slagers, zetbazen van Fordgarages, eigenaars van schoenenmagazijnen, handelaars in levensmiddelen, in schoolbenodigdheden, in papier, in ijs, kolen en hout, tandartsen, eigenaars van alcoholvrije café's, agenten in hygiënische corsetten, houders van familiepensions, makelaars in assurantiën, eigenaars van kleine restaurants, reclame-agenten, secretarissen van verenigingen, begrafenisondernemers, fondsagenten en postdirecteuren. Géén service leverden - o, gruwel! - cowboys, acteurs, smokkelaars, operazangers, worstelaars, houthakkers, hoteleigenaars, sportkampioenen, honkbalspelers, schrijvers, journalisten, tussenpersonen, beeldhouwers, acrobaten, soldaten, prostituées, dokters. Met weemoed denkt men aan die Renaissance-burger, die rijk wou zijn: ‘solo per non servire’...Ga naar voetnoot2 Een ander verschijnsel uit deze tijd, dat min of meer in hetzelfde | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 469]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
psycho-sociologische vlak ligt, zijn de ‘dagen’ en ‘weken’; ik gewaagde hierboven al van de moederdag, maar de Lynds geven een lijstje uit hun Middletown, de oogst van slechts een jaar, welks opsomming beslist geen grapje is: Voorstad-dag, huisdienst-week, Een-uur-aankleden-week, roomijs-week (‘waarom moet ik elke dag roomijs eten?’), waarheids-week (deze uitgaande van de Advertentie-club, doel: vertrouwen aan te brengen door waarheid in advertenties), vaderdag, moederdag, jongensweek (een beweging over de hele natie om het feit te beklemtonen dat onze jongens trouw zijn), zuinigheidsweek (met inbegrip van de bezit-uw-eigen-huis-dag), spaardag, betaal-uw-rekeningen-dag, maak-uw-testament-dag, verzekeringsdag, leef-op-een-budget-dag, deel-met-anderen-dag, mooi-huis-week, opvoeding-week, nationale-film-week, kunstweek, muziekweek, Odd Fellows herstelweek, vreugdeweek (‘Is het de moeite waard, vriendendiensten te bewijzen?’), gebedweek, vader-en-zoon-week, moeder-en-dochter-week, ga-naar-de-kerk-Zondag, Arbeidszondag, Gulden-regel-Zondag (de gouverneur zou gaarne de gulden regel in elk hart bewaard zien en meent dat hij de oplossing brengt voor talrijke moeilijkheden), Saratoga-dag, schoonmaak-en-schilderweek, kinder-gezondheidsweek, tuberculosedag, spuw-niet-week, hospitaal-giften-dag, belastingverlaging-week, brand-voorkomen-week, beleefdheidsweek (de waarde van beleefdheid!), futweek, Grondwetsweek, defensiedag, bloempjesdag. Gelukkig dat men nog niet op de gedachte van Maanden en Jaren was gekomen! En het schijnt, dat men zich niet gemakkelijk aan deze grapjes onttrok: als de Kamer van Koophandel ergens in een Westers stadje een ‘Glimlach-voor-de-Duivel-week’ zou instellen, aldus een spotter, dan zou men met schildwachten op de straathoeken gaan staan, om er voor te zorgen, dat er geglimlacht werd. O zo!
‘Je kunt geen kolenmijnen exploiteren zonder machinegeweren’, de kernachtige uitspraak van een andere Mellon, welke enig licht werpt op de felheid, waarmee soms de sociale strijd daarginds is gevoerd. Een La Follette-comité van de senaatGa naar voetnoot1 onthulde, hoe letterlijk men deze woorden diende te nemen; er waren industriële ondernemingen die hele arsenalen met munitie en allerlei gassen er op na hielden, met machinegeweren e.d., ‘genoeg om een oorlogje te voeren’; het Comité voegde daaraan toe, dat het die wapens niet beschouwde als een middel tot bescherming van eigendom, maar als het onderdeel van een politiek, tegen de arbeiders gericht. Over de American Federation of Labor sprak ik reeds hiervoor; aan het begin van dit tijdvak, in 1920, omvatte zij niet meer dan een vijftien percent van de arbeiders en er was nogal wat critiek op haar, niet alleen om haar bezadigde strategie, maar ook om haar exclusiviteit, omdat ze een lange leertijd en een hoog intreegeld eiste, terwijl ze de negers uitsloot. Hierboven heb ik al enige pseudo-legale | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 470]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wapens vermeld, die de patroons tot hun beschikking hadden; pas in 1932 sloeg de Norris-La Guardia Anti-Injunction-Act hun een daarvan uit handen; dezelfde wet keerde zich tegen de beruchte ‘Yellow Dog’-contracten, waarbij de ondergeschikte zich er toe verbinden moest, geen lid ener vakvereniging te worden; hun aantal werd op 1½ millioen geschat. Deze twee staatslieden, Norris en La Guardia, de laatste een van de beste burgemeesters, welke New York ooit heeft gehad, staan zeer eervol aangetekend in de annalen van de Amerikaanse democratie en vooruitgang. Eugene Debs
Van 1905 tot 1924 heeft er een meer radicale arbeidsorganisatie bestaan, de Industrial Workers of the World, de I.W.W.Ga naar voetnoot1, met als leiders o.m. Eugene V. Debs en W.D. Haywood, welke laatste ver van zijn land, aan de voet van het Kremlin, begraven ligt. In 1912 telde zij 100.000 leden en haar program toont een sterke verwantschap met het Europese syndicalisme. Als principiële anti-militaristen stonden zij in de Eerste Wereldoorlog aan hevige vervolgingen bloot, tot lynchings toe. Zij lieten wèl negers toe en hun strijdbaarheid heeft, ondanks hun geringe aantal, in de industriële wereld heel wat onrust gebaard. Dit alles is ondanks zijn recentheid in zodanige mate tot verleden geworden, dat vrijwel geen enkele Amerikaan aan Eugene V. Debs zijn plaats in het Pantheon der Republiek zal misgunnen; als zo vaak, was ook hier de gevangenis het voorportaal tot deze tempel... Is het nu waar, dat daarginds de strijd tussen ondernemers en arbeiders een feller aspect heeft gedragen dan in Europa? Het is beweerd; wat Andrew CarnegieGa naar voetnoot2 ‘Triomferende Democratie’ noemde, meer triomferend dan democratie overigens, liet bij haar opmars soms een bloedig spoor na, ook, vooral in dit tijdperk. Enkele gevallen hebben hier nogal wat opschudding gewekt, zo de gevangenhouding van de arbeidersleider Tom Mooney, van 1917 tot 1939, tweeëntwintig jaar en op een aanklacht, welker onhoudbaarheid allang bewezen was. Wij, gewend aan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 471]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
In dit verband mag iets worden gezegd van het instituut der stakingbrekerij, dat een merkwaardige vlucht nam in dit tijdperk. Daar is een zekere Pearl L. BergoffGa naar voetnoot2, leider van een zodanige ploeg, over welker samenstelling men zich maar niet al te veel illusies moet maken. De stakingbreker R.J. Coach uit Cleveland wordt het waardige woord toegeschreven: ‘Er zit meer geld in de industrie dan ooit in de misdaad’ en zowel hij als de parel hiervoor genoemd kan men een zekere deskundigheid bij deze vergelijking kwalijk ontzeggen. Bergoff ontving in 1920 712.602 dollar van de Brooklyn Rapid Transit en 1.225.000 van de Erie Railroad; de helft daarvan was zuivere winst. In meer dan driehonderd stakingen heeft hij zijn opbouwende of afbrekende arbeid verricht. Nog steeds stond het Hooggerechtshof, ondanks de aanwezigheid van een paar meer vooruitstrevende rechters, behoedzaam en aarzelend tegenover elk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 472]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
symptoom van sociale wetgeving: het vernietigde in 1917 een federale wet op de kinderarbeid, verklaarde in 1920 dividenden voor niet-belastbaar door de regering, in 1923 minimum-lonen voor vrouwen als ongrondwettig evenals in 1924 een wet op het standaardgewicht van brood; het keerde zich in 1925 tegen een wet die de staat van La Follette, Wisconsin, had durven uitvaardigen tegen het ontduiken van successiebelastingen - dit alles in de geest der Vaderen.
De anti-trustbeweging liep in deze jaren wel helemaal in het zandGa naar voetnoot1. Nu was dit getij allang gekeerd: de leiders van deze trusts waren van ‘boze’ tot ‘goede’ mensen geworden en speelden virtuoos de rol van zondaren, die na hun bekering zich tot heiligen hadden opgewerkt; de oude John D. was tenminste helemaal tot een nationaal monument geworden. Toen F.D. Roosevelt in 1938 nog eens een enquête liet houden naar de vraag of de economische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 473]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Is dit nu werkelijk niet de plaats voor het een of andere toepasselijke citaat, zoals: ‘Les gens que vous tuez se portent assez bien’? De beweging tegen de immigratie ging in dit tijdperk voort. Na de Wereldoorlog van 1914-1918 gutsten de landverhuizers weer binnen, ruim 900.000 in 1920 - en gutsten de remigranten, toch ook ruim 400.000, er weer uit. De Immigration Quota Act nu trof tegen dit eerste in 1924 maatregelen: met een enkele wijziging kwam ze hierop neer, dat met ingang van 1929 een totaal van 153.714 landverhuizers toegelaten zou worden; de bewoners van het Amerikaanse vasteland en de eilanden hadden vrije toegang. Men kende elk land hierin een aandeel toe dat berekend werd naar de ‘nationale oorsprong’ van het Amerikaanse volk in 1920; wanneer b.v. in de census van dat jaar een zesde deel van die bevolking van Duitse oorsprong bleek, dan hield Duitsland het recht op de uitzending van één zesde van 153.714 naar Amerika. De maatregel was onmiskenbaar gericht tegen de instroming van elementen uit Zuid- en Oost-Europa. Wanneer men nu verneemt, dat de remigratie de immigratie in de jaren 1932-1935 overtrof, zou men geneigd zijn, de uitwerking van deze wet te bagatelliseren. Ten onrechte m.i. Met wat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 474]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Elebben wij tot nu toe ‘kolonisten’ en ‘immigranten’ leren kennen, in de jaren dertig treedt een nieuwe groepering op de voorgrond: de vluchtelingen voor de verschillende soorten van fascisme, die toen ons werelddeel teisterden. Al met al schat men hun aantal op 250.000 en meer; zij onderscheidden zich van voorgaande instromingen door hun bijzonder hoog intellectueel gemiddelde. Het waren verder ook bijna allemaal stadsbewoners; zij brachten hun gezinnen mee, leerden snel en goed Engels, streefden bewust een zo snel mogelijke assimilatie na, want... wilden voor bijna honderd percent niet terug. Deze emigratie was zo selectief, dat Dr DavieGa naar voetnoot1, die een merkwaardig boek aan hen wijdt, meent dat Hitler's Duitsland, Mussolini's Italië en Franco's Spanje door hun uittocht practisch ‘intellectuele woestijnen’ werden. In elk geval kan men een indruk van de verarming van Europa krijgen, wanneer men kennis neemt van enkele namen, van de violist Adolf Busch, de natuurkundigen Einstein, Fermi en Franck (alle drie Nobelprijswinnaars), de schrijvers Feuchtwanger, Fülöp-Miller, Heinrich en Thomas Mann, de musici Hindemith, Horowitz, Klemperer, Lotte Lehman, Arthur Schnabel, Arnold Schönberg, Igor Stravinsky, Arturo Toscanini, Bruno Walter, de geleerden Malinowski, Otto Marburg, Arthur Rosenberg, de schrijvers Molnar, Remarque, Romains, Werfel, Zweig, de regisseur Max Reinhardt, een kleine bloemlezing uit honderden; in 1944 bevonden zich (gelukkig maar!) meer leidende Duitse wiskundigen in de V.S. dan in Duitsland... Dit kostelijke, onvervangbare bezit heeft Europa op de moedwilligste wijze verspild; men heeft de parallel getrokken met de uittocht van de Griekse geleerden uit Konstantinopel in 1453 naar Italië - daarmede heeft men wel eens de grote tijd der Renaissance laten aanvangen! De vluchtelingen brachten in die jaren ook veel van hun atmosfeer mede, van hun levensgewoonten en attitudes; een aardige schildering van bepaalde reacties vindt men in Edmund Wilson's veelgenoemd ‘Memoirs of Hecate County’. Heel Amerika heeft eenmaal uit ‘aliens’ bestaan. Het verbaast | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 475]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘Mannen van Amerika, het probleem ligt duidelijk voor u. Hier is een ras overgeplant door de misdadige dwaasheid van uw voorouders. Of gij het graag wilt of niet, de millioenen zijn hier en zij zullen hier blijven. Als gij ze niet opheft zullen zij u naar beneden halen.’ Dit zijn de woorden, waarmee dr DuBois een bijdrage over het negervraagstuk afsloot, geschreven in... 1903. Hebben de Amerikanen sindsdien de neger ‘opgeheven’? Het eerste, wat ons treffen moet, is dat het probleem zich a.h.w. verplaatst heeft: het Nessuskleed, waar het Zuiden zich niet uit kon wringen, heeft zich thans om het hele land geslagen. Dit ten gevolge van een gebeurtenis, in de geschiedenis van het gekleurde ras daarginds niet veel minder dan een omwenteling: de grote trek naar het Noorden, begonnen in de Eerste Wereldoorlog, de z.g. ‘Tweede Emancipatie’. De oorzaken? De lage katoenprijzen, de boll-weevil, het pachtsysteem, de algemene achteruitzetting, het lynchen, een zware overstroming van de Mississippi en misschien als determinerende: de verhoogde vraag naar deze goedkope werkkrachten, toen in het Noorden de immigratie stokte juist in de tijd dat de conjunctuur (in oorlogstijd!) opleefde. Men begon het oude ‘Dixie’ te verlaten, men ging er mee door en toen was de trek er, de stroom. Binnen tien jaar keerden twee millioen kleurlingen het Zuiden de rug toe; van een ‘home-staying, home-loving race’, wat ze immers ‘van nature’ waren (en hoe goed kende men niet die natuur!), werden zij plotseling het meest beweeglijke volksdeel van de V.S. Het Zuiden voelde het maar al te goed, wat deze uittocht economisch betekende en trachtte hem met wettige en onwettige middelen te belemmeren; Noordelijke agenten, die de negers kwamen lokken, werden zo nodig afgeranseld en opgesloten; anderzijds gaf men hier en daar aan de politie opdracht, ‘het gebruikelijke afranselen van negers te beperken’. Maar zelfs deze zachtmoedigheid baatte niet. Vanouds was dit Noorden het ‘Beloofde Land’ geweest en nu werd het een ‘Exodus’ daarheen, door God gewild; een schrijver spreekt zelfs van een massapsychose. Welgestelde negers verkochten met groot verlies hun have; artsen, geestelijken, kooplieden, alles trok mee, naar het Kanaän, dat hen zo lang had gewenkt. Eindelijk! Het viel niet mee. Geen melk en honing wachtten hen daar, maar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 476]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Onder de motieven, die de neger tot zijn uittocht hebben bewogen, noemde ik de lynchjustitie, geboren uit ‘ein mittelalterlich finsterer, spukhafter Knäuel von dumpfesten Urinstinkten und leiblicher Tagesnot, klug berechneter Agitation und Massenpsychose, von in der Kinderstube zugeflüsterten Geschichten vom Schwarzen Mann und von Groszväterjammer über verlorenes Gut und Unrecht, von hilfloser Wut über den ausdauerden Konkurrenten und der Angst die politische Herrschaft nun auch noch einzubüszen...’.Ga naar voetnoot1 Dit is wel ongeveer de atmosfeer, waarin het lynchen heeft kunnen worden tot ‘een vrijwel integrerend deel van onze nationale volkszeden’, naar de uitspraak van de mulat Walter White in zijn bitter boek ‘Rope and Faggot’. ‘Het probleem van het redden van het lichaam van zwart en de ziel van blank Amerika,’ zegt de neger-dichter J.W. Johnson. In het bovenstaande ontbreekt niet het sociale motief; stijging van de katoenprijzen en afneming van het aantal lynchgevallen houden met elkaar verband en het is trouwens niet zeldzaam, dat men speciaal stakende negers op deze wijze onschadelijk maakt. Curiositeitshalve vermeld ik de verklaring van H.L. Mencken, die er op wijst, dat het lynchen in de kleine doodse stadjes van het Zuiden de plaats inneemt van een kermis, theater of symphonieorkest elders, misschien beter van de vroegere Romeinse spelen en de auto-da-fé's, van de tegenwoordige stierengevechten en bokswedstrijden. Daar waar in het landelijke Zuiden de economische toestand het slechtst is en de normale emotionele en recreatieve honger bestaat gepaard met de even normale angst voor de neger, is de geschiktste bodem voor deze ellende aanwezig: men lyncht, als er een aanleiding is. Lynchende menigten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 477]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Waarom toch werd de neger gelyncht? Münsterberg, schrijver van een geleerd boek over Amerika, spreekt van ‘de teugelloze zinnelijkheid van de neger die hem steeds weer tot ontuchtige aanvallen op blanke vrouwen drijft.’ Men weet nu tenminste, waar al die mulatten vandaan komen... Het lynchen zal blijven, profeteerde Shufeldt, zolang de neger blijft: hij kan immers zijn instincten niet beheersen... Ook leken in de psychologie kunnen nog wel begrijpen, dat deze dingen heel anders liggen; men leze er Myrdal maar op na. Het is nog niet zo dom van de negers ‘Deep South’, dat ze niet graag in de buurt komen van een huis, waar een blanke vrouw alleen in woont. Raper kent 3724 lynchgevallen van 1889-1930, hiervan waren meer dan vier vijfde negers. Van de tienduizenden daders, medeplichtigen en toeschouwers zijn er slechts 49 aangeklaagd en... 4 gevonnist. De laatste jaren van ons tijdvak is het aantal gevallen afgenomen, maar de wreedheid van de martelingen is verergerd. Ik waag me niet aan een beschrijving hiervan. Het klassieke model hebben wij trouwens in de dood van de gebroeders De Witt in onze eigen historie. En de wet? De hierboven genoemde dichter Johnson zegt bijtend: als een neger werd vermoord in China, dan zou President Harding de hele vloot van de V.S. er op af kunnen sturen, maar als dat in Mississippi gebeurt, is hij machteloos. Bij elke lynching wordt de staat zelf gelyncht (Raper). In 1902 gaf een lijkschouwer als uitspraak, dat de lynchers, voor hem gebracht, hun plicht als goede burgers zouden hebben verzaakt, als ze hun slachtoffer hadden ontzien. In 1928 werd in Virginië een anti-lynchwet aangenomen; daar is het misdrijf vrijwel verdwenen. Waar precies ligt hier oorzaak, waar gevolg? Zes jaar eerder heeft een federale wet wel de meerderheid in het Huis van Afgevaardigden, maar niet in de Senaat kunnen krijgen. Nog in 1938, het jaar van Henry Adams, heeft zich dit onwaardige schouwspel herhaald. Men mag echter erkennen, dat de agitatie om zulk een feit heen misschien meer tegen het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 478]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lynchen uithaalt dan die wet zelf. Het Zuiden wilde er niet aan; het kon immers zelf wel voor zijn negers zorgen? Trouwens, dit van negerzijde, er zijn zoveel substituten voor het lynchen te vinden; hoe vaak is niet een gevangen kleurling door politiemannen alvast doodgeschoten, al dan niet ‘op de vlucht’? In de jongste tijd is het euvel nog geenszins tot staan gekomen, ja, waarschijnlijk weer verergerd; in het lynchproces te Greenville (Juni 1947) werden de door iedereen herkende en aangewezen moordenaars niettemin door de jury onschuldig verklaard; één van hen riep na de vrijspraak uit: ‘Ik ga me een maand lang bezatten en ga daarna op voor sheriff!’ Eerbied mag men koesteren voor die elementen in Amerika, ook in het Zuiden, die inzien, hoezeer de idealen van vrijheid en vooruitgang door dergelijke misdaden worden geschonden en die met kracht er tegen in gaan, vaak tegen vooroordeel, misverstand en tegenwerking in. Het is een feit, dat de bekend geworden gevallen in Amerika zelf in de vooruitstrevende pers een grote publiciteit krijgen en buiten Amerika hier en daar niet te onderschatten reacties oproepen. Ik denk vooral aan het gebied van de Caraïbische Zee met zijn gekleurde bevolkingen; toen senator McKellar van Tennessee in 1944 opperde, dat de V.S. hun macht over dit hele gebied zouden uitbreiden, schreef de ‘Amigo di Curaçao’, dat men de verdiensten van deze V.S. niet wilde kleineren, maar dat hun rassentheorieën te sterk roken naar nazisme. De ook hier te lande veel gelezen dichter Langston Hughes heeft eens een opstel geschreven: ‘Wat de neger wil’Ga naar voetnoot1. Inderdaad, wat wil die neger toch? Het is een heel lijstje, maar van doodgewone dingen. Ten eerste: niet alleen liftjongens, dienstmeisjes e.d. te mogen worden, maar dezelfde kans te krijgen als de andere Amerikanen. Dan: dezelfde mogelijkheden te ontvangen van onderwijs en opvoeding uit de openbare kassen. Vervolgens: fatsoenlijke woningen te krijgen, niet door anderen uitgewoonde, slecht ingerichte dure ghetto's. Hierna: aandeel te ontvangen in het bestuur van staat en gemeente. Ook: een eerlijke behandeling door de rechterlijke macht, gelijkheid dus voor de wet. Ten zesde: dat men de burgerlijke beleefdheid tegen negers in acht neemt, geen ‘Jim!’, of ‘Mary!’ of ‘Hey you!’, maar ‘meneer’ en ‘mevrouw’ als ieder ander. En ten slotte gelijk aandeel aan maatschappelijke diensten; toegang b.v. tot openbare parken, scholen, zwembaden, reisgelegenheden, hotels. Al met al niets dat onverenigbaar is met de beginselen van democratie, van Christendom, van fatsoen. Het is een triest lijstje en zou nog triester worden, wanneer ik aan de hand van Myrdal's geweldige studie de honderden nuanceringen ging opsommen, welke het eigenlijk verbergt; ik zou er bladzijden mee moeten vullen. Het aantal zowel als de aard van de taboes is ongelofelijk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 479]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alweer, als enig voorbeeld dan, J.W. Johnson: ‘In het Zuiden kan een blanke heer niet met een negerin eten zonder het gevaar te lopen van ernstig verlies van sociaal prestige; wèl mag hij slapen met een negerin zonder het risico van enige schade voor zijn reputatie.’ Een studie als het meer aangehaalde ‘Deep South’, voortreffelijk om haar geringe affect, laat weinig illusies over de toestand aldaar, evenmin als over de vooruitzichten. De Zuidelijke pachtboeren waren er al voor 1929 slecht aan toe: ze leefden in afgrijselijke krotten, werkten met de hele familie om de pacht te kunnen opbrengen, waren voor de taxatie van de katoenprijs veelal aan de eigenaar overgeleverd en geketend aan de gedwongen winkelnering. Afschuwelijke kinderarbeid, waardeloos onderwijs, gebrek aan elementaire hygiëne, achterstelling en rechteloosheid op elk gebied hebben noodlottige gevolgen gehad en na 1930 is blijkens Myrdal hun toestand nog verergerd. Daar kon het feit niets aan veranderen, dat er tussen de landheer en de ‘good nigger’ dikwijls een sterke solidariteit bleek te bestaan; beide partijen waren gevangen in een sociaal systeem, dat wel leniging, maar geen verbetering mogelijk maakte. De neger-athleet Jesse Owens won in 1936 op de Olympische spelen te Berlijn de nummers 100, 200 m hardlopen en vèrspringen, alle drie met wereldrecords
Bij duizenden trokken de negers naar de steden, voor hen ‘vergaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 480]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bakken van vuil, decadentie en armoede’. Een wel buitengewoon somber beeld levert ‘Black Metropolis’ van Drake-CaytonGa naar voetnoot1: de ‘zwarte gordel’ van Chicago, een stad van 300.000 binnen een stad. Het is gruwelijk, in welke mate de massa's daar de gevolgen dragen van de slechte woningtoestanden, ziekten, misdaad, gebrek aan ontspanning, onvoldoende onderwijs, algemene verzorging en... maatschappelijke exploitatie. En elders stond het met de geürbaniseerde neger niet beter. Washington, de bondsstad, welke Lee maar niet kon innemen tijdens de Burgeroorlog, is veroverd door de Jim Crow - discriminatie - de 250.000 negers wonen er in een weerzinwekkend ghetto, zodat hun gemiddelde leeftijd twaalf jaar onder die der blanke burgers blijft, maar hun tuberculose-cijfers vijfmaal zo hoog zijn. Negerhonden zelfs hebben er hun apart kerkhof en er zijn twee knikker-kampioenschappen, een voor blank en een voor zwart. Dit alles onder de rook van Witte Huis, Kapitool en HooggerechtshofGa naar voetnoot2. De twintig percent van Baltimore, die ‘gekleurd’ is, moet het stellen met twee percent van de woonruimte daar. Harlem moge zijn schilderachtige zijden hebben, maar alleen een blinde kan de andere niet opmerken. De cijfers voor de misdadigheid van de neger over dit tijdvak zijn zeer ongunstig, waartegenover zij er op wijzen, dat in de geheel-zwarte stad Mound Bayou (Mississippi) in twintig jaar tijds niet één moord is voorgekomen. Bijna evenveel opschudding als de zaak-Sacco en Vanzetti heeft de Scottsboro-affaire van 1931 gewekt, waarbij een zevental negerjongens wegens een aanslag op twee blanke meisjes jarenlang van gerecht tot gerecht werd gesleept en ten slotte toch veroordeeld; ook dit proces vond internationaal een geweldige weerklank. Eén ding heeft de neger in elk geval in dit tijdvak veroverd. De psychologie, sociologie en anthropologie hebben wel definitief het sprookje van zijn aangeboren minderwaardigheid vernietigd. De historicus behoeft evenmin over zijn taaie leven als over zijn verdwijnen verbaasd te staan. Hij weet maar al te goed, dat ‘de barbaren, die volgens Aristoteles nauwelijks tot tien konden tellen, Kant en Shakespeare en Newton hebben voortgebracht’, terwijl het volk van Aristoteles in de tijd van Macaulay was ‘vervallen tot vreesachtige slavernij en hun taal tot een barbaars jargon’, de taal van Homerus en Plato! Zijn diepe overtuiging van de taaiheid van vooroordeel en misverstand veroorlooft hem nog niet, allerlei bijgeloof als eeuwig te beschouwen, zoals de noodzakelijkheid van oorlog, de achterlijkheid van vrouwen, de onopvoedbaarheid der | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 481]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘De gelofte, die ik heb trachten te handhaven gedurende het grootste deel van mijn leven luidt: Ik zal niet een, of een millioen of honderd millioen bevooroordeelde mensen de kans geven, mijn leven te verwoesten. Ik zal noch aan vooroordeel, noch aan vernederingen, noch aan onrechtvaardigheden toestaan, mij een geestelijke nederlaag te bezorgen. Mijn innerlijk leven is het mijne en ik zal zijn onaantastbaarheid verdedigen en handhaven tegen alle krachten der hel.’ Er groeit een andere neger op; die zich ook vaker ‘neger’ noemt, zoals de Jood minder prijs is gaan stellen op ‘Israëliet’. Een geslacht geleden nog maar pas was verwantschap met blanken voor hem een aanleiding tot zelfverheffing; thans is een taboe aan het ontstaan tegen vermenging en mulattisering. Natuurlijk doen zich hier overdrijvingen voor, b.v. wanneer negermeisjes alleen met zwarte poppen mogen spelen en donkere predikanten verkondigen, dat Adam en Eva in het paradijs-klimaat ongetwijfeld zwart zijn geweest. Beethoven wordt in dit perspectief een mulat en Joseph Haydn eveneens een kleurlingGa naar voetnoot1. Grote opschudding heeft het tenminste gewekt, toen de N.A.A.C.P. (met niemand minder dan Mevr. Roosevelt in haar bestuur!) in 1948 een stap heeft voorbereid bij de U.N.O. om herstel te krijgen van rechten voor een gemeenschap, die ‘evenveel leden telt als Argentinië en Tsjecho-Slowakije, of heel Scandinavië... Wij zijn groter dan Canada, Saoedi-Arabië, Abessynië, Hongarije of de Nederlanden... en terwijl we ons er over verheugen, dat andere kleine volken hun wensen kunnen kenbaar maken bij de Verenigde Naties, handhaven wij onze mening dat onze stem niet mag worden gesmoord of voorbijgegaan’. De negers hebben rustig het verwijt naast zich neergelegd, dat ze ‘Rusland helpen’ en hun wensen wereldkundig gemaakt. Wat de blanken op hen mogen hebben aan te merken, zij menen dat ons register met twee grote wereldoorlogen (om van de rest niet te spreken) er ook wel wat beter uit kon zien. Men leze onderstaand gedicht van James Edward MacCall, geboren in 1880; door een aanval van typhus tijdens zijn studie blind geworden, heeft hij die nochtans weten te voltooien: The new negro
He scans the world with calm and fearless eyes,
Conscious within of powers long since forgot;
At every step, new man-made barriers rise
To bar his progress - but he heeds them not.
He stands erect, though tempests round him crash,
Though thunder bursts and billows surge and roll;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 482]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
He laughs and forges on, while lightnings flash
Along the rocky pathway to his goal.
Impassive as a Sphinx, he stares ahead -
Foresees new empires rise and old ones fall;
While caste-mad nations lust for blood to shed,
He sees God's finger writing on the wall.
With soul awakened, wise and strong he stands,
Holding his destiny within his hands.
Tot het ontwaken van het in dit gedicht uitgesproken gevoel heeft zeker de groei bijgedragen van een elite van geleerden en kunstenaars, die in hun werk het bewijs leverden voor de geestelijke mondigheid van de neger. Van oudsher heeft hij een groot deel van de volkskunst en van de volksmuziek van Amerika voortgebracht. Ik zal mij waarlijk niet begeven in de controversen nopens de ‘spirituals’Ga naar voetnoot1 en ben niet blind voor de gevaren, verbonden aan een te simplistische formulering, maar kan toch wel iets navoelen van de ontstemming van J.W. Johnson, die meende, dat men de negers pas deze liederen is gaan afnemen, toen men hun schoonheid had ontdekt. Hij heeft zelf een prachtig gedicht gewijd aan de zangers van deze verrukkelijke muziek; hier is de laatste strofe: You sang not deeds of heroes or of kings;
No chant of bloody war, no exulting paean
Of arms-won triumphs; but your humble strings
You touched in chord with music empyrean.
You sang far better than you knew: the songs
That for your listeners' hungry hearts sufficed
Still live, - but more than this to you belongs:
You sang a race from wood and stone to Christ.
Gramofoon en radio vooral hebben ons vertrouwd gemaakt met het natuurlijke idioom van dit volk; kan men zich in zijn soort een schoner lied voorstellen dan ‘sometimes I feel like a motherless child’ dat in zijn onuitsprekelijke tederheid aan Middeleeuwse leisen doet denken? Of iets majestatischer dan ‘Go down, Moses’ met zijn grootse mineur-harmonieën? In de blanke wereld heeft de film ‘Green Pastures’ zeer de aandacht getrokken en weinigen die haar gezien hebben zullen het spel van Rex Ingram als de ‘Lawd’ vergeten; het toneelstuk van deze naam liep in de V.S. vijf jaar lang en Richard B. Harrison, die daarin deze moeilijke rol vervulde, stierf 70 jaar oud na de 1657ste opvoering; het heet dat hij de rol niet dan met de uiterste schroom op zich had genomen, maar dat hij, toen hij dan eindelijk de stap had gedaan, in zijn eigen leven diep de invloed van deze keuze onderging en een soort biechtvader van zijn volk heeft kunnen worden; volgens het onmisbare ‘Time’ (4 Oct. 1948) werd zijn 53-jarige collega van de film echter in New York | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 483]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
FATHER DIVINE IS GOD ALMACHTIG en meer van dat mooisGa naar voetnoot2. Zijn enorme inkomsten verklaarde deze Heer te danken aan het feit, dat hem het geld uit de hemel toeviel; men vraagt zich echter af, waarvoor hij het nodig had, aangezien hij op een gegeven tijdstip wel driehonderd engelen er op nahield, die hem alles gaven, wat ze verdienden. Ik zou niet graag de door hem gehouden oefeningen beschrijven, want dat vereist een wel zeer vaardige pen; de hoofdpersoon zelf had daarbij b.v. ‘de verstrooide, gepraeoccupeerde houding van een herbergier, in de vroege dagen der drooglegging, die bij het maken van een cocktail zich aldoor afvroeg, wanneer nu de politie zou binnenkomen’, een optreden dat van een Allerhoogste alleen maar bevreemden kan. Ik stap er dan ook maar van af en keer liever terug naar lieden, met wie de negers meer eer kunnen inleggen. Onder de uitvoerende kunste- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 484]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Een neger op een Amerikaanse postzegel: Carver (1943). Booker T. Washington was hem overigens hierin voor geweest
‘After I had outlived the shocks of childhood, after the habit of reflection had been born in me, I used to mull over the strange absence of real kindness in Negroes, how unstable was our tenderness, how lacking in genuine passion we were, how void of great hope, how timid our joy, how bare our traditions, how hollow our memories, how lacking we were in those intangible sentiments that bind man to man, and how | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 485]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant. Ik sprak hierboven van een elite van kunstenaars en geleerden en wil een enkel woord wijden aan de tweede groep. Daarin staat ver voorop de ‘aardnoten-tovenaar’ George Washington Carver (gest. 1943)Ga naar voetnoot1, wiens geboorteplaats in Missouri te zijner ere tot ‘nationaal monument’ is verklaard door het congres (de geboortedatum van dit slavenkind is niet bekend) en die in 1948 op een postzegel van zijn land is vereeuwigd. Het is haast niet te begrijpen, hoe deze man zich heeft omhoog gewerkt tot de positie van leidende landbouwscheikundige in de V.S. Booker T. Washington riep hem naar Tuskegee, waar hij uit het niets moest gaan bouwen: met een open schuur zonder uitrusting en een paar studenten. Vandaar tot het beste laboratorium van het hele land was geen gemakkelijke weg. Zeker niet voor hem persoonlijk: de grote botanist mocht niet in de parken, de begaafde schilder mocht geen tentoonstelling bezoeken, de muziekminnaar geen uitvoeringen. Maar hij werkte en deed inderdaad wonderen: de ‘Zwarte Leonardo’. In 1896, toen hij begon, keek geen mens naar de aardnoot om, maar aan het eind van zijn loopbaan was de daarop gebouwde industrie 200 millioen dollar waard, om niet te spreken van wat hij uitrichtte met zulke nederige producten als zoete aardappelen, leem enz. enz. Kleur- en voedingsstoffen toverde hij te voorschijn, alles ten bate van zijn land, want hij vroeg niets voor zichzelf. Alleen al wat hij de onwetende Zuidelijke boeren leerde omtrent bodembescherming zou hem al het recht geven op de naam van een weldoener des volks. Maar ook anderen leerden van hem; Henry A. Wallace is een zijner studenten! Niet alleen zwart, maar zeker ook blank Amerika mag opzien tegen deze zoon des lands en het verheugt de historicus vast te stellen, dat Carver is groot geworden, niet alleen ondanks, maar zeker ook door Amerika, aangeraakt als hij was door het credo van zelfvertrouwen en menselijke waardigheid, dat in het beste van dit Amerika belichaamd is. Geëvenaard heeft hem tot nu toe niemand onder zijn volk; de meesten zijn achter en ver achter; ‘Who's Who’ van 1930 telde slechts 98 negernamen. E pur si muove! Zo is er een merkwaardige belangstelling gegroeid in eigen geschiedenis en daarmee een belangrijke dimensie gewonnen: de negers hebben hun voorouders, hun helden en martelaren ontdekt, zij hebben een hele historische school gesticht en ruimen het puin op dat over hun Afrikaans en Amerikaans verleden ligt; een verleden dat zij moeten kennen om hun toekomst te scheppen. Ook de negerpers is veranderd en in elk geval zowel in kwaliteit als in kwantiteit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 486]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
toegenomen; meer dan tweehonderd kranten met een lezerspubliek van twee millioen, een eigen nieuwsagentschap e.d. vormen een verschijnsel dat men niet meer kan verwaarlozen. Ook in de negerkerk openbaren zich kenteringen. In het diepe Zuiden is het conformisme nog groot, ongetwijfeld, daar is de analogie tussen Jehova en de blanke pachtheer nog maar al te vaak de gewoonste zaak ter wereld en pleegt de predikant, veelal schandelijk laag bezoldigd, het bestaande economische systeem te stabiliseren. Het thema is daar tegen vroeger nauwelijks veranderd: het leidende motief van honderden preken blijft, dat grond, kleren, geleerdheid, prestige, geld e.d. er niets op aan komen, maar dat een tevreden en nederig hart alles is; ‘anders komen ze hier in het Zuiden maar in opstand’ erkende een dominee hulpeloos. Hiertegen is, vooral in het Noorden, verzet gerezen; steeds meer verwerpt men een stelsel, dat de blanke groep in deze en de zwarte in de volgende wereld beloont. Naar verluidt werkt de Rooms-Katholieke missie niet zonder succes onder een gemeenschap, die de Protestants-Christe lijke kerken niet altoos naar de voorschriften van het Evangelie zijn tegemoet getreden. Anderzijds zijn er weer zeer hechte bindingen aan deze kerken aanwezig. Ook in dit tijdvak heeft de Amerikaan zich moeten afvragen: Waarnaartoe met de neger? Hoe kunnen wij dit vraagstuk oplossen? Het ligt in de menselijke natuur, dat velen zich hiertegenover gedragen als de bewoners van ‘Middletown’ tegenover de corruptie, de slechte melk, de hoge kindersterfte, de werkloosheid, de prostitutie en meer dergelijke misstanden; zij willen die problemen eigenlijk niet oplossen; zij willen er af. Het ‘Pontius-pilatisme’ dus dat zich als opgescheept beschouwt met een sociale, economische, culturele, biologische en politieke lastpost die-er-nu-eenmaal-is, zoals de zandstorm en de overstroming er zijn. Het is zo gemakkelijk, er niets van te weten, niets meer dan de paar overal nageprate gemeenplaatsen, berustend op de overtuiging dat men heus de neger wel ‘kent’. De publiciteit, welke de neger onder blanken geniet, draagt maar al te vaak bij tot de handhaving van deze stereotypen, van deze vooroordelen; voor velen van hen is de enige bron van hun wetenschap omtrent hun zwarte medeburger de misdadenrubriek in de krant. Immers, als een neger een misdaad pleegt laat men bijna nimmer het ras van de dader onvermeld, een ook in Europa niet helemaal onbekend mechanisme. Men mag daarentegen gelukkig weer erkennen, dat juist van blanke zijde hierin veel verbetering is teweeggebracht. Wetenschap en publicistiek hebben gewedijverd in het rechtzetten van allerlei gevaarlijke en dwaze vooroordelen; een deel daarvan is van literaire aard en zet dus, zij het ook met meer letterkundige bekwaamheid, de traditie van Harriet Beecher Stowe voort. Ik noem het toneelwerk van Paul Green, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 487]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Weer andere blanken zijn nog steeds niet teruggekomen van het denkbeeld, dat in een vorige eeuw het aanzijn aan Liberia heeft geschonken: de neger naar Afrika te sturen, naar een eigen land. Juist in de thans beschreven periode kwam een beweging van de negers uit daaraan in belangrijke mate tegemoet, ik bedoel die van Marcus Garvey, met zijn ‘The Universal Negro Improvement Association’, waarin deze geniale agitator na de Eerste Wereldoorlog de toegenomen onvoldaanheid van rasgenoten kanaliseerde. Volgens hem moesten de negers voor zichzelf zorgen; de blanken schreef hij als ongeneeslijk af. Culturele assimilatie was uit den boze, want onvruchtbaar en verzwakkend; over de hoofden van de hele neger-intelligentsia richtte hij zich tot de doodgewone kleurling en exalteerde diens kleur: zwart betekende mooi, sterk, superieur; God en Jezus waren zwart geweest; Afrika het leidende werelddeel in de menselijke geschiedenis: Egypte, Ethiopië, Timboektoe hadden aan de spits der beschaving gestaan. Terug naar Afrika! Hij stichtte een leger, een Zwarte Kruis, een motor-corps, een jeugdbeweging, een Black Star Line en verkondigde het Afrikaanse Rijk (1921) met Garvey als heerser en een hele adel, waaronder de hertog van de Niger en van Oeganda. (Voordat men om deze namen lacht herinnere men zich de Prins van de Moskwa en de Koning van Rome!). Ik kan niet alles beschrijven, maar wijs er alleen op dat Garvey in 1920-1921 een enorme aanhang onder de zwarte massa's had. En toen stortte de zaak op een triestige wijze ineen; Garvey ging na een dwaas en jammerlijk proces het tuchthuis in en werd na twee jaar als ‘alien’ verbannen (hij was een West-Indiër); in 1940 stierf hij volkomen vergeten. Grandioze bombast had bedorven, wat als poging, om de arme, onwetende zwarten in beweging te brengen, nimmer is geëvenaard. Waarnaartoe met de neger? Er bestaat natuurlijk ook een socialistische visie op het probleem, die als uitgangspunt het woord van Marx neemt, dat een neger een neger is, maar onder bepaalde omstandigheden een slaaf wordt. Zij ziet het negerprobleem in Amerika bepaald door het kapitalisme, dat hem eerst uit Afrika in Amerikaanse lijfeigenschap heeft gevoerd, van daaruit in de loonslavernij heeft gedompeld, politiek heeft onrecht, geestelijk vernederd, economisch te kort gedaan en sociaal uitgebannen. Binnen deze visie wordt de onderdrukking van de neger een uiterst gecompliceerde, maar nochtans hoogst reële functie van klasse- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 488]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
exploitatie, geen rassen-, maar een klassenvraagstuk; het hele gevoel van rassuperioriteit geen biologisch, maar een sociaal bijproduct. Dit is de meest optimistische kijk, maar niet, - en nog lang niet helaas! - de meest gangbare. Hoe is de neger nu in de laatste jaren gevaren? Enkele aantekeningen moeten ook hier een surrogaat voor honderden bladzijden schenken. De Roosevelts staan in de herinnering van de zwarte Amerikaan zeer gunstig aangeschreven, vooral Mevrouw Roosevelt, die sinds Harriet Beecher Stowe de meestgehate vrouw in het blanke Zuiden was (en is). Maar datzelfde Zuiden was het bolwerk van de Democratische partij, waar haar man de vertegenwoordiger in het Witte Huis van was en maar al te vaak belemmerde de politieke practijk de President datgene te doen, wat hij als mens zeker gaarne had gedaan. Voor zover het Zuiden van de New Deal profiteerde, profiteerde de neger mee, zij het ook lang niet in dezelfde mate als de blanken; het zegt echter wel iets, dat 400.000 gekleurde analphabeten leerden lezen en schrijven in het kader van de werkverschaffing aan onderwijskrachten. Het heeft ook de aandacht getrokken, dat de neger in het Noorden zich te zelfder tijd meer en meer bewust werd van de betekenis van zijn stembiljet; vooral waar er velen in een district of staat woonden, kwamen zij vaak in de gunstige positie, welke men met ‘op de wip’ aanduidt. Zelfs in Zuid-Carolina waren zij van de partij in 1948 dank zij een voorarrest van rechter Waring; toen de bliksem in het huis van diens buurman insloeg, bevestigden volgens ‘Time’ onbekenden een bordje op het zijne met het opschrift: ‘Lieve Heer, hij woont één huis verder’. De vroegere vanzelfsprekende verbondenheid met de Republikeinse partij maakte plaats voor een zorgvuldig afwegen van belangen, niet geheel ongelijk aan de verkiezings-tactiek van de vakbeweging. Ook heeft de neger voordeel getrokken uit de hoogconjunctuur, die de Tweede Wereldoorlog in het Zuiden met zich meebracht. De werkloze zwarte verdween al even zeer als de werkloze blanke en een nieuwe trek spreidde de negers van het Zuiden uit naar elders, wel een millioen! Een kwart van het totaal woonde in 1945 buiten dat Zuiden en daarvan was meer dan 90% geürbaniseerd! Vooral in het uiterste Noordwesten zijn veel kleurlingen komen wonen, daar voor het eerst. In het Zuiden zelf heeft zich een trek afgespeeld van het land naar de stad. Dit alles met diep ingrijpende gevolgen en niet altoos van de aangenaamste: hier en daar is de dichtheid van bevolking in Chicago te vergelijken met die in Calcutta en in Detroit vond in 1943 de ergste rassenrel sinds 25 jaar plaats... Ook in deze oorlog trok de neger er op uit als soldaat om te strijden voor de vier vrijheden, waarvan hij in zijn eigen land geen enkele deelachtig was; meer dan ooit voelde hij zijn achterstelling en er zit wel | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 489]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De negers waren geenszins de enige onterfden in deze maatschappij. Voor zover zij in het Zuiden woonden, de overgrote meerderheid, deelden zij in de achteruitgang van dit gebied na 1865. ‘Het Zuiden heeft het hoogste percentage negers, leden van evangelische kerken, analphabeten, moorden, coca-cola-drinkers en pachtboeren van Amerika,’ schrijft D.W. Brogan en ik vrees, dat hij nog een paar maxima of minima) heeft weggelaten. De Burgeroorlog van 1861-1865 had de Noordelijken mèt de overwinning een koloniaal imperium geschonken binnen de landsgrenzen, een Indië, waar zij een drainage van menselijke en natuurlijke rijkdommen hebben toegepast, die tot zeer onbevredigende toestanden heeft moeten leiden. Honderdduizenden jonge mensen verlieten het onbewoonbare land, dat bovendien katoen produceerde, die men niet droeg, tabak, welke men niet rookte, meubels, die men niet gebruikte. John Gunther komt met het krasse geval van de doodgewone burger van Georgië, die sterft: zijn schoenen blijken uit Nieuw-Engeland, zijn onderkleren uit New York, zijn bril uit New Jersey, zijn valse tanden uit Pittsburgh, zijn doodkist uit Michigan, met spijkers uit Connecticut, de begrafenisauto uit Detroit en de dienst werd geleid met behulp van een bijbel, in New York gedrukt van papier uit Maine. Het enige wat de burger zelf tot de begrafenis bijdroeg, was zijn lijk en wat de gemeenschap leverde, was het gat in de grond... Een verarming zonder weerga, een ongekende onwetendheid en analphabetisme, ziekte en ellende, zoals men ze zich haast niet kan voorstellen met woningtoestanden als in de schuilhoeken van de Balkan. Men kan het zich zo goed indenken, het opschrift boven een benzine-station in Arkansas (‘Lach-Gas’ geheten): | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 490]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Glimlach; U Hoeft Hier Niet Te Blijven, Maar Wij Wel!’
‘Georgia Jungle’, schilderij van Alexander Brook (1939)
In 1929, aan het begin van de grote crisis, woonden hier ruim één vijfde van alle Amerikanen met samen één tiende van het nationale inkomen; de staat Mississippi, voor 83% landbouwgebied en potentieel een van de rijkste agrarische gebieden ter wereld, was toen zo ver, dat zijn twee millioen inwoners aan inkomstenbelasting $130.000 opbrachten. Ook de meest chauvinistische Amerikaan erkent wel de correlatie met geestelijke armoede en onderdrukking aldaar; deze staat vaardigde jarenlang de heer Bilbo naar de senaat af, van wie deze vergadering al in 1910 openlijk bekend had gemaakt, dat hij ‘ongeschikt was om zitting te nemen met fatsoenlijke mensen’; wat kan men echter verwachten van een kiesrecht, dat uit deze grote bevolking slechts een vijfduizend stemmen voldoende laat zijn, om zo iemand te kiezen? Buiten het Zuiden noemt wel niemand in de V.S. zo iets ‘democratie’. De troosteloze ontaarding en verhongering wordt nergens feller geschilderd dan in het werk van Erskine Caldwell, al die tegenspoed, al die onmacht, onbekwaamheid, onnozelheid, ‘frustration’. Ik heb ook een zwak voor het prachtige ‘The Heart Is A Lonely Hunter’ van de zeer jonge Carson McCullers, een boek, dat ik zou willen vergelijken met Sherwood Anderson's ‘Winesburg, Ohio’. Het is leerzaam, kennis te nemen van een advertentie, waarin de actieve Universiteit van Noord-Carolina haar publicaties aankondigde, het is eigenlijk een kleine catalogus van armoe en ellende. En de culturele onvruchtbaarheid, onontkoombaar in een gebied, waar de mensen van intellect uit wegvluchtten of werden weggezogen, was al even schrikbarend. Het is niet minder dan een mirakel, dat er hier en daar tegen het einde van dit tijdvak wel wat is verbeterd, ook dat in deze zo geschikte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 491]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Is Katoen nog langer Koning? Men heeft het ontkend; King Cotton scheen soms inderdaad onttroond. Er is echter zo iets als de marktprijs, alsmede de menselijke vergeetachtigheid, alsmede de correlatie tussen die beide. Toch heeft men hier en daar een andere weg kunnen inslaan; tussen de vele zotte standbeelden, in het Zuiden opgericht, is er wel geen, zo verdiend, als het caricaturale dat staat in Crystal City, middelpunt van de spinazieteelt, voor Popeye, de zeeman, wiens kracht uit het nuttigen van deze groente voortkwam: een van de populairste figuren van de tekenfilm in de jaren dertig. Mèt de gewassen, de bezigheden, de belangstelling, veranderde er natuurlijk meer. Een enkele vooruitstrevende gouverneur (Arnall van Georgië b.v.)Ga naar voetnoot1 bracht er wat leven in de brouwerij; de vakbeweging schoot er wortel, zelfs de C.I.O. met haar programmatische afwijzing van de negerdiscriminatie. En de Tweede Wereldoorlog heeft ook hier geld binnen gepompt; een stroom van honderden millioenen, waaruit allicht ook wel wat, misschien veel, goeds zal bezinken. Ill fares the land,
To hastening ills a prey,
Where wealth accumulates,
And men decay.
Op dit versje van Goldsmith vond ik ergens het vervolg: But I can sing
An even sadder fate
Of a land, where wealth decays
And men accumulate.
Ik zou niet gaarne beoordelen, of en in hoeverre dit op het geheel der Amerikaanse landbouw-economie van toepassing was, maar het feit ligt daar, dat de agrarische sector van het bedrijfsleven in het door mij hier beschreven tijdperk van ongeveer een kwart eeuw weinig goede tijden heeft gekend. De prijzen daalden maar al te vaak op afbraakniveau; verkeerde exploitatie, een ziek pachtsysteem en bodemerosie deden de rest. Hele revoluties konden veroorzaakt worden door schijnbaar onbelangrijke oorzaken, zoals het veranderde dieet (meer groente, fruit, melk en suiker), of zoals de slanke lijn-cultus, vooral bij vrouwen, of de betere huisverwarming en arbeidbesparende machines, waardoor minder calorieën uit het voedsel nodig waren enz. enz. Tussen 1920 en 1935 werd een kwart van alle farms wegens schuld verkocht; alleen in 1921 gingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 492]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meer dan 100.000 boeren failliet, terwijl in dat éne jaar 453.000 hunner hun bedrijf moesten opgeven. Het aantal pachters, in 1880 nog 25%, was 42,5% in 1935 en één derde van deze pachtboeren wisselde elk jaar van bedrijf, na uit de grond gehaald te hebben, wat ze maar konden. De door deze pachters veelal benijde eigenaren wisten zich soms al evenmin raad: schulden, hypotheken op land, op vee, op werktuigen, vergalden hun bestaan al evenzeer. Het agrarische inkomen, in 1909 nog 19% van het totaal en tien jaar later zelfs 20½, zakte in 1921 tot 12,6, in 1927 tot 10,4%! Ik weet niet, of er in het Amerikaanse spraakgebruik een uitdrukking voorkomt als ‘zo sekuur als de bank’, maar dan kan dat nimmer op de landbouwbank slaan, want daarvan gingen in die jaren, die fabelachtige jaren twintig n.b., elk jaar een paar honderd failliet, in 1926 zelfs 976! In de volgende bladzijden moet ik hier en daar op het Amerikaanse platteland terugkomen, maar op één accent wil ik nu nog even wijzen: op de werkelijk ongelofelijke doordringing van het boerenbedrijf met de moderne techniek, met als gevolg een haast sprookjesachtige opdrijving van efficiency en productiviteit. De rurale noties van vroegere geslachten zijn wel volkomen geantiqueerd in een wereld van tractor en inseminatie, van diepvries en vliegtuig; noch de herders van Theocritus, noch de geruste landman van Poot, noch ten slotte de Pallieter van onze eigen eeuw passen daar meer in. Wanneer in 1789, het jaar van de Franse Revolutie, negentien personen op een boerderij moesten arbeiden, om genoeg voedsel voort te brengen voor zichzelf en voor één stadsbewoner, dan kunnen diezelfde negentien thans het nodige leveren aan zesenzestig stadsbewoners. En dat is nog maar één aspect van de ontwikkeling der techniek. Utopieën en mythologieën, de dromen van Daedalus en de sprookjes van Sheharazade zijn immers achterhaaldGa naar voetnoot1 door de uitvindingen, ontdekkingen en verzinsels van onze eeuw. Zij hebben het aangezicht der wereld veranderd in een mate en een tempo, die Salomo's scepsis ten aanzien van alle dynamiek onder de zon schijnen te weerleggen. Bevoegderen dan schrijver dezes mogen uitweiden over de betekenis van de intrede van deze ontzaglijke kracht in het leven der mensheid; in deze bladzijden behoort alleen een beschouwing thuis van het verschijnsel in het raam van een bepaald tijdperk. Ik las hierover een verhandelingGa naar voetnoot2, die meer in het bijzonder betrekking had op het Amerikaanse leven en de inhoud tot onderwerp had van de verkoopscatalogi, door het grote verzendhuis Sears Roebuck tweemaal per jaar in zeven millioen exemplaren aan zijn klanten verzonden, let wel: gratis. Ik kan helaas maar een enkel detail vermelden uit dit ‘grootste boek ter wereld’. Zo trof het mij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dat pas in 1924 de huifkar er uit verdween, waarmee de periode een afsluiting kreeg, gedurende welke de pioniers in deze meer schilderachtige dan comfortabele voertuigen een leegstaand Westen binnentrokken. In 1919 komt er voor het eerst de radio in voor, met slechts tien om ruimte en onder het hoofd ‘telegraaf-instrumenten’ het begin ener nieuwe periode! Enige jaren later nam die radio alléén al twintig bladzijden in beslag! De omzet, door dit boek teweeggebracht, bedroeg reeds vóór 1940 een kwart milliard; Sears Roebuck heeft de pioniers aan de grens verlost uit hun ondraaglijk isolement en voorziet de eenzaamste posten van stedelijke gemakken; de Amerikaanse mens, toch al sterk op andere exemplaren van zijn soort aangesloten door post, auto, telefoon, telegraaf, pers, gramofoon, film en radio, kan nu zijn bestaan en zijn onmiddellijke omgeving organiseren in volkomen gelijkvormigheid met die van zijn medemensen. Was in 1910 de mode aan de Westkust altoos één jaar achter bij die van het Oosten, in dit tijdperk kwamen ze helemaal gelijk... ‘Wat loop je hier toch rond te snuffelen! Wacht maar even, we hebben een aardig grapje voor je bedacht’
Wat de historicus benauwt is in de eerste plaats omvang en tempo van dit alles: in 1925 bedroeg het aantal Amerikaanse patenten al 1.397.000, niet veel minder dan die van Engeland, Frankrijk en Duitsland te zamen. Het éne jaar 1932 leverde vijf eerste klasse uitvindingen en ontdekkingen op: het neutron, de zware waterstof, het positron, de alabamine en de eerste practische cyclotron - vier van deze uit Amerika! Want ook dat is een verschijnsel van deze nieuwe geschiedperiode: gewoonlijk is Amerika voor en waar het achter was, kòmt het voor: met de auto, de film, de radio, de chemische industrie, de televisie, nieuwe boekdrukmethoden, de foto-electrische cel, de koelkast, allerlei bevriesmethoden, de stuwdam, velerlei landbouwmachines, nieuwe wijzen van bouwen en de nylon. Alle records van gevleugelde Nike's en van heksen op de Bloksberg zijn achterhaald door het vliegtuigGa naar voetnoot1, dat in Juli 1938 in nog geen vier dagen (drie, plus 19 uur en 8 minuten) om de aarde joeg, een record, dat zelf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sindsdien óók al weer is achterhaald.
Eerste vlucht van een vliegmachine (17-12-1903); deze duurde ongeveer twaalf seconden
Het toestel van de Wrights (1903) woog maar 750 pond en kwam ternauwernood de lucht in; de ‘stratocruiser’ van 1945 135.000 en tegen 1950 is er een van één millioen voorspeld. De Wrights vlogen met een snelheid van een kleine vijftig km, thans is men over de duizend heen en heeft men de geluidssnelheid al achterhaald. De eerste luchtpostbrief ging op 15 Mei 1918 van New York naar Washington, men bestreed voor de eerste maal een insectenplaag van het vliegtuig uit in 1921 in Ohio. Een van de beroemdste, ‘crazes’ van de jaren twintig was die van Lindbergh, die na zijn geslaagde oceaanvlucht in New York bij zijn intocht met 1800 ton papier werd begooid en die 55.000 telegrammen ontving; één daarvan droeg 17.500 namen en werd op een rol van ik-weet-niet-hoeveel-gewicht door tien boodschappenjongens tijdens die intocht achter hem aangedragen. Wanneer men leest dat de normale prijs van een tweepersoonsvliegtuig in 1939 een $ 1250 bedroeg, waarmee men een vervoermiddel bezat dat van 72 tot 155 mijl per uur maakte en een nuttige lading tot 100 pond kon meevoeren, dan verbaast men zich er niet meer over dat enige duizenden boeren in Iowa a.h.w. de weg oversloegen en, de auto negérend, rechtstreeks tot dit Amerikaanse equivalent van het tovertapijt hun toevlucht namen. Het luchtvrachtverkeer van New York uit specialiseerde zich spoedig op dameskleren en -schoenen, op machines, electrische onderdelen, geneesmiddelen, juwelen, kranten, tijdschriften enz.; daarentegen stuurde een confectiefabriek van Californië uit wekelijks duizenden sportcostuums naar New York. Boeren leerden nieuwe ploegmethoden van het vliegtuig uit, nieuwe schoolbloemlezingen bevatten louter stukken, op de luchtvaart betrekking hebbend, te beginnen met Daedalus en Icarus - alleen zal volgens Ogburn het vliegtuig de geboortebeperking in de hand werken, zodat het nut, althans | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Facsimile van het bericht in de New York Times, betrekking hebbend op de eerste ‘non-stop’-vlucht om de wereld (Maart 1949)
Wat verder van de autoGa naar voetnoot1 te zeggen? Zij heeft de Amerikaanse mens zijn verrassende beweeglijkheid gegeven, waardoor het perpetuum mobile dichter dan ooit bij de oplossing schijnt: ‘the pursuit of happiness was transformed into the happiness of pursuit’ schrijven Nevins en Commager. Men is er natuurlijk niet af met de Nurkse opmerking, dat ze ‘het te grote aantal lieden in te veel wagens vermeerderde, die in te grote haast in te veel richtingen nergens voor niets heengingen’. De Amerikaanse mens, toch al niet erg honkvast, raakte helemaal op drift. Hij ging kamperen, picknicken, toeren, bergbeklimmen, zeilen, jagen, zwemmen, vissen; de hengelsport b.v. nam zulk een vlucht, dat iemand als President Coolidge, die er van gruwde, zich moest laten afbeelden in een paar ongemakkelijke waterlaarzen, een grote hoed en een stijve boord, met een hengel en een glimlach; 12½ millioen vergunningen werden in 1947 uitgereikt en men schat het aantal clandestiene | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vissers op hetzelfde aantal.
Hoofdweg van Washington naar Richmond in 1919, thans een vierbaans-autostrada
Het reizen is volkomen veranderd, men denke aan de prachtige bussen voor verre afstanden (en aan de brillante succesfilm ‘It happened one night’, hierop gebouwd!), men beklage de spoorwegen, de industrieën van paardentuig, van wagens, de fokkers van muilezels. Maar de auto heeft ook allerlei menselijke activiteit in het leven geroepen in garages, roadstands, toeristenkampen (bepaalde inrichtingen, in beschaafd gezelschap niet met name genoemd, verschenen daar ook, in wel-ingerichte trailers!). Er kwam verkeerspolitie; de post, de contrôle op bosbranden, het recht, de centralisatie van allerlei in Washington, dat alles onderging haar invloed. Het verkeersongeluk nam monsterlijk toe: in 1937 waren er 39.500 doden en bijna anderhalf millioen gekwetsten, met een schade van 1,7 milliard... Het huis veranderde in een paar kamers boven een garage, in een nachtelijke parkeersplaats... De auto ontwijdde de Zondag, schiep eigenlijk het weekeind; deze Zondag, eertijds de Sabbath van rust en stilte, werd de drukste dag van de hele week... Het bezoek aan de nationale parken steeg van 900.000 in 1920 tot 3,2 millioen in 1931. Men liep niet meer en de schoenindustrie bemerkte het: minder mannenschoenen, sjiekere vrouwenschoenen waren vereist. Dat is echter maar één uit tientallen industrieën die er ten diepste door werden beïnvloed. Het reizen en trekken om den brode doet weinig meer denken aan de ‘varende ghesellen’ en de gildeleerlingen van olim: de Joads, de helden uit Steinbeck's | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
trieste druivenplukkersepos, kopen natuurlijk een grote vrachtauto, wanneer ze met hun hele gezin uit Oklahoma vandaan westwaarts tijgen; als de auto het opgeeft, is het boek ook meteen uit. Zonder dit nieuwe vervoermiddel waren de voorsteden niet zo uitgedijd, had het hotelwezen zich anders ontwikkeld. De auto heeft de zeden in het algemeen niet onberoerd gelaten. Ik denk nog niet eens aan het feit, dat er in 1940 meer auto's dan badkuipen in de V.S. waren, maar wijs op de enorme verandering in de omgang van de jeugd; de selfstarter vergemakkelijkte het rijden voor de vrouw, vergrootte haar bewegingsvrijheid en bevorderde haar emancipatie. Dat auto en misdaad iets met elkaar hebben uit te staan, behoeft nauwelijks vermelding en evenmin haar relatie tot de buitenlandse politiek, die sindsdien nooit meer haar hardnekkige olielucht heeft kunnen kwijtraken. Reeds in 1922 opperde de bekende socioloog E.A. Ross op een congres van de American Statistical Association de samenhang tussen autoverkeer als vorm van vermaakzoekerij en geboortebeperking: ‘Tien millioen auto's hebben de plaats ingenomen van vijf millioen kinderen.’ Hoeveel dollar dat was, heb ik niet kunnen vinden, maar de lezer kan zelf wel even uitrekenen, hoeveel kinderen verdrongen zijn, wanneer hij verneemt, dat er in 1931 al 26,5 millioen, in 1938 29,7 millioen en in 1947 33,2 millioen auto's waren; men maakte er toen meer dan drie millioen - in één jaar! Er zijn verder nog allerlei belangwekkende verschijnselen van meer psychologische aard. Het treft, dat men in de depressie het laatst van alles de auto afschafte, dat volgens Nevins en Commager in de jaren na 1941 ‘de distributie van banden en benzine meer dan wat ook de gemiddelde Amerikaan deed voelen dat er oorlog was’. Men gebruikte de auto eerder voor het vervoer van groente dan voor begrafenissen, men reed er eerder mee naar zijn zaak dan naar de kerk, maar de luxe was zo spoedig tot noodzaak, tot dé noodzaak geworden, dat deze remmingen snel verdwenen. Zelfs de rassenverhoudingen bleven niet helemaal zonder invloed van de auto. De verkeersvoorschriften golden uiteraard voor blank èn zwart; boven de 25 km snelheid was of werd men gelijk; zodra men echter even stopte om een bloem te plukken of een band te veranderen hervatten de taboes onmiddellijk haar invloed! Er is dank zij de auto een algemene attitude ontstaan, die meer waarde hecht aan snelheid en activiteit dan aan beschouwelijkheid, een ‘auto-mindedness’, die er toe geleid heeft dat ‘de mensen alles ter wereld eerder opgeven (echtgenoten, kleren, baby's, juwelen enz.) dan hun car’. Wanneer een Amerikaan dus zegt: ‘Ze ontvangt geen salaris, gebruikt weinig lak, kost haast niets in onderhoud; het is heel leuk, met haar uit te gaan; ik wil nooit van haar scheiden’, dan is die ‘she’ waarschijnlijk niet zijn vrouw... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit troetelkind van Amerika heeft men gulweg verkwikt met een milliardengeschenk in de vorm van duizenden kilometers wegen, uit de publieke kassen bekostigd; geen wonder dat er eenmaal door Henry Ford 100% winst werd gemaakt! Het jaar 1927, toch al overrijk aan gebeurtenissen-voor-krantenkopjes (de executie van Sacco en Vanzetti, de vlucht van Lindbergh, de overstroming van de Mississippi, de bokswedstrijd van Dempsey en Tunney en de sappige Hall-Mills-moord) staat met gulden letters in 's lands annalen: toen bracht Ford zijn nieuwe model A. Vijf dagen lang had de Wijze van Detroit in 2000 dagbladen advertenties over de volle pagina laten zetten en op 2 December (voordien de kroningsdag van Napoleon) kwam dit model te voorschijn; Amerika praatte dagen lang over niets anders, tot de volgende moord of wedstrijd... De laatste paar decennia is een nieuwe gold-rush opgetreden, alweer naar Californië en wel naar Hollywood, het centrum van de grootste illusie-industrie, die de geschiedenis kent. Het is deze, die in enige tienduizenden ‘palaces’ elke week een 85 of meer millioen mensen onderhoudt, afleidt en vormt, die de mindere man laat communiëren met een andere wereld, zich laat vereenzelvigen met helden, minnaars en millionnairs, alsmede misdadigers (zij het ook nimmer ongestrafte) en hem de strelende ervaring laat opdoen, dat er nog groter sukkels zijn dan hij zelf. Het is hier dat de opgroeiende jeugd een beeld van het leven krijgt vol welgemanierde, welgeklede en keurig minnende mensen en burgers, lenige en gespierde mannen, schone en elegante vrouwen; het is hier waar men de standaarden vindt voor kleding, woninginrichting, taal, manieren. In 1915 begon de zegetocht van de film met ‘The Birth of a Nation’, welke al direct de grootste invloed had op het herleven van de Ku Klux Klan toen; spoedig deed de starfilm haar intrede met Charley ChaplinGa naar voetnoot1 en Greta Garbo; van 1928 kennen wij de revolutie van de sprekende film. Daar is verder de tekenfilm, die met zijn Mickey Mouse, Popeye, Sneeuwwitje alle vroegere Goliaths, Doornroosjes e.d. in de kinderfantasie verving; daar is de journaalfilm, van ontzaglijke invloed, de reclamefilm, de onderwijsfilm. In het hier menigmaal aangehaalde boek van Ferguson en McHenry vindt de gebruiker achterin een veertien bladzijden gegevens omtrent films, die de daarin behandelde stof doen leven. De film populariseert vaak het boek, al heeft men wel eens spijtig opgemerkt, dat Hollywood het meestal klaarspeelt van een goed boek over een slecht meisje een slechte film over een goed meisje te maken. Want angstvallig wordt er voor gewaakt, dat men in deze geweldige industrie een minimum aan aanstoot geeft hetgeen maar al te vaak tot allerlei zoetsappigheden, leugens en andere ongezonde gevolgen leidt. Wat is allemaal niet verboden in de bioscoop? Een kus langer dan 54 seconden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(d.w.z. op het doek), naaktheid, vloeken (boven een bepaalde graad van mannelijke verontwaardiging), minachting voor het leger, ontuchtige kledij, grove dronkenschap en geslachtsziekten, wreedheid jegens kinderen en dieren, spanning tussen kapitaal en arbeid, bloedschande, prostitutie etc. etc.
‘Mickey-Mouse’, uit de tekenfilms van Walt Disney, meer dan twintig jaar lang op het doek, in Amsterdam, Rangoon, Zanzibar, Melbourne...
Enfin, wie het héél goed wil weten, sla het nummer van ‘Life’ van 11 November 1946 op, waar men een fraaie serie foto's uit niet-Amerikaanse films kan zien met een onderschrift dat hierop neerkomt, dat zo iets ‘bij ons’ niet mogelijk is. De klacht is al oud, dat films met een sociale strekking het niet gemakkelijk hebben, om er maar niet meer van te zeggen. Van 1936 is het voortreffelijke ‘Fury’ tegen het lynchen (van een blanke!), van 1939 ‘Mr. Smith goes to Washington’, door de Amerikaanse pers begroet als een triomf van democratie vanwege de daarin voorkomende ‘zelfcritiek’. De Beards zeggen echter dat er geen films bestaan die arbeidsconflicten weergeven of de ellende, waar een groot deel van de natie in leefde. Trouwens, zouden de armen, op zoek naar een uurtje vergetelheid, er heen gaan? De klant is en blijft koning, getuige de film met het dubbele slot, zoals Anna Karenina, die zich in de ene versie onder een trein werpt, in de andere haar ‘happy ending’ bereikt. Laat ons niet te haastig wezen: ook Ibsen's ‘Nora’ bestaat met twee slotscènes... en ‘King Lear’ eindigde anderhalve eeuw lang met een bruiloftsmaal met Cordelia als bruidje... Een merkwaardig nevenverschijnsel is de brievenoogst die de sterren en uitgevers van filmbladen ontvangen; hij onthult, soms opzettelijk, maar meestal onbewust, hoe ontzaglijk de inwerking van dit verschijnsel der twintigste eeuw op honderden millioenen is. Een kleine illustratie: toen in hetzelfde ‘It happened one night’ de held, Clark Gable, zonder ‘undershirt’ ging, kwam het tot een catastrofale daling in de verkoop van dit onmannelijke kledingstuk en regende het protesten van fabrikanten. Anderzijds wordt er door die fabrikanten wel eens bij voorbaat gezorgd voor de aanmaak van plunje, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De filmdiva Greta Garbo
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De neger-acteur Paul Robeson als Othello
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die in een komende succesfilm zal worden gedragen. De publiciteit is voor Europese gehemelten wel eens wat zwaar gepeperd; in Januari 1943 drong de ‘he-man’ Errol Flynn Stalingrad uit het nieuws, toen zijn proces (21 dagen!) op een drievoudige aanklacht wegens ‘rape’ van minderjarigen dank zij de niets verhelende getuigenverhoren een soort feest in Los Angeles vormde - er vielen vrouwen flauw van opwinding, wanneer de verdachte de gerechtszaal uitging. Flynn kwam vrij, maar zijn naamgenoot Ed Flynn, door half Amerika met hem verward, kon geen gezant in Australië worden: wat reclame is voor de een, is een knauw voor de ander... Tenslotte merken Nevins en Commager op, dat door geen enkel instrument zulk een ontzaglijke invloed op de publieke opinie van de hele wereld wordt uitgeoefend als door de Amerikaanse film, die Amerika propageert, ja, oplegt. ‘Hij en Zij’ op de film in 1921: Rudolph Valentino en Agnes Ayres in ‘De Sheik’
In hetzelfde vlak als de film ligt de radio. Het eerste Amerikaanse station was East Pittsburgh, dat op 2 November 1920 met zijn uitzendingen begon om de verkiezing van W.G. Harding te verkondigen. Spoedig werd de radio een ‘craze’. In 1922 werden nog slechts voor zestig millioen dollar aan toestellen verkocht, maar dit liep snel op; in 1925 waren het al vierhonderddertig millioen en in 1929 achthonderdtweeënveertig... Haar meerderjarigheid bereikte de nieuwe vinding in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 503]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘Hij en Zij’ een kwarteeuw later: Gregory Peck en Ingrid Bergmann in ‘Spellbound’, 1945
In de meer aangehaalde ‘Recent Social Trends’ van 1933 staan al een honderdvijftig gevolgen opgesomd, waarmee deze uitvinding de mensheid heeft gezegend, aan welke muizen weer op zichzelf een groot aantal causaal-caudale consequenties vastzit. Ik kan er niet aan denken, ook maar een korte samenvatting van dit alles te geven; bovendien zijn wij nu zoveel verder, dat ik toch onvolledig zou moeten wezen. In 1945 bereikte de radio ongeveer 90% van alle Amerikanen met een kleine zestig millioen toestellen; er waren toen 933 zendstations. Het aantal luisteraars naar Norman Corwin's ‘We hold These Truths’, op 15 December 1941 uitgezonden, werd op zestig millioen geschat; ik geloof niet dat welke toneelschrijver ook ooit zulk een première heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Dit zijn enige technische verworvenheden; in hetzelfde grote werk wordt echter eveneens gewag gemaakt van wat daar ‘social inventions’ heten, meer bedenksels dan uitvindingen, waarvan ik hier ter verduidelijking een paar voorbeelden noem: Wapenstilstandsdag (alsmede de dagen en weken, hiervoor vermeld), City Manager Plan (zie blz. 413), Kinderbewaarplaats, Esperanto, Holding Company (van aandelen), Intelligentietests, Verkoop op afbetaling, Ku Klux Klan, Paspoorten, Rotary-Clubs, Algemeen Kiesrecht. De lezer vindt dit natuurlijk een bont allegaartje, maar ik kan hem verzekeren dat de volledige lijst er nog vreemder uit ziet. Uit eigen aantekeningen zou ik er een enkele aan toe willen voegen. Zo de sigaret, waarvan in 1948 345 milliard in de V.S. zijn opgerookt (tegen 6 milliard sigaren); de ‘Lucky Strike’-campagne van 1928 kostte 20 millioen $ (‘Reach For A Lucky Instead of A Sweet’), maar betekende in elk geval een ramp voor de snoepindustrie en tachtig milliard Luckies als vergoeding hiervoor. Ik vermeld de coca-cola, al is het alleen maar om te verduidelijken, waarom men de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Hierbij kan ik wel het best het droogleggingsexperiment vermelden. De geheelonthoudingsbeweging is al meer dan een eeuw oud, maar ontving haar grote impulsen pas na 1865. In het Zuiden was zij misschien een van de antwoorden op de loswrikking van de maatschappij in die jaren, in de Noordelijke gewesten had de zich uitbreidende machinale nijverheid een voorkeur voor nuchtere werklieden. De ‘Anti-Saloon-League’ ontketende een zeer krachtige propaganda en werkte met een reusachtige lobby; van de kansel, in scholen, overal riep men de Amerikanen op tot het droge Utopia. Bekwame politici vingen de beweging op, vooral op het platteland; de steden, met haar immigranten, boden meer weerstand. De Eerste Wereldoorlog, die besparing van graan vergde, het gebruik van de auto en de mechanisatie in het algemeen begunstigde en een stemming kweekte tegen vele Duitse brouwers, blies haar wind in de zeilen. Luister naar de evangelist Billy Sunday: ‘De achterbuurten zullen tot het verleden behoren, van onze gevangenissen zullen we fabrieken maken, de mannen zullen rechtop lopen, de vrouwen glimlachen, de kinderen lachen en de hel zal te huur staan!’ Zulke taal is inderdaad een pleidooi voor drooglegging, dunkt mij. Op 28 October 1919 kwam het met de Volstead Act tot een federaal drankverbod, op 16 Januari 1920 nog eens verstevigd door het Achttiende Amendement op de grondwet: ‘God's Law.’ Kwam nu de hel te huur te staan? Het bleek al dadelijk dat het land er lang niet zo gereed voor was, als men op grond van de oorverdovende propaganda had geloofd; velen betreurden de beperking van hun ‘vrijheid’; anderen gingen nu juist drinken, omdat het ‘fashionable’ of flink stond. De ‘saloon’ was een mannelijke aangelegenheid geweest; naar de ‘speak-easy’ ging Moeder méé. Een gruwelijk euvel bleek al spoedig de clandestiene stokerij, welke wetsovertreding zo winstgevend bleek, dat ze overal werd uitgeoefend, zeer tot na- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘Jij en je onderdrukte begeerten!’ Tekening van James Thurber
Een andere ‘social invention’ is nog veel ouder, maar wordt in onze eeuw toegepast met een intensiteit, die Hannah M. Stone de vergelijking in de pen gegeven heeft met de ontdekking van het vuur, van de electriciteit of met de uitvinding van de boekdrukkunst: de kunstmatige geboortebeperking. Dit boek is niet de plaats om op deze materie in te gaan en ik verwijs naar de wetenschappelijke literatuur over dit onderwerp. En dan te denken, dat men het aantal abortusgevallen op één à twee millioen per jaar schat! De cijfers van de geslachtsziekten zijn eenvoudig verbijsterend, maar nog erger, zo mogelijk, treft de buitenstaander de kille onverbloemdheid, waarmee hier en daar haar bestrijding wordt ter hand genomen: met spandoeken over de straten, waarop opschriften, die niets verzwijgen, maar dan ook niets. Een reportage in ‘Life’ van 29 April 1946 versloeg de ‘anti-syphilisdrive’ in Oklahoma-City en is een historisch document, waarschijnlijk een uit vele. De echtscheiding? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Weer een maatschappelijk bedenksel, althans combinatie van enige daarvan, was de ommekeer in het koopsysteem, die zich in de jaren na 1920 voltrok en waarbij als belangrijkste veranderingen vermeld worden het sterk toegenomen afbetalingsstelsel (vijf milliard dollar per jaar!), het veelvuldige kopen van ‘hand-to-mouth’, de verfijning in de advertentie-techniek, de opkomst van de eenheidsprijswinkels en de gestegen geneigdheid van het publiek, proeven te nemen met nieuwe goederen, in massa-productie vervaardigd: radio's, kunstzijde, vrouwenschoenen, fornuizen en electrische apparaten. In Europa hebben veel opzien gewekt (en veel navolging gevonden) de verschillende systemen tot intensivering van de arbeid, zoals het stelsel van de Amerikaanse ingenieur Taylor en de toepassing van de lopende band; verder het standaardisatie-svsteem, dat de veelheid in de productie reduceerde door de vervaardiging van enkele bruikbare en in massa vervaardigde modellen: van 78 pompelmoes- en fruitkorven bleven er 11 over, van 211 flessen 20, van 175 autowielen 4, van 287 banden 4, van 66 straatstenen eveneens 4, van 4500 bestelformulieren 3. Men moge gespot hebben, dat de Amerikaan bij zijn geboorte in een standaardwieg en bij zijn dood in een standaarddoodkist terechtkomt en Duhamel mocht griezelen van de standaard- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
filmkus, het feit ligt daar dat de Oude Wereld zonder veel verzet het merendeel van dit alles aanvaard heeft en vaak nog dankbaar ook. Men moge er ook voor oppassen, dergelijke dingen al te gauw als ‘typisch Amerikaans’ te beschouwen; ik ben het helemaal eens met de opmerking van Edward J. O'Brien, dat niets meer gestandaardiseerd is dan de Code Napoléon... In een zijner studies over Amerika kent HuizingaGa naar voetnoot1 aan de pers van dat land de cultuurfunctie toe van het drama van Aeschylus: de uiting te zijn, ‘waarin een millioenenvolk zich zijn geestelijke eenheid bewust wordt’. Mag men hier misschien aan toevoegen, dat die pers die geestelijke eenheid tevens suggereert? En zou men, gezien de inhoud dier suggestie en haar strekking, niet tevens van een sociale functie mogen spreken? Aan deze functie tenminste zijn soms heel bittere woorden gewijd, b.v. door Upton Sinclair in zijn ‘Brass Check’ en door niemand minder dan een alleszins bevoegde als Prof. W.E. Hocking. Een macht als deze staat natuurlijk nogal eens onder de schijnwerper: in 1944 waren er 21.859 dagbladen in de V.S. met een oplaag van bijna 47 millioen en Zondagsbladen met 38 millioen lezers. Ik herhaal: dagbladen. Want dan zijn er nog de verbijsterend hoge oplaagcijfers van allerlei andere periodieken, waarvan een deel de Nederlandse leesportefeuilles helpt vullen. Daar is b.v. het ‘Ladies Home Journal’, waar de naam van de veramerikaanste Nederlander Edward Bok aan is verbonden; het Octobernummer van 1946, 264 blz. dik, leverde alleen aan advertenties ruim 2 millioen dollar op en werd verkocht in 4,6 millioen exemplaren. En dat terwijl de prijs kort daarvoor van 15 op 25 cents was gebracht! Meermalen is voor deze bladzijden geput uit ‘Time’ en ‘Life’ met hun ‘texte brillant, édulcoré, anonyme et stérilisé’ (Roy), onmisbare bronnen voor wie iets van Amerika wil weten; deze twee zijn het grote succes van de krantenkoning Henry Luce, die ook ‘Fortune’ uitgeeft, het maandblad voor lezers met meer dan $ 10.000 inkomen - een heleboel trouwens. Een ook in Europa populaire uitgave is ‘Esquire’, het ‘maandblad alléén voor heren’; men zou latere historici willen benijden om een zo volmaakte en amusante geschiedbron, waarvan menig nummer tegen Petronius opweegt, die verslaggever van de zeden van het Neronische Rome. Daar waren (en zijn) allerlei magazines op het gebied van astrologie, erotiek en misdaad; het ‘True Story Magazine’ b.v. met bijna 2½ millioen lezers presenteerde zich aan de zakenwereld als geschikt orgaan voor advertenties, ‘omdat zijn leesstof er op berekend was, de onrust van de werklozen te bedaren’. Tijdens de ‘Coolidge-voorspoed’ maak- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Is er nog veel te vermelden uit dit tijdperkGa naar voetnoot2? Moet ik spreken over de ‘Reader's Digest’, met haar oplaag van 15 millioen? Over de ‘tabloids’, die klein-formaat foto-dagbladen, met hun eveneens monsterlijk-grote lezerskring? Een lezerskring, die dag-in, dag-uit zich vertellen laat, dat het leven ‘een drievoudig circus was van sport, misdaad en sexualiteit’ in plaats van een politieke en sociale worsteling. Steeds minder vond die lezer eigenlijk nieuws in zijn krant; Hocking wijst er op, dat wij allen dank zij de pers, de radio, het onderwijs en de film veel meer te horen krijgen dan vroeger maar dat op een ondergronds blaadje, tijdens de oorlog gedrukt, misschien meer ‘vitaal’ nieuws stond dan op de 128 bladzijden van een Amerikaans Zaterdagavondblad met al zijn gezelligheid in de vorm van comic strips, Hollywood nieuws en een enorme massa sensatieberichten, geen nieuws, maar prikkel en vaak van de meest bedenkelijke aard, vies en anti-sociaal. Over die comic strips alleen al zou men bladzijden kunnen vullen - en heeft men gevuld. Het toppunt lijkt mij wel de door RoyGa naar voetnoot3 vermelde Bijbel-in-comic-strips, waarin uit de mond van Eva, die in de appel bijt, een wolkje opstijgt, waarin men kan lezen: ‘Gee! It's taste good!’ Enige cijfers van populaire figuren uit die strips? Ziehier:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Dit alles is verder nog onschuldig tegenover de lawine van zinnenprikkelende foto's en verhalen, berustend op de stelling dat het nog-nèt-niet-helemaal-schunnige eerbaarder dan het schunnige is. Een merkwaardig verschijnsel van de nieuwe tijd is de ‘columnist’, de journalist, die een geregelde bijdrage levert aan een groot aantal kranten tegelijk. Daar is Walter Lippmann met 160 (cijfers van 1938), Dorothy Thompson met 140, Eleanor Roosevelt, de ‘First Lady’ zelf, met 62 en Dale Carnegie met 200; de laatste was het b.v. die onwaardeerlijke zakelijke adviezen placht te geven, waarmee krantenjongens het tot millionnair konden brengen; baatte het hun niet, dan in elk geval toch wel hem. Een zeer bekende columnist is ook Walter Winchell, ‘Little Boy Peep’, die in 1945 via 800 kranten een 25 millioen lezers onthaalde. Zijn ‘gossip-column’ ontzag immers geen enkele intimiteit, geen liefde van twee mensen, geen zwangerschap van een jonge vrouw, geen huwelijksleed - tegen een salaris van een $50.000 per jaar hield hij onafgebroken zijn publiek van dergelijke zaken op de hoogte. Bismarck moet eens gegromd hebben dat men tot handhaving van de Europese vrede een dozijn journalisten moest ophangen - aan zo iets denkt men onwillekeurig, tòch... Drew Pearson bediende te zelfder tijd 18 millioen in 620 kranten; hij genoot de eer, eens door President Roosevelt ‘een chronische leugenaar’ te worden genoemd, waaraan een senator nog ‘infame leugenaar, weerzinwekkende leugenaar en liegende ezel’ toevoegde. De meeste columnists vlogen niet zo hoog; zij ventileerden allerlei standaardnoties, gedachten in blik, dat men van zijn leven moet genieten, maar het geld niet weggooien, dat men wel moest sparen, maar ook uitgeven, dat men zich ontberingen moest opleggen en op afbetaling kopen - ach, Aeschylus! De Amerikaanse krant is echter geenszins ongenietbaar. Men kon al vóór 1940 niet zonder een beetje afgunst een nummer openvouwen van de New York Times. Een journalist als Alexander WoollcottGa naar voetnoot1, een super-super, was toch een geweldig fenomeen; hij mocht dan wel eens met onverdunde vitriool schrijven, maar hij betoverde en... hij was ook weer zo, dat hij zijn wekelijkse uitzending à $3.500 per keer opgaf, toen men bezwaar maakte tegen zijn heftig anti-Nazisme. Technisch werd de Amerikaanse krant de eerste ter wereld en het betere magazine was alleszins leesbaar. De Amerikaanse krantenstijl ontwikkelde zich tot iets heel aparts. Laat ons het immers niet ontkennen: het was toch wel amusant, wanneer van een Zuidelijke politicus rustigjes werd gesproken als van ‘Red Light Bob’, omdat ‘his father started a family fortune by selling furni- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Laat ons toch van de hoogte onzer Europese verhevenheid niet te diep neerzien op het Amerikaanse gemengde bericht. Het deelt ons medeGa naar voetnoot1, dat bij San Diego Ray Bartholomew en Helen Tenant op elkaar verliefd werden op het eerste gezicht, hun kleren aantrokken en hun nudistenkolonie verlieten voor hun huwelijksreis. Dat Professor Hubert B. Goodrich van de Wesleyan Universiteit te Middletown (Conn.) een methode had uitgevonden om letters te graveren in goudvissen, dat Professor Lawrence M. Rohrbaugh van de Oklahoma Universiteit de raad gaf, van een wormstekige appel de vrucht weg te gooien en de worm op te eten, zijnde voedzamer (deze twee onder het hoofd ‘Onderwijs’). Wij maken kennis met het tienjarige jongetje dat een goederentrein tot stilstand bracht door op de stoker te schieten met vaders revolver en dat tegenover de politie grif erkende, verkeerd te hebben gehandeld, omdat hij de machinist had willen raken. In Kansas City vroeg de achttienjarige Lillian Arlene Bucher echtscheiding aan, omdat haar man tegen haar gezegd had, dat hij 78 was - en hij was 83; in Pittsburgh deed Mrs. Elisabeth A. Rausch hetzelfde, omdat haar man, die haar altijd alléén op Kerstmis sloeg, dat nu ook op andere feestdagen deed. Op 11 Sept. 1947 kwam de Rev. Earnest Wright op het politiebureau van Columbus (Ohio), ‘om een kleinigheid te vertellen’: hij had n.l. zijn bejaarde moeder met een pook doodgeslagen, omdat ‘haar getal, n.l. 709, was verschenen’ en aangezien zijn leven ‘op een serie getallen berustte’, had hij ‘geen andere keus gehad’... Hieronder nog een beetje onvertaald en onverkort proza: ‘Titian-haired, blue eyed Azadia Newman, who claims direct descent from both Charlemagne and Alfred the Great and kinship to Mrs. Wallis Warfield Simpson as well, is the first member her of family to work for a living in ten generations. Daughter of...’ enz. ‘For uttering profane language, Chief, Denver parrot, landed in police-court. His owner, Mrs. May Harris, was not surprised, for, during warm weather, the bird was unusually active at hurling verbal imprecations at passers-by. Mrs. Harris said she had papers to show Chief was 240, has resided and sworn in Denver for seventy-five years. She added that the only way she had tried to cut the swearing was to teach Chief hymns. Police Judge James N. Sabin dismissed the case, suggesting that an occasional hymn should compensate for uproarious, indelicate lapses.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant. Op het volgende berichtje stoven de journalisten natuurlijk af; het is ook opgenomen in John Gunther's ‘Inside U.S.A.’:
Gemeenteverordening van een stadje in Arkansas
En ten slotte nog in andere vorm en opzet dit: Local item
door Charles Angoff He wanted to be like Keats.
To make sure, he married one
Who wanted to be like
Elizabeth Barrett Browning.
Season followed season decorously.
He became a solid citizen,
Respected, responsible, reasonable;
And she joined the Progressive Club.
One night, with the Radio
Playing Schubert,
They shot each other.
The police investigated carefully
And called it a mystery.
Een beschrijving van dit tijdvak ware wel zeer onvolledig zonder enkele aantekeningen betreffende de Amerikaanse kerk, maar ik moet wel dadelijk erkennen dat ik zelfs tot dit weinige niet de moed gevonden had zonder de alleszins deskundige voorlichting van Deken Willard L. Sperry met zijn ‘Religion in America’ van 1945. Maar al te zeer immers beseft de leek zijn ondeskundigheid tegenover de veelheid en veelsoortigheid van de verschijnselen. In het prachtige verzamelwerk ‘Civilization in the United States’ van 1922 gaf de redacteur Harold Stearns in zijn inleiding rekenschap van het feit, dat dit boek, dat dertig aspecten van het Amerikaanse leven weerspiegelde, geen artikel over de godsdienst bevatte, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Deze ontwikkeling heeft sterk de aandacht getrokken. Rudolf Heberle zag enig verband tussen de speculatie van de kerken op de gezelligheidsbehoefte van het gehoor en de grote mobiliteit van de bevolking, die op normale wijze die behoefte niet kon bevredigen. Of zou men enig verband moeten zoeken b.v. met het feit, dat in een kerk in de Fifth Avenue de in de muren gebeeldhouwde heiligen de trekken vertonen van haar rijke stichters? Dit is wel eens verondersteld, maar Jodocus Vyt en de kanunnik Van der Paele hebben zich toch ook door Van Eyck laten vereeuwigen op hun geschenken aan een kerk, die allesbehalve gespeend was van diepe gelovigheid! Maar het feit ligt daar, dat ‘elke Presbyteriaanse kerk zich zou kunnen vullen met behulp van een paar saxofoons, een jazz-organist en een hoge sopraan’. De ‘service’-narigheid, hiervoor gesignaleerd, heeft ook de kerken besmet; ‘het Laatste Avondmaal blijkt de Eerste Rotary Club Lunch te zijn geweest’ schampert de historicus J.H. Randall en ook Sperry erkent, dat het Heilige daarginds te weinig de aanraking met het wereldse schuwt. Lichtreclames als ‘Beleg Uw Geld In God’ en ‘Geef God Een Kans’ bewijzen, hoe weinig H.G. Wells eigenlijk heeft overdreven met de zijne: ‘Put Your Money On Your Maker!’ of ‘Brisk Blessings For Busy Business Men!’ of Henry Miller met zijn: ‘Good News! God is Love!’ Een Europeaan went niet gemakkelijk aan een term als ‘to sell christianity’. Gijsen vermeldt uit ‘dit land met de meeste kerken en de minste gelovigen’ geadverteerde preken als ‘How To Love Your Mother-in-law’ of ‘A Kiss In The Dark’ of ook ‘Sins Of The Night’. De jacht op records heeft ook de dienst veroverd; er moet er één bestaan van de voorlezing van het hele Oude Testament in achttien uur achter elkaar. Vele kerken ‘stroomlijnden zich’ naar de eisen des tijds; de leider der Zuidelijke Baptisten erkende, dat hij in zijn persoon moest verenigen de plichten van ‘redacteur, persagent, radio-omroeper, predikant en handelsreiziger’. Het gevolg is natuurlijk het optreden van allerlei wonderlijkheden; in de Madison Avenue Zondagsschool moesten de leraressen er om denken nieuwe hoeden aan te schaffen: aldoor de oude was geen reclame. Elders in een godshuis kwam een speciale galerij voor reporters, die bij de collecte zouden worden overgeslagen; weer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Monsignor Diomede Falconio, door Thomas Eakins (1844-1916)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
elders organiseerde men ‘boy and dog’-diensten, waarbij iedere jongen een hond meebracht; weer een andere predikant deelde bij een preek over het Brood des Levens broodjes uit - men moet de consequenties van dit laatste maar niet pogen door te denken. Evenmin als die van de oplossing voor het slechte bezoek aan de Methodistenkerk te Denver: om de veertien dagen bokswedstrijden, aan de preken vastgeknoopt; de teksten zijn mij niet bekend. Time (van 23.8.1948) lichtte ons in omtrent de propaganda van Ds Turner, die een ‘religious skywriting’ besteld had van elf mijl lang: Uit een platen-serie tegen rassenvooroordeel, uitgegeven in 1948. Er zijn drie en twintig van zulke platen; zij worden op enorme schaal verspreid
JESUS SAVES Dit kostte hem tien dollar per woord (gereduceerde prijs; hij kreeg van de luchtvaartmaatschappij een kruis gratis er hij): de redacteur van deze rubriek herinnerde de lezers aan zijn voorloper Constantijn de Grote met zijn bekende letters I.H.S. in het jaar onzes Heren 312... Dezelfde geest openbaarde zich natuurlijk in de godsdienstige lectuur. In de jaren twintig maakte een geweldige opgang (‘non-fiction best-seller’ in 1925/26!) ‘The Man Nobody Knows’ van Bruce Barton. Bruce Barton kende deze Man blijkbaar wel, n.l. Jezus: de reclame-man van alle tijden, de voorloper van het moderne zakenleven. ‘Dit boek over Jezus moet iedere zakenman lezen en het aan zijn medevennoten en verkoopsagenten sturen.’ Een ‘Super-Yankee’, die op de bruiloft van Kana ‘de situatie wist te redden’, opdat voor de gastvrouw ‘niet de enige maatschappelijke triomf van haar offerrijk leven werd bedorven’; de man van lage afkomst, wiens persoonlijk magnetisme de rijke Nicodemus aan zijn tafel lokte en wiens biceps spelenderwijs de wisselaars de tempel uitsloeg; de geboren manager, die zijn mensen wist te kiezen en wiens gelijkenissen ‘de machtigste advertentie-bijschriften van alle tijden zijn’. ‘Elk zijner gesprekken, elk contact tussen zijn en anderer geest is de aandachtige studie van alle verkoopsmanagers waard.’ ‘Twaalf man | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Merkwaardig is, dat in 1945 47,5% van het Amerikaanse volk van geen enkel kerkgenootschap lid was - en dat in een land met zoveel kerken! Daaronder bekleedt een zeer voorname plaats de Rooms-KatholiekeGa naar voetnoot1, die een kleine 25 millioen leden telt en een enorme invloed uitoefent. In 1928 werd voor het eerst een harer aanhangers candidaat gesteld voor het presidentschap, n.l. Al Smith, de zeer populaire gouverneur van New York; in een openbare rede sprak deze zich uit voor volstrekte gewetensvrijheid en voor gelijkheid van alle kerken, maar het is toch mogelijk dat hij, vooral in het Zuiden, sterke anti-papistische weerstanden tegen zich had; in elk geval werd hij niet gekozen. Ik gewaagde al even van de neger-zending. De St. Xavier is een speciaal R.K. negeruniversiteit en het heet, dat vooral het Vaticaan grote belangstelling aan de dag legt voor deze missie-arbeid; de geestelijkheid in de V.S., niet blind voor de sociale consequenties, welke een neger-overgang op grote schaal met zich zou meebrengen, treedt niet zonder behoedzaamheid op en forceert niets. De R.K. Kerk is de enige, mèt de Mormonen en de Christian Scientists, welke in nieuwste tijd vooruitgang boekte. Gaandeweg hebben zich in de V.S. tussen vier en vijf millioen Joden neergezet, die voor zover zij zich hebben aangepast aan het Amerikaanse, op het gebied van de spiritualiteit weinig hebben gepresteerd; Paul Claudel gewaagt immers van de ‘vague lavasse humanitaire’ die typerend is voor de rabbinale preken daar en haar geestelijke armoede; er zijn vele ‘Jacobs zonder ladder’, maar nog meer ‘Joden zonder geld’.Ga naar voetnoot2 Dezen hebben al evenmin als de Joden mèt geld gevrijwaard kunnen blijven van de antisemietische aanvallen van het bekende soortGa naar voetnoot3. De toon daarvan gaf destijds Henry Ford aan, die al vroeg de bedreiging van de ‘Internationale Jood’ onthulde, aansprakelijk voor de hoge huren, het tekort aan landarbeiders, jazz, dronkenschap, dobbelzucht en korte rokken. In Neurenberg erkende een van de hoofdschuldigen aan de Duitse tragedie, dat hij bij Ford in de leer was gegaan. Myrdal schatte het antisemitisme in de V.S. vóór 1940 als iets sterker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan dat in Duitsland vóór 1933; er waren talrijke organisaties, wier spreekbuis spoedig o.m. Lindbergh was, die ‘door had’, dat de Joden Amerika de oorlog indreven. Sindsdien is het ‘koude pogrom’ daar begonnen: allerlei belemmeringen in het zoeken van betrekkingen, in het volgen van onderwijs (tot zelfs de befaamde universiteiten van Columbia en Princeton handhaafden, zij het onder een andere naam, de numerus clausus), in het huren van woningen, in het vinden van ontspanning; Sartre ergerde zich tijdens zijn bezoek aan de hotels die ‘restricted’ waren en ‘aan Joden en honden’ de toegang ontzegden, alsmede aan de vele plaatsen, waar zij niet werden geduld. Toen waren er naar schatting al een twaalf millioen bewuste antisemieten daarginds, die zich bij hun propaganda vaker beriepen op het Amerikaanse credo dan Franklin en Jefferson hadden kunnen dromen. Een zeer moeilijk probleem voor de leek en buitenlander is de welige rijkdom aan allerlei culten en secten, waarvan er in 1936 meer dan 250 warenm, ‘een kerkelijke vruchtbaarheid, om iedere theologisch ingestelde Malthus te ontmoedigen,’ zegt Sperry. Men vindt ze overal, maar vooral vacantie-oorden lenen zich erg goed tot nieuwe Mekka's; ‘elke Oriëntaalse eredienst van Yoga tot Laotse kan geloof, ja, practiserende aanhangers vinden, zolang zijn apostel een grijze baard heeft, er naakt bijloopt en zijn leerstellingen suikert met voldoende welsprekendheid’. Natuurlijk is de Californische zonneschijn een krachtige stimulans; rijkdom en getallen van aanhangers noemt de voor geen kleintje vervaarde John Gunther (hij spreekt van ‘crackpot-groups’) ‘staggering’, allen voorzien van zeer revivalistische en sexuele boventonen en semi-, of meer dan semi-fascist. Men mag ze echter niet alle over één kam scheren en spotte niet te gauw met al die verdeeldheid; niet ten onrechte noemt Sperry dit welige, ja, uitbundige sectenwezen een kenmerk van godsdienstige ‘contemporarity’ en vitaliteit. Het is wel zo, dat millioenen, die in de eerbiedwaardige oude kerken niet de levende warmte, de trillende aanwezigheid hebben gevonden, vatbaar zijn voor alles wat zich zo onmiddellijk en zo tastbaar manifesteert; zo vreemd ons de cultus zelf moge toeschijnen, het gevoel dat de aanhangers er toe brengt, heeft recht, zo niet op ons respect, dan toch op onze voorzichtigheid in beoordeling. Anderzijds meent dezelfde Sperry weer, dat onwetendheid en armoede er de oorzaken van zijn, dat haar slachtoffers ‘emotioneel afhankelijk blijven van de machtige kunstmatige stimulus van haar vreemde opvattingen en gewoonten’. Ik wil nederig erkennen, dat ik niet veel begrip bezit voor de ‘Fire Baptized Holiness Church of God in the Americas’, met haar 59 parochies, welke zich overigens in 1926 verenigde met de ‘Mount Moriah Fire Baptized Holiness Church of Knoxville, Tenn.’, waar ik ook niet helemaal in kan komen. In de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Als het waar is (het is wel gezegd) dat in Amerika iedere millionnair een god is, dan moet de Oxford-beweging met haar ‘God is a millionnaire’ in de V.S. gunstige resultaten hebben geboekt. Toch schijnt dit niet helemaal juist, ondanks de belangwekkende ‘houseparties’ van leider Buchman, een ‘vorm van evangelisme, welke de voordelen van mysticisme, mesmerisme, spiritualisme, eroticisme, psycho-analyse en “high-power salesmanship” in zich verenigt’. Deken Sperry, mijn onwaardeerlijke gids, is niet al te geestdriftig over dit ‘Salvation Army in a dinner jacket’; ook hem stuitte tegen de borst die eigenaardige combinatie van al te goed geoliede mechaniek en al te hoog ontwikkeld handelsinstinct. Ik kan er niet aan denken, ook maar bij benadering een overzicht te geven van al die secten. Er zijn er die geloven dat de wereld plat is (die van J.A. Dowie, de fanatieke leider van ‘Zion City’, bij Chicago), andere die er van overtuigd zijn dat wij aan de binnenkant van de aarde leven, geen enkele die de evolutie-theorie aanvaardt, geen enkele ook, die niet zijn stellingen bewijst met berekeningen, gegrond op de Openbaring. De Revd. Mr. Gordon Miller, leider van de Free Church of God te Summerville (Ga.), schonk aan zijn leerling Mr. Ernest Davis, een ‘salvation cocktail’ in gelijke delen strychnine, kwikbichloride en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jeugdherinnering van Carroll Cloar. Opgegroeid in Arkansas, las hij heel jong ‘The Pilgrim's Progress’; de preken van broer Ed (op een halve mijl afstand te horen) maakten diepe indruk op hem. In de hemel gaan de goede bewoners van Arkansas vissen en op het katoenland werken - wee echter, wie in handen van de duivel valt
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Twee correcties vereist de rechtvaardigheid. Ten eerste zijn er natuurlijk millioenen Amerikanen, wier geestelijk leven volkomen gezond en normaal is en daardoor niet zo sterk de aandacht trekt als de uitzonderingen en uitspattingen, hiervoor vermeld. Vervolgens zijn deze laatste geenszins specifiek Amerikaans; wie wel eens van de opwinding in Fijenoord (1909, naar aanleiding van de komende zondvloed) heeft vernomen, of zich heeft laten inlichten omtrent ‘Zwarte Jannetje’ van Veenendaal, die niets minder dan de Heilige Geest was, behoudt zich zijn oordeel nog even voorGa naar voetnoot1. Na de Eerste Wereldoorlog won in het Zuiden der V.S. het Fundamentalisme veel aanhang, de kruistocht ‘om de Bijbel te redden’, aanlokkelijk voor velen, die, de kluts kwijt zijnde, snakten naar het houvast van een krachtig gezag en in de moderne ideeën een gevaar ontdekten voor de eerbiedwaardige tradities. De zes ‘fundamenten’ van deze leer waren de letterlijke inspiratie van het Bijbelwoord, de leer van de zondeval, van Jezus' geboorte uit een Maagd, het berouw, de vergiffenis door het Kruis en de Opstanding. In deze sfeer heeft zich het beruchte ‘apenproces’ van Dayton in Tennessee afgespeeld. Op 9 Mei 1925 werd de onderwijzer John Scopes aldaar gearresteerd wegens overtreding van de ‘anti-evolutie’-wet in die staat. Het was bedoeld als een proefproces en vermoedelijk ook wel als een poging, om het volkomen onbekende Dayton ‘op de kaart te krijgen’. Daar is men wèl in geslaagd. Honderden verslaggevers kwamen in touw en lieten zich persen in de kleine, gloeiend hete gerechtszaal, om in twaalf dagen tijds twee millioen woorden weg te telegraferen; in de straten werden houten aapjes als ‘your forefather’ rondgevent, boeken over biologie uitgestald, warme worstjes en limonade verkocht. Vlak aan de deur van de gerechtszaal kon men lezen: THE KINGDOM OF GOD Het Dreamland Circus van Coney Island bood ‘Zip’ aan als ‘missing link’, ter verdediging van Scopes; van de kant der Fundamentalisten mobiliseerde men W.J. Bryan, onze ‘zilveren ridder van het Westen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Twee decoratieve figuren uit die periode heb ik voor het laatst bewaard. De eerste is de Revd. William (zegt-U-maar-Billy) Sunday, een volkse evangelist, die ons door een voorzichtig waarderende studie van dr Van LonkhuyzenGa naar voetnoot1 nader is gebracht. Zijn boek bevat mede enige staaltjes uit zijn preken: ‘Toen de reus glimlachte en vroeg, wie hij was, zwaaide David zijn slinger in het rond en trof hem op zijn hoofd (“coco”) tussen zijn ogen (“between the lamps”). “Raak,” zei Goliath, die tegen de vlakte ging en werd uitgeteld.’ Of: ‘Als je niet kunt geloven, zal ik de Waarheid in je ouwe karkas schieten.’ Of ook: ‘Ze zeggen dat ik een ouwe gelddief ben, maar, bij God, ze moeten niet hier komen en me dat in mijn gezicht zeggen. Indien je toch hier komt en dat hier zegt, laat dan eerst je portret maken, want je vrouw zal je niet meer kennen, als je thuis komt.’ Daarbij sprong de boetprediker op het podium rond als een dolgeworden aap, badend in het zweet. Natuurlijk gingen velen naar hem toe om de afleiding: hoe grover, des te ‘lolliger’; anderzijds wist hij duizenden over te halen tot een levenswandel, vrij van liederlijkheid en alcohol; deze boetelingen betraden dan voor de ogen van het hele publiek het ‘zaagselpad’, de ‘saw dust trail’, tussen de banken naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Allen echter overtrof Aimée, nomen est omen, onze Aimée MacPhersonGa naar voetnoot1, houdster van een ‘welbeklante tabernakel’ in Los Angeles - waren deze spitse woorden niet van Huizinga, men zou ze voor dubbelzinnig houden. Aimée was wel een héél bijzonder product van de parmantige Amerikaanse levensphilosophie dier jaren. Zoals zij een lelijke duivel op het podium achternazat met een hooivork, was in een woord àf. Of zoals zij, in het uniform van verkeersagent, een motor met open knalpot op datzelfde podium liet stilstaan, uitroepend: ‘Stop! U bent op weg naar de Hel!’, dat was eveneens àf. Na haar verscheiden droegen twaalfhonderd door haar ingewijde predikers haar Boodschap verder; men geve zich hier even rekenschap van, voordat men oordele. In elk geval, vergeleken met haar verbleekt Billy Sunday tot een derderangsacteur, schrijft een dappere waarnemer, die haar indeelt in de klasse van Ph.T. Barnum, W.J. Bryan, de boeienkoning Houdini en Greta Garbo. Ik vermeld dit in het nederige bewustzijn, dat een heel boek aan de singuliere gaven dezer vrome vrouw geen recht zou doen wedervaren en stel mij tevreden met de verkneukeling de lezer er op te mogen wijzen, dat in deze etalage van hansworsterij alweer de staatsman paraisseert, driemaal bijna hoofd van de machtigste mogendheid ter wereld en altijd door W.J. Bryan...
Het Amerikaanse onderwijs heeft gedeeld in de algemeen waargenomen kwantitatieve ontwikkeling op zo menig terrein, vooral in de hogere jaren, waarvoor daarginds a.h.w. reuzen-universiteiten ontstonden, waar men àlles leren kon; een spotvogel sprak zelfs van ‘service-stations’, zoals die van Californië met (vóór 1940) 26.000 studenten, die van Minnesota met 15.000 enz. Professor RedfieldGa naar voetnoot2, dat voorbeeld van ‘vastberaden Americanisme, hoge, maar practische moraliteit en gezond, van staatsmanschap getuigend leiderschap in de opvoeding’, voorzag zijn universiteit tenminste van korte scholingscolleges in grofsmederij, boter- en kaasmaken, economie voor het huis, werktuigkunde, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
advertentiekennis, zetmachinewerk, verkoopstechniek, tekenen, landelijk leiderschap, timmerwerk, gieterij, warmoezerij, publiciteit, opvoeding en bijenhouden. ‘Time’ van 19 Jan. 1948 verkwikte zijn lezers met de aankondiging van een bridge-cursus aan het Brooklyn-College - misschien is er wel een doctoraat aan verbonden. Reeds eerder vermeldde ik, hoe belangrijk de plaats van de sport is aan dergelijke instituten; een Chinees sprak zelfs van ‘athletiekclubs met gelegenheid tot studie voor zwakkeren’, meer nurkse waarnemers onderscheiden ‘voetbalbarbaren’ en ‘voetnootbarbaren’. Het proces van secularisatie heeft zich onweerstaanbaar voortgezet. In een jaargang van Life (1940) viel tenminste mijn oog op een foto van de modelklas van Yale, bezig met het tekenen van een spiernaakte dame; het artikel begon met de erkenning: ‘Deze foto zou de tien predikanten, die Yale in 1701 gesticht hebben, zeker hebben geschandaliseerd.’ Daar lijkt mij veel voor te zeggen. ‘We kunnen hem niet vragen, het van de muur af te nemen, als het zijn moeder is’. Tekening van Ned Hilton in de ‘New Yorker’
De toegenomen instelling van het Hoger Onderwijs op toekomstig succes heeft hier en daar wel goede gevolgen met zich meegebracht: modernisering, experimenten, toepassing van allerlei tests en differentiatie, maar heeft ook veel critiek uitgelokt, vooral op de kwaliteit van dit onderricht, terwijl niet zelden de klacht werd gehoord van een te sterke verbondenheid aan de ideologieën van de heersende bovenlaag. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nu is het wel zo dat in de curatoria van de hogescholen de zakenwereld vertegenwoordigd pleegt te zijn in een mate, die in Europa tot nu toe niet bekend is en dit laat niet na, zijn stempel op het onderwijs te drukken, niet altoos ten voordele van een zelfstandige beoefening der wetenschap. In elk geval vindt de lezer van H.K. Beale's boek ‘Are American Teachers Free?’ (van 1936, 900 blz.!) de in de titel gestelde vraag ontkennend beantwoord. Ketterjacht in allerlei vermommingen was schering en inslag. Een tekenend staaltje was de verbeten propaganda, niet zolang geleden gevoerd door de voorstanders van het privaatbezit van openbare nutsbedrijven; boeken, welker schrijvers niet prompt het voordeel daarvan inzagen, heetten ‘unfair’; in schijnbaar objectieve schoollectuur bleek hevig gedokterd in vitale delen; sprekers over ‘neutrale’ onderwerpen betraden de onderwijspodia en lichtten de jeugd in over de voordelen van de particuliere exploitatievorm, erkend zij: in aangename kout. Die kout daalde echter in temperatuur, wanneer het onderwijzend personeel zich niet tot voldoende begrip voor het een en ander kon opwerken. Claude C. Bowman citeerde in zijn dissertatie over ‘The College Professor in America’ (1938) een satire, welke het ontslag van een drietal hoogleraren tot onderwerp had: een omdat hij in het openbaar de theorie van de ooievaar had in twijfel getrokken, een, omdat hij zonder muilband in de collegezaal was verschenen en de derde, omdat hij zijn assistent veroorloofd had, te denken. Het aantal hoogleraren en andere docenten, dat in deze eeuw ontslagen is wegens hun ‘radicale’ denkbeelden, is ontstellend groot en men vindt er de beste namen onder, wier dragers zich vaak aan geen erger misdrijf hadden bezondigd dan aan het protesteren tegen negermishandeling, overmatige kinderarbeid enz. enz. Wat de buitenstaander in dit zeer rijke land bovendien treft is de paradoxale toestand, dat men er van het onderwijs eigenlijk alles verwacht, terwijl men de onderwijzer bezoldigt als een jammerlijke duvelstoejager. Wat het Bigelow-rapport (acht Amerikaanse delen!) van 1937-1946 daaromtrent uitbracht, is ongelofelijk; de New York Times vermeldde daaruit b.v. dat in vijf jaar tijds 500.000 leerkrachten weggelopen waren naar de industrie; in New York was er een groot verloop naar de Zoo, waar een tweede-klasse oppasser meer verdiende - en meer werd ontzien. In datzelfde jaar moesten zesduizend scholen sluiten en Benjamin Fine, de bekwame onderwijs-redacteur van de N.Y. Times, zeide, dat de Amerikaanse school even erg was vernield als wanneer ze door zware bommenwerpers was weggevaagd. In Missouri was slechts twee % van alle leerkrachten van 1940/1941 nog in functie. Bij sollicitaties vroeg men dan ook maar niet meer of de betrokkene kon lezen en schrijven; als hij rechtop kon staan, was men al tevreden. Wat veel personen van het onderwijs heeft vervreemd, is de aard van de op hen uitgeoefende | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
contrôle, waar zelfs vingerafdrukken e.d. aan te pas kwamen: vrouwen en mannen moesten plechtig beloven, niet te roken, te drinken of te dansen, zij moesten ‘nette’ kleren dragen en met ‘nette’ mensen omgaan...
Dit rijkste land van de wereld telt vele rijken, van de meest uiteenlopende soorten natuurlijk. Men vindt er menige Croesus, Midas en Maecenas onder en zal goed doen, ze niet allemaal over één kam te scheren, zoals Ferdinand Lundberg in zijn overigens voortreffelijk ‘Sixty Families’, ‘mengsel van wetenschappelijk proefschrift en schelmenroman’, misschien iets te veel doet. Men vervalt immers nog niet in een eenzijdige verheerlijking van de dollarocratie, wanneer men vaststelt, dat in de door hen beoefende liefdadigheid een stuk Amerikaanse traditie van oude datum steekt, of erkent, dat zij nog niet al te slecht voor de dag zijn gekomen vergeleken met de velerlei Jan Adam Kegge's hier en daar; toen de schatrijke oude John D. nog de doodarme jonge John D. was, gaf hij van zijn paar dollar óók al aan de armen. En heeft men zich daar rekenschap van gegeven, dan mag men nog altoos critisch blijven en de grote en deels wel onvermijdelijke schaduwzijden van al die philanthropie naar voren halen, zoals ze door Lundberg en vóór hem Veblen onbarmhartig zijn gesignaleerd. En dan nog: wanneer men gewag maakt van de eenvoudig verbijsterende feesten, tijdens de zwartste jaren van de crisis in de jaren dertig gegeven, feesten, zo buitensporig dat Senator Norris in het openbaar van zijn afschuw getuigde (‘Ik weet niet, hoe ze het hart hadden, het te doen’), dan kan de historicus nog altoos er op wijzen, dat verspilling te midden van ellende niet een specifiek Amerikaans verschijnsel in de geschiedenis isGa naar voetnoot1. Die buitensporigheden maken nu eenmaal altijd deel uit van de cultuurgeschiedenis; er zijn hele beschavingen, waarvan wij nauwelijks iets meer weten dan datgene wat de heersende bovenlaag heeft tot stand gebracht of misdaan. Een toekomstig historicus kan in dit Amerika naar hartelust grasduinen. Alleen al een figuur als de krantenkoning Hearst met zijn Californische landgoed van 240.000 acres, waarvan de inrichting op vijftien millioen werd geschat: een grote hal met Siënese banieren en een praalvolle Gothische schoorsteen uit een Frans kasteel; de zestiende-eeuwse refectoriumtafels, Vlaamse tapijten, zeventiende-eeuwse Spaanse kandelabers, Engels zilver, zes gobelins (van 575.000 dollar), een prachtcollectie oude wapens en het doodeigen bed van Kardinaal de Richelieu, alleen dit bij elkaar is al 1001 nacht. Behalve dit stijlvolle geheel transporteerde Hearst eens een heel Spaans kasteel in pakkisten naar New York, terwijl hij eveneens een Beiers dorp liet neerzetten, hopelijk niet aan de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 527]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Lundberg schijnt het verder helemaal niet begrepen te hebben op de beroemde familie Du Pont (bewapeningsindustrie, springstoffen, nylon enz.), waar ook John Gunther een paar bladzijden aan wijdt. Zij immers bezaten meer jachten, pijporgels, zwembaden, landgoederen en badkamers dan welke familie ter wereld ook, ja, meer dienaren dan de Engelse koning, diens hele lijfwacht meegerekend. Het is maar goed, dat George III dit niet heeft beleefd. Zij bezaten verder de hele staat Delaware en nog wat elders ook. Er was in die jaren een soort pijporgel-‘craze’ (immers Jan. Rap en zijn maat beschikten over gramofoon en radio), maar dat van Du Pont was wel iets aparts, het had tenminste 250.000 dollar gekost en telde tienduizend pijpen, zodat het vervoer van dit machtige instrument, dat een capaciteit voor drie kathedralen bezat, veertien spoorwagens vereiste. Anderen, dierenvrienden, besteedden grote bedragen aan honden en katten; het ‘pupfume’ was een speciale odeur die een hond deed ruiken ‘als een bloemenwinkel’; er waren hele reisnécessaires voor de trouwste vriend des mensen in gebruik, met borstels, kammen, vlooienpoeder; er waren speciale schotels voor lang- en kortoren, tailor-made jasjes in alle kleuren en snitten enz. De minderjarige Gloria Vanderbilt mocht in 1935 34.500 dollar uitgeven voor haar kinderlijke behoeften, waaronder 415 voor speelgoed, 153 voor één jurk, 125 voor medische behandeling van een poes, precies evenveel voor Franse les, 1995 voor detectives en 11.515 voor bedienden. Het was in dezelfde tijd overigens dat het gezamenlijke inkomen van ruim vijfhonderd Amerikanen de hele tarwe- en katoenoogst des lands had kunnen opkopen (en nog voldoende overhouden, om er met zijn allen genoeglijk van te leven) en het was niet ver van de datum, waarop de radeloze Joads uit Steinbeck's triestige ‘Druiven der Gramschap’ in het drijfzand der verpaupering verdwenen. Tot de meer onschuldige vermaken der V.S. behoort de zede, voor een decennium een toepasselijke bijnaam te bedenken. Voor de periode 1930-1940 vond ik o.m. de volgende: ‘Tempestuous Thirties’, ‘Troubled Thirties’, ‘Thunderous Thirties’, ‘Hoity-Toities’ en - bekroond voorstel van Groucho Marx - ‘Threadbare Thirties’; dit alles eigenlijk amerikanismen voor wat in de Schrift de magere jaren heet; na de ‘Coolidge Prosperity’, na de ‘Golden Glow’ van de fabelachtige Twenties een ramp, die de tien plagen, toch allang achterhaald, helemaal tot gemengd nieuws reduceerde. Het was tijdens deze Thirties geenszins de dood in de potGa naar voetnoot1. Alleen al | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 528]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Er waren ook minder bloederige kopjes in de kranten. Zo bleek het aantal millionnairs van 1929 op 1930, in één jaar tijds dus, met ongeveer 25.000 afgenomen. Zo was toch heel Amerika verrukt over de Canadese vijfling, terwijl een soortgelijk geval in 1833 nauwelijks de aandacht had getrokken; er was toen alleen bekend gemaakt, dat de vader van de kinderen sindsdien met de moeder was gehuwd. De vijfling van 1934 bezorgde het Canadese toeristenverkeer een jaarlijkse bijdrage van twintig millioen dollar... Er was in 1933 een ‘Mae West Craze’ ter ere van een niet al te slanke filmster van oprechte zondigheid, er was het Engelse koninklijke bezoek van 1939, er was het huwelijk van de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 529]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Toen Sinclair Lewis in 1928 na een afwezigheid van drie jaar weer eens de Fifth Avenue afwandelde (aldus Dorothy Thompson, toen zijn vrouw), voorspelde hij binnen vijf jaar een zeer zware economische crisis: ‘Het land is waanzinnig geworden. Ik heb dertig winkelmeisjes geteld met zilvervossen!’ Ze droegen zilvervossen, zegt Dorothy Thompson, en ze woonden in krottenGa naar voetnoot1. Ik zal niet de economische geschiedenis van na 1918 ophalen. Op 12 November van dat jaar, één dag na de wapenstilstand, waren de telefoonlijnen van Washington uit overbezet geweest, alles vanwege het opzeggen van oorlogsleverantie-contracten, waarvan men binnen vier weken ongeveer twee milliard had geannuleerd. Zulk een inzet gaf eigenlijk de toon aan voor het hele tijdvak: alles even fel, abrupt, zonder geleidelijkheid, schoksgewijs, gaandeweg uitgroeiend tot een economisch delirium, dat alle maat en zelfbeheersing uit het oog verloor. De industriële expansieGa naar voetnoot2 kende geen grenzen meer; er stonden ten slotte 318.000 benzinepompen langs de wegen, één op 83 auto's; het natuurgas concurreerde tegen het fabrieksgas, de electriciteit maakte de mijnbedrijven weer ‘ziek’. Fabrikanten van producten die met het hout wedijverden gaven tweëentwintig millioen uit aan een anti-hout-campagne; de bond van schoenwinkeliers besteedde in 1927 vier millioen aan advertenties: ‘Koop meer schoenen in stijl en kleur!’ Veertig verschillende voedselgroepen beoorloogden elkaar, b.v. mayonnaise adverteerde tegen boter, cigaretten tegen snoep, suiker adverteerde weer terug. Meer dan vierhonderd tandpasta's, vijfentwintighonderd parfums, evenveel gezichtspoeders bestookten de klant: ‘Een poeder voor elke stemming!’ Eenheidsprijzenpolitiek en afbetalingssysteem verergerden nog de warwinkel. Een aparte waanzin was de propaganda betreffende de ‘voortschrijdende veroudering’ van goederen, die bijtijds, d.w.z. lang vóór de versletenheid, moesten worden vervangen door de allernieuwste nieuwigheden; men moest ‘buy for change, whim, fancy’, men moest kopen, kopen, kopen... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 530]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Men moest vooral aandelen kopen. Columbus, Washington, Jefferson, Edison hadden gespeculeerd, heette het, waarom hun nazaten niet? Het was veilig; de markt was willig en de ‘boom’ hield aan. ‘Beleggingsanalysten’ schreven: ‘Zoals er wetten zijn die het heelal regeren, zo zijn er wetten die de speculatie beheersen.’ Een grote effectenzaak huurde voor $50 per week een hoogleraar van de Universiteit van Chicago, die in het radio-uurtje als ‘Oude Raadgever’ (‘Old Counselor’) adviezen gaf, zo maar... Ook elders verstrekten bezorgde bankiers door radio-sprekers, waaronder nòg een professor, voorlichting en pompten honderden millioenen uit de zakken van luisteraars, dagdromers en spaarders in ruil voor papier, welks schone namen (‘eerste hypotheek goud-obligaties’ e.d.) later de enige troost opleverden voor zijn volstrekte waardeloosheid. Tienduizenden jongemannen, kersvers van de school, leurden deze obligaties onder het publiek uit met een verkoopsorganisatie achter zich van verrassende doelmatigheid. Toen later de senaat een enquête instelde naar dit alles, opende zich een afgrond van allerlei misleiding en bedrog: ‘zelden is een volk zo misleid door diegenen, die verondersteld werden zijn meest ervaren en wijste raadgevers te zijn’. Een amusante verzameling van optimistische voorspellingen van vlak vóór de crash werd later gebundeld door Edward Angly onder de titel ‘Oh Yeah?’ (1931). Ze is nog niet verouderd. Dit optimisme was groot. Het vrije spel der economische krachten bewees elke dag zijn bruikbaarheid weer als middel tot sociale gezondheid; de crises, de armoede van vroeger leken voorgoed overwonnen. Het hele land had deel aan het gewin, door het zo vaak verguisde kapitalisme verschaft; beursspeculatie bleek een winstgevende en al met al weinig gevaarlijke sport. Ieder kind kon zien, hoe dwaas en ongemotiveerd de sombere voorspellingen waren van economen uit de school van die aan de Amerikaanse geest zo volstrekt vreemde, waanwijze Marx. Natuurlijk waren er wel enkele ‘zonnevlekken’; op de kam der hoogconjunctuur waren er nog altijd twee millioen vervelende werklozen, een verarmd Zuiden, een slecht boerend Westen; er waren zelfs zwartkijkers in eigen gelederen, die de overwoekering van het industriële door het financiële kapitalisme ongaarne zagen en het betreurden dat de winsten niet zozeer in een verhoogde productie alswel in de exploitatie van beleggers werden gezocht. De ongelijkheid in de verdeling der inkomens tekende zich eigenlijk steeds scherper af en er heerste allerwege nog bittere armoede. Maar dit alles werd overstemd door de klare uiteenzettingen van de nieuwe ‘prosperity’-candidaat, Herbert Hoover: ‘Wij zijn in Amerika dichter bij de definitieve triomf over de armoede dan enig land in de loop zijner historie is geweest. Het armenhuis verdwijnt bij ons. Wij hebben het doel nog niet bereikt, maar als men ons de kans geeft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 531]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan zullen wij met Gods hulp weldra de dag zien, waarop de armoede uit ons volk zal zijn weggetrokken’ enz. enz. Zijn verkiezing werd door de beurs met een fraaie hausse begroet: zes millioen aandelen dwarrelden omhoog in November 1928. Nu begon het pasgoed; de paar bankiers en redacteuren, die waarschuwden, werden in de hoek gezet. Depressie te New York (1929 vgg.)
In September 1929 stortte het Britse Hatry-concern met een hatelijke plof in elkaar; de aandelen vielen in een paar dagen van 16 op 2 shilling. Het was onprettig; van dat moment afheerste er enige onrust, ‘alsof iemand in een concertzaal was gaan hoesten en door anderen was gevolgd’. Op Donderdag 24 October sloeg plotseling met elementaire kracht de wervelstorm neer op; de effectenmarkt en na enige steunpogingen zonk de bodem onder alle koersen weg: de catastrofe. In veertien dagen tijd een Niagara van gemiddeld 496 op 320; alleen al op 29 October, dag van een omzet van 16½ millioen aandelen, was er een val van veertig procent! Had op 1 October de totale beurswaarde van de te New York toegelaten fondsen nog 87 milliard bedragen, op 1 November stond ze al op 55, op 1 Maart 1933 op 19 milliard. Iedereen wou er van af: verkopen, verkopen, verkopen... Tot elke prijs...
De stagnatie in het zakenleven, het onontkoombaar gevolg van deze ramp, leidde weer tot een gruwelijke werkloosheid. De preciese cijfers zijn onbekend; het is merkwaardig, dat de Amerikaanse statistiek, die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 532]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
a.h.w. elk biggetje in Iowa en elk KW-uur van de T.V.A. wist te registreren, nimmer kon opgeven, hoeveel mensen ten gevolge van de crisis werkloos werden. De schattingen lopen dan ook zeer uiteen. Omstreeks 1933 zouden er volgens de Am. Fed. of Labor een kleine veertien millioen zijn geweest, welk aantal door conservatieve beoordelaars dikwijls is overgenomen. Het aantal minderjarigen dat werkloos rondzwierf werd op twee à driehonderdduizend berekend. Detroit, de stad van Henry Ford, verloor in twee jaar tijds zeshonderdduizend inwoners; zo iets zegt misschien meer. Ik laat aan de fantasie van de lezer over wat zich ondanks alle liefdadigheid, hulp en medeleven wel moest afspelen aan honger, ziekte, misdaad, en wel te midden van overvloed. Want, terwijl de werklozen urenlang voor de soeploodsen stonden te wachten, vernietigde men voedsel op nimmer gekende schaal; de Californische Rotary Club, in de crisis alsmaar service leverend, speelde honkbal met 60.000 eieren ten bate van de marktprijs. Een merkwaardig crisissymptoom was de opkomst van de ‘Hoovervilles’Ga naar voetnoot1, zo geheten naar de nieuwe President, geïmproviseerde voorsteden, opgetrokken uit het materiaal dat anders op de belt komt: stukken hout, geteerd papier, enz. In St. Louis telde zo'n stadje in 1932 dertienhonderd mensen; het werd tweemaal door brand en eenmaal door overstroming geteisterd. De Hooverville in Seattle had een vrijwel uitsluitend mannelijke bevolking van boven de dertig, dus ‘oud’. Een regenboog van rassen zonder enig vooroordeel; de meesten leefden van uitkeringen, anderen van bedelen en stelen. De afleiding bestond uit kaarten, drinken, filmbezoek, prostitutie en homo-sexualiteit. De grondtoon was er berustend: ‘Ik verwacht niet dat ik ooit meer aan het werk ga. Ze zeggen dat ik te oud ben. Daar doe je niets tegen.’ In de steden stonden de trotse symbolen van de voorspoed, de nieuw opgetrokken wolkenkrabbers, ongebruikt; het kantoor van de ‘Chrysler’-maatschappij, driehonderd meter hoog, werd verder gebouwd tot driehonderdvijftig, terwijl de aandelen van 125 op 14 vielen; het Empire-State gebouw van vierhonderd meter (tachtig verdiepingen met een toren van zestig meter) leverde als enige inkomsten de dollar op, die de bezoeker voor het uitzicht van het dak neerlegde. Henry Ford betaalde nog steeds hoge lonen, had zelfs opslag gegeven, maar zijn werkweek werd korter en het aantal arbeiders daalde voortdurend. Er was natuurlijk een zondebok nodig en dat werd HooverGa naar voetnoot2, de President, die de armoede zou wegjagen. Eenmaal geprezen als de grote ingenieur, de deskundige, de ziener, werd hij nu de domoor en dwaas, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 533]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
afhankelijk van Wall-street, enz. enz.
De crisis van 1929. Amerikaanse werklozen wachten op een spijsuitdeling
Dat deze liberaal de crisis als een kwaal beschouwde, die moest uitzieken, nam men hem kwalijk; tegenover een zo grote catastrofe wenste men een mirakel, niets minder. En Hoover was geen man voor een mirakel, natuurlijk niet. Hij deed wat hij kon en dat was meer dan men heeft willen erkennen; hij ontfermde zich vooral over de ‘Big Business’ ten einde daarmee de kleine man te redden, terwijl zijn opvolger bij die kleine man begon, om de ineenstorting van het grote zakenleven tegen te houden; dit laatste was natuurlijk veel meer spectaculair. Hoover stelde een ‘Federal Farm Board’ in tot handhaving van de graanprijzen, welke dadelijk een kruistocht tegen de ‘overproductie’ inzette. Maar Gods toorn rustte blijkbaar op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 534]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Tussen al deze getijdestromingen hadden de grote banken zich gehandhaafd als even zovele rotsen van Gibraltar. De kleinere floreerden niet zo best, maar de lezer weet, dat die nimmer al te voorspoedig waren geweest; vooral op het platteland was men aan haar falen gewend als aan het optreden van hagelbuien en droogten; de hele financiële historie van de V.S. is trouwens een voorbeeld van instabiliteit genoemd, ‘the severest possible indictment of our methods’. Maar nu begonnen de grote Leviathans ook een beetje te kwakkelen; het publiek vroeg in toenemende mate zijn saldi op en de onderpanden voor allerlei credieten verloren hun waarde. In October 1932 kondigde de gouverneur van Nevada een ‘bank-holiday’ af en daarmee was een storm opgestoken, die tot een tornado zou aanwakkeren, al duurde het nog lang, voordat hij de hoogste burchten deed wankelen; in hetzelfde jaar 1932 staakten in totaal vijfduizend banken haar betalingen. In de eerste maanden van 1933 sloten andere haar deuren en de jobstijdingen volgden elkaar op met steeds grotere frequentie; op 4 Maart 1933 om 4.20 's ochtends schreef de gouverneur van New York een moratorium voor twee dagen uit; de grootste stad des rijks en van de wereld, de financiële metropolis ener planetaire economie, rijker dan Golconda, Babylon, Cathay en Eldorado bij elkaar, had gecapituleerd. Enige uren later reed Herbert Hoover met Franklin D. Roosevelt naar de inwijding van deze laatste, in een sfeer van onbestemde angst en verwarring. De grote banken dicht: het was alsof men de engelen voor het Laatste Oordeel zou horen blazen - wat men echter hoorde, was een kalme, warme stem, die rustig vaststelde, dat er geen reden was tot vrees en dat buitengewone maatregelen van zeer ingrijpende aard Amerika uit het moeras zouden halen. Schrijver dezes herinnert zich nog, hoe hij, ondanks het ongewone uur (er is immers een lastig tijdsverschil!) aan de radio luisterend, diep onder de indruk kwam van Roosevelt's intreerede; hoeveel te meer moet dat het geval zijn geweest met de millioenen, die snakten naar een verlossend woord in zoveel tegenspoed en ellende!
Franklin Delano Roosevelt was met een overweldigende meerderheid tot President gekozen en Herbert Hoover de woestijn ingestuurd; slechts zes staten, citadellen van de Republikeinse partij, waren hem trouw gebleven; tweeënveertig hadden zich achter zijn tegenstander geschaard. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 535]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Kom nu, Stewart! En de dokter heeft je toch zo verboden over Roosevelt te praten...’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 536]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
The pot was empty,
The cupboard was bare.
I said, Papa
What's the matter here?
I'm waitin' on Roosevelt, son,
Roosevelt, Roosevelt,
Waitin' on Roosevelt, son.
Dit is uit de ‘Ballad of Roosevelt’ van Langston Hughes en moge voorafgaan aan de beschouwingGa naar voetnoot1, die ik aan Amerika's grootste President moet wijden. Op het tijdstip zijner verkiezing was hij 51 jaar oud en zoals de naam aanduidt van Nederlandse afkomst. Mij trof in een beschrijving van zijn jeugd, dat hij als jongen van veertien al Mahan had gelezen en een grote belangstelling voor zeezaken is hem altijd bijgebleven. Tijdens Wilson werd hij onderminister van Marine. Het zijn echter twee omstandigheden van persoonlijke aard, die grote invloed op zijn politieke loopbaan hebben uitgeoefend: ten eerste zijn huwelijk met Eleanor Roosevelt, die zich gemakkelijk en schrander in de maatschappij bewoog, veel reisde (in zeven jaar tijds een elf maal de aarde rond!), een wakkere propagandiste voor de staatkunde van haar echtgenoot was, bij tijd en wijle, binnen de grenzen, haar getrokken, een aangenaam nonconformisme ten opzichte van enge Amerikaanse tradities en vooroordelen aan de dag legde en ten slotte een aanzienlijk deel van de ‘baby-kissing’-functie van haar man op gracieuze wijze overnam: zonder twijfel de beste ‘First Lady’ uit de geschiedenis van haar land. En dan is er verder de in 1921 opgetreden kinderverlamming, waar hij zich met door vriend en vijand bewonderde wilskracht over heen heeft weten te zetten; niet alleen ondanks, maar ook door die kwaal is Roosevelt geworden wat hij was. Geen iconoclast, geen hemelbestormer, natuurlijk niet. Politiek links van het midden, drager van de beste tradities van humaniteit en verdraagzaamheid van zijn volk, begiftigd met een zeer sterk gevoel van sociale verantwoordelijkheid, moed parend aan bezonnenheid, kracht aan soepelheid. Een modern volksleider, modern ook in zijn middelen; hoe fabelachtig hanteerde hij niet de radio? Steeds bereid uit eigen en andermans fouten te leren: hoe verstandig heeft hij b.v. niet Woodrow Wilson's misslagen vermeden! Een buitengewoon gecompliceerd karakter (Churchill sprak van ‘infinite subtlety and obscurity’), idealistisch opportunist, vooruitstrevend leider van een deels uitgesproken reacti- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 537]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Wie was de grootste Amerikaan? Uitslag van een ‘poll’ (1947)
In een opzicht is zijn loopbaan zeker uniek geweest. In 1936 won hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 538]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Aan Roosevelt's naam is voor altijd verbonden de ‘New Deal’Ga naar voetnoot1, de grote veldtocht tegen de depressie, waarmede de Amerikaanse samenleving van 1933 af zich een tijdlang ging bewegen in een a.h.w. niet-Euclidische wereld, politiek dan gesproken. Die veldtocht is geleid door de uitvoerende macht der V.S., dat ontzaglijke apparaat met de ‘chief’ aan het hoofd en verder met zijn ongeveer een half millioen ambtenaren, een van de wonderbaarlijkste organismen van de historie. In de staf van het hoofdkwartier vinden wij de eerste jaren de z.g. ‘Brain Trust’, een groepje experts, meest hoogleraren, dat zijn chef van advies diende; verder hebben officiële en niet-officiële figuren niet zelden bepaalde maatregelen geïnspireerd, zoals Bernard Baruch, de ervaren ‘elder statesman’ van de V.S. Het is mogelijk dat de dagboeken van minister Henry Morgenthau hieromtrent nog het een en ander zullen openbaren; wat wij al weten, doet zeker snakken naar meer en bevat het meest belangwekkende antwoord dat ik ooit las op de vaak gestelde vraag, wat toch eigenlijk iemand doet, die een land regeert? ‘De enige revolutionnaire gedachte van de New Deal was de verwerping van de idee dat de ellende van de werklozen aan hun eigen zorgeloosheid was te wijten. Vijftien millioen zorgelozen in 1933, terwijl er maar twee millioen in 1929 waren geweest, dat was onzin.’ Inderdaad, ik geloof ook, dat er in de New Deal verder geen enkel revolutionnair element heeft gezeten. Zij was het uitvloeisel van een bij uitstek gemiddelde en bemiddelende visie, tussen individualistische en collectivistische in, op de functies van de regering, nog niet aan het socialisme toe, niet zonder scherpe critiek op de ‘vrijheid’ en het winstmotief als dynamische factoren. De New Deal wilde dan ook aan de essentiële, onmisbare functies van de Amerikaanse regering voor korte of lange tijd enige toevoegen; zij wilde die regering laten stimuleren, reguleren, plannen; die regering moest zich bemoeien met de werkloosheid, met de ‘social security’; ten slotte moest die regering bovenal het vertrouwen opwekken en het geloof herstellen. Misschien was Roosevelt juist de man voor dit program. Een man van zeer weinig beginselen, maar wiens humanitaire persoonlijkheid dat gemis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 539]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vergoedde. Geen fanaticus, geen dromer, maar ook geen platvloerse nuchterling; een man, die in staat was allerlei problemen op allerlei manieren aan te vallen, als ‘iemand die geen tijd heeft om te mikken, en dus een schot hagel afvuurt in plaats van een kogel’. Hij wilde het kapitalisme zeker niet met een kogel raken, hoogstens met een paar hagelkorreltjes. Toen op 4 Maart 1933 het bankwezen der V.S. amechtig terneerlag, had hij, zegt men, het voorgoed onder de staat kunnen brengen, waar het volgens velen behoorde, maar hij stelde zich er mee tevreden, de paniek te beëindigen en hielp het weer op de been. Werkelijk fundamentele veranderingen in de maatschappelijke orde heeft hij niet willen teweegbrengen; nergens heeft hij b.v. de productiemiddelen onteigend. Men heeft hem er voor geprezen en gelaakt; ik geloof dat men zowel de lof als de critiek thans achterwege mag laten. Ik zou zelfs niet gaarne een antwoord geven op de vraag, of die New Deal Amerika uit het moeras heeft geholpen; Mitchell meent dat ze dan wel het zelfvertrouwen heeft hersteld, het fatalisme doen verdwijnen, maar dat pas de oorlogsconjunctuur de werkelijke overwinning op de werkloosheid heeft gebracht en dan nog met middelen, die erger waren dan de kwaal. Volgens ‘De Tijd’ van 26 Januari 1939 leefden toen acht millioen gezinnen ‘aan de grens van de honger met een jaarinkomen van maximaal $800’, elf millioen ‘leverden een gestadig gevecht met de armoede’, acht millioen ‘hadden een min of meer verzekerd middenstandsbestaan, terwijl slechts achthonderdduizend een bestaan hadden met behoorlijke spaarmogelijkheden’...Ga naar voetnoot1 Wanneer ik dat gezicht zie, die redevoeringen nog eens overlees, de namen van zijn medewerkers voor mijn geest haal, rijst bij mij nog een heel andere vraag: hebben Roosevelt en zijn medewerkers, in hun erkenning van de macht, die het ‘brood’ op de menigte uitoefent en niet aarzelend te werken met ‘het wonder, het mysterie, het gezag’, hebben zij, in hun greep naar de aardse macht, misschien toch niet iets nagestreefd van wat Dostojewski's Groot-inquisiteur voor ogen stond: inziend, hoe weinig de mensen in staat zijn tot het vrijwillig besluit Christus te volgen, uit medelijden die mensen van alle nood bevrijd door voor hen te handelen? Is er trouwens waar ter wereld ooit een andere ‘New Deal’ geweest? De ‘blauwe adelaar’, uitgereikt aan die Amerikaanse ondernemers die de arbeidswetten van de ‘New Deal’ aanvaardden
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 540]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.De historicus staat thans voor de taak, enkele bijzonderheden omtrent die New Deal te vermelden. Men schrikke niet van het alphabet, dat thans te voorschijn zal komen: er werden immers zoveel wetten aangenomen, commissies ingesteld, besluiten uitgevaardigd, dat men wel zijn toevlucht moest nemen tot allerlei afkortingen (overigens kan men ook hier de grondgedachten in drie R's uitdrukken: ‘Relief, Recovery, Reform’). Door een prompte devaluatie poogde de President de last der schuldenaars te verlichten in de trant van Solon's ‘seisachtheia’ (schuldafschudding). De N.R.A., door onwilligen Never Roosevelt Again genoemd, of NIRA, de National Industrial Recovery Act, van Juni 1933 gaf de President enige contrôle over de industrie, regelde de verschillende bedrijfstakken door ‘codes’ met als naaste doelstellingen de breideling van moorddadige concurrentie en de verzoening van patroons en arbeiders in een stelsel van collectieve arbeidscontracten; de Wagner Labor Regulations Act van 1935 omschreef de rechten der werklieden nader, met name dat van het vormen van vakverenigingen. Hierin had art. 7a van de NIRA al voorzien zonder passende waarborgen; nu werden sancties tegen weerstrevende patroons in het vooruitzicht gesteld. De PWA (Public Works Administration) schiep gelegenheid tot arbeid door de uitvoering op grote schaal van openbare werken, waarbij een vier milliard aan ruim 25.000 projecten is besteed; een prachtige fotoreportage in ‘Life’Ga naar voetnoot1 gaf een zeer bevredigende indruk van merendeels fraaie en gedurfde utiliteitsbouw. De WPA (Works Progress Administration) van 1935 regelde de werkverschaffing; einde 1938 telde zij bijna drie millioen man en was er meer dan vijf milliard uitgegeven; in het geheel waren er meer dan 250.000 projecten goedgekeurd; terwijl de PWA alleen veroorloofde werkvolk in dienst te nemen, dat niet in ‘de steun’ was, bedoelde de WPA juist de gesteunden aan het werk te zetten; de grens tussen beide is niet altoos duidelijkGa naar voetnoot2. De National Housing Act deed een eerste poging, het inderdaad nijpende tekort aan behoorlijke huizen aan te vullen en daarmee de conjunctuur in de bouwnijverheid aan te blazen; het tot stand gebrachte ging echter niet zelden de koopkracht te boven van hen voor wie deze woningen in de eerste plaats waren bedoeld. Ook de geschiedenis van na de Tweede Wereldoorlog bewijst wel, dat dit probleem tot de moeilijkste behoort van alle. Een van de steunpilaren van de New Deal was de AAA, de Agricultural Adjustments Act van 1933. Ik geloof niet dat er over een sector van Roosevelt's program zwaarder is gevochten dan over deze. Eensdeels toejuiching: de regering had de oude politiek van laissez faire opgegeven en zich eindelijk met de boeren bemoeid; een groot aantal maatregelen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 541]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Merkwaardig is, dat het meest aan de belangstelling der wereld heeft geappelleerd dat deel van de New Deal, dat eigenlijk aan de periferie lag: de vermaarde T.V.A., de arbeid aan de Tennessee-valleiGa naar voetnoot1. Er is reden te veronderstellen, dat men de Roosevelt-era later het meest zal eren om dit werk, dat geen ‘overvloed uit schaarste’ nastreefde, maar doodgewoon meer voedsel, meer kleren, beter onderdak, comfort en ontspanning langs normale weg. ‘It was a social resurrection’, zegt een schrijver bewonderend en een ereplaats in de Amerikaanse annalen blijve bewaard, zowel voor de pionier van deze grootse arbeid, senator George W. Norris, als voor de intelligente leider, David E. Lilienthal, burgers, waar elk land trots op zou zijn! De grondgedachte van de T.V.A. roept even de puzzle van de cirkel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 542]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwadratuur in ons op: met een minimum aan staatsbemoeiing, dus met een maximum aan vrijheid, een geweldig plan uit te voeren tot nut van het algemeen. Een verzoening dus van conventie en noodzakelijkheid. Die conventie bestreek liefst drie geweldige sectoren: de bestaande indeling in staten, de politieke patronage en de particuliere industrie; de noodzakelijkheid blijkt het best uit wat de T.V.A. op haar program had staan: ‘Behalve de primaire functies: scheepvaart, waterstandscontrôle en stroomproductie, omvat het bosbouw, chemische installaties, anti-erosie-maatregelen, het verbeteren van landbouwmethodes, onmiddellijke en toegepaste onderzoekingen, ontspanning, visserij, stedenbouw, publiciteit, malariabestrijding, constructies van allerlei aard, natuurbescherming, behuizing, toezicht, aanmoedigen van coöperatie en industrialisatie, wegenbouw, regelen van scheeps-, lucht-, en wegverkeer, hospitaalzorg, politie en brandweer, opleiden van personeel, electriciteitsdistributie en opvoeding’. En dat alles dus om de Tennessee-rivier heen, een onaangename, lastige en gevaarlijke stroom van een kleine 1500 km lengte, op een gebied van zowat 3½ maal Nederland met een bevolking van 2½ millioen, tussen achterlijk en zeer achterlijk in. Het inkomenpeil van die bevolking steeg in tien jaar tijds met 75%. De stad Tupelo (Miss.) gebruikte per hoofd eerst 49 kw uur à 7,4 cent per maand, na vijf jaar T.V.A. 1,64 à 1,67; vóór de T.V.A. had in Mississippi een boerderij op honderd electriciteit, in Georgië een op zesendertig, in Tennessee een op vijfentwintig, in Alabama evenveel; na tien jaar T.V.A. waren deze cijfers een op vijf. Het is mij uiteraard niet mogelijk, in kort bestek de ontzaglijke revolutie weer te geven, welke dit gebied doormaakt; men moet er echter eveneens aan herinneren, dat dank zij de T.V.A.-stroom in Oak Ridge de atoombom kon worden gemaakt: uit maximale opbouw weer maximale vernietiging... De T.V.A. staat niet op zichzelf. Op vele andere plaatsen vindt men geweldige constructies; als enig ander voorbeeld noem ik de Boulder Dam, die de Colorado temde, een werk niet minder grandioos dan het Panamakanaal; zij bewaart genoeg water, om de hele oppervlakte van Engeland haast een voet diep te bedekken en een potentiële capaciteit van tien milliard kw uur. De naam van Norris is tevens verbonden aan de REA, de Rural Electrification Administration, die aan coöperaties van boeren en bewoners van kleine steden goedkoop geld voorschiet; sinds het begin van deze REA is het aantal farms met electrische stroom toegenomen van 11 tot 57%. Wat dat aan welvaart, geluk en vrijheid heeft opgeleverd, kan men niet in cijfers uitdrukken. Dit is de plaats, om even op de noodzakelijkheid van dergelijke werkzaamheden te wijzen. In de periode, waar dit hoofdstuk betrekking op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 543]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Ere wie ere toekomt: het grote initiatief tot verbetering is uitgegaan van de eerste Roosevelt, de vaak verguisde Teddy; sinds de ambtsaanvaarding van de tweede heeft deze beweging vaart en kracht gekregen; zij richt zich niet alleen op de bodem, maar op alle natuurschatten in de ruimste zin des woords en draagt al vrucht, al is er veel zo reddeloos ‘uitgewoond’ dat herstel niet meer mogelijk is. Erger dan de bodem-erosie is wat men de menselijke erosie heeft genoemd: de vlucht van honderdduizenden menselijke wezens als voor een pest: hun armzalige bezittingen op allerlei vehikels ladend en wegtrekkend naar elders. Men schat het aantal vluchtelingen uit het Midden-Westen naar Californië alleen op driehonderdduizend in een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 544]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
paar jaar tijds. Daar kwamen ze aangereden in hun rammelende auto's, streken neer in krotten ‘welke varkens beneden hun stand zouden vinden’, bestolen en afgezet door iedereen, genoegen nemend met lonen, waar Mexicanen en Filipino's voor wegliepen en de Chinezen en Japanners voor bedankten; zij vonden er slavernij in plaats van het land en de arbeid, waar ze op hadden gehoopt. In 1939 vond in de San Joaquin Vallei hun eerste grote staking plaats, hun eerste poging van verzet tegen een ondraaglijk geworden toestand. In Nederland heeft nogal wat opzien gebaard het werk van John Steinbeck, ‘De Druiven der Gramschap’, dat aan deze stommen een stem heeft verleend. Het is ook in Amerika enorm verkocht en was hier en daar in Californië niet toevallig verboden; ook elders was men er niet altoos even verrukt van, maar dan op grond van stilistische kwaliteiten. Voor ons is het belangrijkste dat naar aanleiding van het gerucht om dit werk een comité-La Follette een onderzoek heeft ingesteld, dat tot de conclusie leidde, dat Steinbeck geenszins had overdreven, integendeel, dat de toestand eigenlijk nog veel erger was. Het is haast ongelofelijk, maar in 1943, dus midden in de oorlog, moeten nog altijd een twee millioen mensen in de V.S. onderweg zijn geweest, vooral ook door de snelle industrialisatie van de landbouw. Men moet van Steinbeck's boek een heel behoorlijke film hebben gemaakt ‘de dapperste sociale film, die Hollywood ooit heeft voortgebracht’; het verluidt dat de eerste vertoning plaats vond voor een bijzonder sjiek publiek, getooid met briljanten en orchideeën en op de eerste drie rijen zaten naar recht en reden de vertegenwoordigers van het bankconcern, dat deze film had gefinancierd en dat toevallig hetzelfde was dat deze Joads van hun erf had gejaagd. Mogen wij de Engelse (behoudende) ‘Economist’ geloven, dan zullen er in de naaste toekomst nog heel wat anderen op drift raken, want men staat nog maar pas aan het begin van het herstel en de weg is lang, terwijl de maatschappijvorm van Amerika weinig meewerkt, om het zacht te zeggen. Anderzijds leven er juist in dit volk weer een idealisme en een kracht, die zo geen bergen kunnen verzetten dan toch woestijnen vruchtbaar maken. Het eerste Congres van Roosevelt, het ‘N.R.A.-congres’, mocht met voldoening op zijn arbeid terugzien en het Huis sloot dan ook de zittingsperiode af met een sluiting, die men zich in Londen evenmin kan voorstellen als in Den Haag: afgevaardigden brachten van het spreekgestoelte comische ‘songs’ ten gehore, er was een revue van 22 nummers en een marinekapel - een leven als een oordeel. Maar het nuchtere verhaal van de New Deal ware verder onvolledig zonder de vermelding, dat het Hooggerechtshof in zijn eerste periode zijn rol van legislatief blok aan het been is blijven spelen. De ingrijpendste wetten, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 545]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
waar men jaren voor had gestreden en die nu met moeite tot stand waren gebracht (de NIRA, de T.V.A., de AAA, verschillende sociale wetten) werden vernietigd, sommige n.b. met vijf tegen vier stemmen.
‘De lelijke kant van 1940’
Dit maakte het hervormingswerk dan wel niet ongedaan, maar belemmerde het in zulk een mate, dat Roosevelt, gesterkt door de enorme meerderheid van zijn eerste herkiezing, op 5 Februari 1937 de publieke opinie verraste met een zeer ingrijpend plan tot hervorming van deze Areopagus, die zich als een rem op alle vooruitgang had gedragenGa naar voetnoot1. De weerslag was merkwaardig. Velen die toch met hart en ziel achter de ‘chief’ stonden, bleken niettemin bevangen in de traditie van het onaantastbare ‘Supreme Court’, dat nimmer ‘een rubberstempel van de Executieve’ mocht worden; voor zijn tegenstanders heette hij doodgewoon in opstand tegen God, ‘the Red Man in the White House’. Roosevelt besefte dat hij het taboe-karakter van de ‘nine old men’ had onderschat en zag van zijn boze voornemens af. Het vervolg hierop was verrassend; in het aldus door de openbare mening geschraagde hof brak zich gaandeweg een liberaler tendenz baan, vooral toen Roosevelt na het verdwijnen van enkele fossielen voor aanvulling van vooruitstrevender juristen zorgdroeg, zodat de President ondanks zijn gang naar Canossa met de overwinning ging strijken. Men oordele: terwijl het hof tussen 7 Januari 1935 en 25 Mei 1936 twaalf congresbesluiten ongedaan had gemaakt, luidt dit cijfer van 1937 tot eind 1944... nul! Men mag erkennen dat dit Hooggerechtshof zich in die jaren juist meer en meer een verde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 546]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Rest mij, in dit verband te gewagen van een merkwaardige ontwikkeling in de vakbeweging. Een aantal vakverenigingen, ontevreden over de politiek van de American Federation of Labor, met name over haar uitsluiting van ongeschoolden, vormde op 9 Nov. 1935 het ‘Committee for Industrial Organization’, later ‘Congress of Industrial Organizations’ geheten (CIO), de eerste jaren onder leiding van John Lewis. Deze mijnwerkerszoon uit Iowa was in de vakbeweging omhoog gekomen en was geenszins het type van een barricadebestormer, zelfs had hij achter Harding gestaan en het radicalisme in zijn eigen mijnwerkersbond altijd bestreden. Een belangrijke rol speelde naast hem Sydney Hillman, een immigrantenzoon, leider van de grote vakbond der kledingindustrie, vooral na 1940, toen Lewis, teleurgesteld door Roosevelt, zich uit het CIO terugtrok. In 1938 telde dit reeds een vier millioen leden tegen de A.F. of L. (toen) 3,3; het paste moderne stakingsmethoden toe, zoals de uit Frankrijk overgewaaide ‘Sit-Down Strike’. Het moet een groots moment zijn geweest, toen betogers van het CIO in het hartje van Carnegie's tempel, het centrum van ‘Big Steel’, de verklaring oplazen van de onvervreemdbare rechten der arbeiders en daarna opmarcheerden naar de graven van de slachtoffers van het conflict van veertig jaar geleden, toen hun makkers nog waren neergeschoten door de zouaven van St. Andrew. Een groots moment en een sensatie, die nog sterker werd, toen ‘Big Steel’ zich in Maart 1937 verzoende met het voldongen feit van het industrieel unionisme; een maand later legde de ‘General Motors’, de onvermurwbare, het hoofd in de schoot.
Het valt de historicus onzer dagen heel wat gemakkelijker, de buitenlandse politiek der V.S. te behandelen dan de arme man, die dat b.v. aan de vooravond van Pearl Harbor moest doen, zoals men een lange som eerder uit krijgt, wanneer men het antwoord weet dan wanneer men dit nog zelf moet zoeken. Wij trekken oudergewoonte rustig de krachtlijnen in de richting, welke de gebeurtenissen hebben genomen en hechten dus een ‘zin’ aan die gebeurtenissen, niet geheel argeloos, maar ook niet zonder een gevoel van veiligheid; de gevolgen draven gedwee achter de oorzaken aan en alles komt uit. Het typeert, dat S.F. Bemis, de bekende geschiedschrijver, het ingrijpen van Woodrow Wilson in de Eerste Wereldoorlog achteraf een ‘Strange Interlude’ noemt. Evenals Engeland na 1815 trok men zich na de ‘kruistocht voor de democratie’ in de V.S. terug uit de sfeer van zoveel onverstand en twist en het isolationisme, als ‘wijsheid der Vaderen’ vereerd, herkreeg zijn greep op Amerika. Voor de zoveelste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 547]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Het kwam niet van één kant. In 1918 had Europa het als de redder der wereld begroet, in 1920 sprak men reeds van Oom Shylock. Meer en meer ontwikkelde zich de weerzin tegen de schuldeiser met zijn hoge tariefmuren en agressieve zakenmethoden, immigratiebeperking en enorm economisch potentieel. In het psychologische zette zich deze afkeer om in een afwijzing van wat men als ‘americanisme’ wenste te beschouwen, van alles, wat als indruisend tegen eigen gewoonten, oordelen en vooroordelen werd gevoeld, althans gevonnist. Meestal met weinig succes, want men kon de opmars van de film, de auto, de benzinepomp, het veiligheidsscheermes, de vulpen, de schrijfmachine en meer dergelijke standaarddragers van dat americanisme toch niet tegenhouden. Men critiseerde de ‘geldwolf’ met zijn ‘zowaar helpe mij dollar almachtig’, de toerist, die hele provincies in één dag ‘deed’, de technicus, die ‘alleen in cijfers dacht’, de betweter, de opschepper. Punch schreef zacht-boosaardig: ‘We weten wel, dat een Amerikaan de Magna Charta tekende, dat een andere de ploeg, het wiel en de spade heeft uitgevonden, dat een Amerikaan Amerika heeft ontdekt, dat Amerikanen de oorspronkelijke bewoners van Palestina waren en dat Amerika de wereld heeft geschapen.’ Speldeprikjes, maar verraderlijke. Amerika hield zich dus zoveel mogelijk buiten allesGa naar voetnoot1 en men kan thans rustig erkennen, dat die onthouding de chaos, waar het zich verre van hield, alleen maar heeft verergerd, zodat het zich begrijpelijkerwijs steeds méér aan alles onttrok: een vicieuze cirkel. Des te ‘vicieuzer’, omdat het nonsens was. In 1942 zou Wendell Willkie zijn mooie ‘One World’ schrijven, dat wijze boek van een doodgewone Amerikaan, die in 160 vlieguren een kleine 50.000 km had afgelegd en begrepen had dat ‘our thinking in the future must be world-wide’. Dat had het Amerikaanse denken al na 1920 moeten zijn, want reeds toen was de wereld al ‘een’ en Amerika met veel meer planetaire problemen vervlochten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 548]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
dan het wilde beseffen. De ‘sterren en strepen’ wapperden nu eenmaal buiten het Amerikaanse vasteland en geen mens die er meer aan dacht, ze te strijken - en terug had hier alleen tot stand kunnen komen na een structuurverandering in de maatschappij zelf en dan in een richting, lijnrecht tegenovergesteld aan die, waarin zij zich bewoog. Een enkele factor maakte die terugkeer tot de arcadische rust van eertijds helemaal illusoir: van een debiteur-natie was Amerika een crediteurnatie geworden. Zo iets klinkt alsof ik mededeelde, dat op de vloed ergens de eb was gevolgd, maar ook de leek in economicis kan wel begrijpen, dat achter deze simpele formule een buitengewoon ingewikkeld en onoverzichtelijk proces schuilgaat, waarvan ik gemakshalve alleen het resultaat heb vermeld. Vooral de Eerste Wereldoorlog had deze ontwikkeling versneld en wat de Tweede in dit opzicht heeft teweeggebracht is buitenlands nieuws in elk nummer van onze krant. De regeringen van na die Eerste Wereldoorlog, die van Harding, Coolidge en Hoover, konden zich ondanks alle gepredikte abstinentie toch niet geheel onthouden van het voeren van een, soms krachtige, buitenlandse politiek. Harding handelde tegenover de Philippijnen b.v. niet anders dan MacKinley; men had die archipel van ruim 7000 eilanden dan in 1916 gedeeltelijk zelfbestuur gegeven, maar ook hij liet haar niet los: ‘Wij behoren daarheen te gaan met dezelfde gedachte die Hem leidde, die een verlossingsplan voor de wereld meebracht... Hij verzamelde Zijn discipelen om Zich heen en sprak: Gaat uit en predikt het Evangelie aan alle naties der aarde.’ Men heeft wel eens betwijfeld, of Harding deze verheffende sentimenten had gekoesterd, indien de publieke opinie in zijn land niet geschokt was door de agressieve tendenzen, die men in de staatkunde van Tokio meende te onderkennen, vooral door de inbreuk, die de Mikado zich tijdens de Eerste Wereldoorlog op het ‘open deur’-beginsel had veroorloofd (de z.g. 21 eisen van 18 Mei 1915). In 1922 bracht de regering-Harding echter het Verdrag van Washington tot stand, een ‘Versailles van het Verre Oosten’. Hierbij werden de bezittingen in de Grote Oceaan voor onveranderlijk verklaard en de onschendbaarheid van China vastgesteld; verder werden de vlootsterkten tussen de drie mogendheden gestabiliseerd op 5:5:3, met Engeland en de V.S. als gelijkwaardig en Japan als minste; niet zonder reden spotte de gezant van dit laatste land, dat 5:5:3 hem in de oren klonk als ‘Rolls Royce: Rolls Royce: Ford’. Het wereldbewustzijn, nog steeds vervuld van de negentiende-eeuwse Pax Britannica, moest zich meer en meer rekenschap geven van de aanwezigheid ener Pax Americana; dit werd nog geaccentueerd door het Kellogg-Pact van 1928, zo geheten naar Coolidge's minister van Buitenlandse Zaken, een pact, dat de oorlog zou uitbannen, een ‘international kiss’, zoals een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 549]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Een tweede belangensfeer van de Verenigde Staten was Latijns Amerika. Bailey wijst op het ‘ironische feit’ dat Woodrow Wilson, de grootste pacifist der Amerikaanse geschiedenis, op dit terrein meer gewapende interventies op zijn naam heeft staan dan welke voorganger ook; een pacificatie van Haïti in 1915 leidde er toe, dat Amerikaanse mariniers meer dan tweeduizend inwoners van dat eiland doodschoten... In 1911 had een welgeslaagde revolutie in Mexico een einde gemaakt aan het bewind van Porfirio Diaz, die in de laatste jaren zijner regering, tussen de Scylla der Engelse en de Charybdis der Amerikaanse belangen doorzeilend, een beetje te dicht in de buurt van de eerste was gekomen, zodat op het bericht van zijn vervanging door Madero de aandelen der Standard Oil 50% omhoog wiekten. Dit vrolijke schouwspel openbaart ons tevens de aard dier belangen: eindelijk had men dan de schat der Azteken gevonden, geen goud, geen zilver, maar olie, door Cortés al bij religieuze plechtigheden opgemerkt, maar toen natuurlijk niet op haar waarde onderkend. Was de komst van Madero een Amerikaans winstpunt, na korte tijd verhief zich tegen hem Huerta; Madero werd door een ‘verdwaalde kogel’ getroffen en Engeland had weer de leiding. Woodrow Wilson was er wel de man voor, om in welgekozen woorden de ontstemming zijner landgenoten te formuleren: ‘Wij kunnen geen sympathie koesteren voor lieden die zich van de macht meester maken om hun persoonlijke belangen en eerzucht te bevredigen.’ En Albert Fall, dezelfde die in het ‘Teapot Dome’-schandaal als bekend de olievoorraden van de Amerikaanse vloot zou verkwanselen, sloot zich daarbij aan: ‘De V.S. moeten er voor zorgen, dat in dat ongelukkige land orde en vrede komen en dat er flinke, fatsoenlijke en vaderlandslievende lieden in het bestuur treden.’ Aan dit ideaal beantwoordde Huerta in slechts zeer bescheiden mate, bleek het en onder militaire pressie van Amerika ruimde hij het veld. Carranza, meer een man naar de smaak van Fall, werd President, maar beet in de hand, die hem had gevoed. De zaak immers was, dat er in 1911 heel wat meer gebeurd was dan de vervanging van de ene President door de andere; het Mexicaanse volk, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 550]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hoe primitief en ongeletterd ook, was in beweging gekomen en wenste, wat elk volk vroeg of laat wensen moet: vrijheid, het recht zijn eigen zaken te behartigen zonder inmenging van vreemden, zelfstandigheid. In de grondwet van 1917 werd het vrijmoedige beginsel opgenomen, dat Mexico rechtens eigenaar was van de delfstoffen in zijn bodem, dus ook van de petroleum. Ik zal niet alle phases schilderen van de niet geheel verkwikkelijke strijd, die daarop volgde en die de Brits-Amerikaanse betrekkingen niet ten goede kwam. Ten slotte raakte de regering-Coolidge tot het inzicht dat het met onwillige honden kwaad hazen vangen is en probeerde het met vriendelijker middelen; men zond zelfs Amerika's beste humorist, Will Rogers, er heen, maar ook die kon niet veel uitrichten tegen de in het Mexicaanse volk gewekte vrijheidstendenzen; deze hebben er toe geleid dat President Cardenas in Maart 1938 de onteigening der buitenlandse olie-belangen tot stand bracht, een belangrijke stap op de weg naar de uiteindelijke economische ontvoogding van dit volk; op 2 December 1939 verklaarde het Mexicaanse Hooggerechtshof deze onteigening te zijn geschied in overeenstemming met de grondwet. In 1924 werden van ongeveer de helft van de Latijns-Amerikaanse republieken de financiën in de een of andere vorm door de V.S. beheerd, een merkwaardige verhouding. Dat Amerika zijn invloedssfeer in de Caraïbische Zee verruimde, ligt voor de hand; na de Spaans-Amerikaanse Oorlog van 1898 kon men hier niet terug. Werkten daar vroeger slechts twee factoren, nl. suiker en slaven, thans noemt BlanshardGa naar voetnoot1 er vier: suiker, bananen, toeristen en militaire bases. De banaan heeft, vooral na de uitvinding van moderne ventilatie- en koelmethoden, in deze streken het leven volkomen omgekeerd: ‘de United Fruit Company, de machtige trust, kapte er bossen, legde grote terreinen droog, bouwde er arbeiderswoningen, hospitalen, legde spoorwegen en havens aan, bestreed gele koorts en malaria, veroorzaakte volksverplaatsingen en bracht een economische wederopbloei, waar achteruitgang dreigde door het verval van oudere cultures. “The Great White Fleet” der United Fruit Company brengt jaarlijks meer dan 60 millioen trossen bananen in de Ver. St.’ (Den Hollander). In de rest van Amerika spelen ook andere grondstoffen en voedingsproducten een rol van betekenis (tin, rubber, mangaan, vanadium, koffie enz.); vaak stonden hier Britse en Amerikaanse belangen zo scherp tegenover elkaar, dat men heeft kunnen beweren, dat de z.g. Chaco-oorlog (1932-1935) tussen Bolivia en Paraguay er in werkelijkheid een geweest is tussen deze twee groten over de ruggen der kleinen. Een zeer verfijnde leningspolitiek ketende de jongere leden van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 551]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De PanamerikaanseGa naar voetnoot1 conferenties gingen ook in deze eeuw voort, zonder dat de kleine staten helemaal hun gevoel van onbehagen jegens Washington verloren; ideologisch kleedde zich deze afkeer vaak in een weerstand van de rijke R.K. en Latijnse tradities aldaar tegen het meer ‘materialistische’ en ‘utilitaristische’ karakter der ‘Yanqui’-‘Barbaren’, die verstoken heetten van alle besef van geestelijke en aesthetische waarden. Men zou zich echter vergissen, indien men dit intellectuele verzet los zag van zijn materiële basis. Ten slotte was er in de jaren dertig ook nog wel iets van sociale opstandigheid waar te nemen; ook anderen dan intellectuelen vervulde het met bezorgdheid, dat hun land zich eenzijdig ontwikkelde tot grondstoffen-leverancier en dat hun inen uitvoer gecontroleerd werden door één staat, of juister uitgedrukt, door de monopolisten van die ene staat, hetgeen fraaie termen als ‘souvereiniteit’ en ‘onafhankelijk’ tot zinledige frazes dreigde te herleiden. De regering-Roosevelt heeft in elk geval het klavier der Panamerikaanse relaties met het zachte pedaal bespeeld, hetgeen wel eens het ongeduld van meer haastig gebakerden opwekte: ‘A sixteen-inch gun is the best God-damned salesman in Christ's world’ moet een voorbarige wel eens hebben uitgeroepen. Dit was zeker niet naar het hart gesproken van de President, die alle hoekjes van het Caraïbische Zeegebied uit reizen kende en in zijn grondige afkeer van alle kolonialisme zo ver ging, dat hij de voorkeur gaf aan autonomie-met-slechte-regeringen boven inmenging zijnerzijds. De hierbovengenoemde Blanshard is van mening dat zeker het Roosevelt-bewind lof toekomt voor een voogdij in die streken, die hij als edelmoedig en fatsoenlijk kenschetst. In 1936 stelde de Panamerikaanse conferentie van Buenos-Aires de ‘Continentale Solidariteit’ vast: ‘iedere handeling, welke de vrede in Amerika zou kunnen verstoren, raakt elk der Amerikaanse republieken’. De vele conferenties, daarna gehouden, hebben niet veel meer gedaan, dan de Monroe-leer op deze wijze verder uit te bouwen; ik meen dat ik mij onthouden mag van een opsomming, al is het jammer van de zoetvloeiende namen (Chapultepec, Petropolis enz.); deze laatste (van 1947) zette het recht van iedere deelnemer, te interveniëren bij aanval op een hunner, om in een ‘verplichting’, al hoefde geen enkele staat zijn strijdmacht te gebruiken zonder toestemming. Ook naar het Noorden toe legden de V.S. een begrijpelijke belangstelling aan de dag voor Canada, niet altoos tot volkomen tevredenheid van Engeland; zo heeft dit laatste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 552]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Toen Roosevelt in 1933 het Witte Huis betrad, was er in de V.S. nog altijd een zeer sterke stroming, welke afzijdigheid in de buitenlandse politiek als de hoogste wijsheid beschouwde, ook, neen, juist in de steeds dreigender Europese constellatie, die met toenemende duidelijkheid de waarschijnlijkheid van een Tweede Wereldoorlog openbaarde. ‘Laat ons er in 's hemelsnaam buiten blijven!’ ‘Laat ons op onze eigen zaken letten!’; deze leuzen sloegen wèl in onder een publiek dat zich maar al te goed de ontgoocheling van 1919 vgg. herinnerdeGa naar voetnoot1. Zij vonden een klankbodem in het pacifisme, dat in de V.S. al van oude datum is en in de regel een meer ethisch-emotioneel karakter heeft gedragen, althans zelden een diep begrip toonde voor de politieke realiteiten van de historische ontwikkeling en maar al te vaak zijn eigen onvruchtbaarheid bezegelde door een hardnekkig vasthouden aan de zienswijze dat oorlogen door boze mensen in clubfauteuils worden uitgebroed. Hiermede is zijn invloed op de publieke opinie natuurlijk niet ontkend. Het was ook gaandeweg wel iedereen duidelijk geworden, dat de schulden uit de vorige Wereldoorlog moesten worden afgeschreven en de Johnson Act van 1934 zou een herhaling van dat feit onmogelijk maken door eens en voor altijd in de V.S. de verkoop te verbieden van obligaties ten laste van die regeringen, die in dezen in gebreke waren gebleven. De resultaten van de enquete-Nye, hiervoor aangegeven, maakten de stemming rijp voor de z.g. Neutraliteitswet van 1935, waarmee men de fouten van 1914-1917 hoopte te voorkomen en aldus buiten een toekomstige oorlog blijven; in 1936 en 1937 werd ze nog verscherpt. Zij verbood o.m. de uitvoer van krijgsmateriaal naar oorlogvoerende landen, goederentransport daarheen met handelsschepen onder Amerikaanse vlag alsmede alle credietverlening, al met al niet veel anders dan de ‘Maginot’-mentaliteit, die Frankrijk zo slecht bekomen is - velen verbeeldden zich dat bij gevaar aan de Amerikaanse kust de vloot zich daarvoor zou opstellen als een voetbalelftal voor het doel bij een vrije schop. Het was alsof men in een vacuum leefde, op een eiland van veiligheid midden in een dolgeworden wereld. De zeer populaire Lindbergh wakkerde deze stemming aan en druppelde nog een ander gevaarlijk gif in de oren van het volk: ‘We kunnen het niet. Hitler is te sterk. Handen thuis! Bemoei je er niet mee!'’ Dit tot Pearl Harbor toe... | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 553]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.En nu RooseveltGa naar voetnoot1. Het is niet gemakkelijk, zijn politiek tot één formule te herleiden. Misschien is nog het meest te zeggen voor de opvatting van Frederick L. Schuman, dat hij wèl het verantwoordelijkheidsgevoel en ook het inzicht bezat, maar dat hij met handen en voeten gebonden was aan een congres, dat de macht had, maar minder verantwoordelijkheidsgevoel en nog minder, veel minder, inzicht, terwijl bij het grote publiek geen van drieën aanwezig was. Zijn activiteit bestond dan ook vooral uit woorden, niet uit daden; daadloosheid was, of leek, het meest safe. Was hij die weerhaan, die rattenvanger, die men van hem gemaakt heeft? Men zij voorzichtig met dergelijke etiketten en geve zich rekenschap van de eigenaardige positie van een man, die bij al zijn overwicht niettemin eens in de vier jaar een herkiezing van node had, wilde hij de door hem voorgestane politiek haar continuïteit garanderen. Een schrikkelijk dilemma: òf Amerika laten slapen en het blootstellen aan een ramp òf het wakkerschudden en zijn verkiezingsnederlaag in 1940 (voor zijn derde ambtstermijn!) riskeren, met alle voor dat Amerika afschuwelijke gevolgen. Bailey vergelijkt hem met een dokter, die de patiënt om diens bestwil wel leugentjes moet vertellen; Nero kon zijn moeder, vrouw enz. straffeloos vermoorden, maar moest toch ook zijn ideaal om toneelspeler te worden opgeven vanwege de ongunstige reactie van het publiek. Ik moet erkennen, dat ik het evenals Schlesinger Jr. betreur, van gevoelen te verschillen met een man, van wie ook ik zoveel heb geleerd: van Charles A. Beard. Deze vonnist F.D. Roosevelt m.i. veel te streng en vereenvoudigt het probleem op ontoelaatbare wijze, door de President allerlei onoprechtheid, uitvluchten en valse voorspiegelingen te verwijten - alsof in deze situatie en in die tijd wie ook aan het hoofd der V.S. anders had gekund of beter! Schlesinger citeert terecht de beroemde woorden van Thomas Jefferson: ‘To lose our country by a scrupulous adherence to written law, would be to lose the law itself, with life, liberty, property and all those who are enjoying them with us: thus absurdly sacrificing the end to the means... The line of discrimination between cases may be difficult; but the good officer is bound to draw it at his own peril, and throw himself on the justice of his country and the rectitude of his motives.’ Roosevelt was zeker die ‘good officer’. Op 5 October 1937 gaf hij bij zijn z.g. ‘Quarantaine’-rede, gehouden in Chicago, het hartje van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Bronx-Whitestone-Bridge in New York
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het isolationisme, al eigenlijk het niet-inmengingsbeginsel prijs en wel met zijn scherpe aanval op Duitsland, Italië en Japan en in November 1939 werd de Neutraliteitswet in voor deze drie landen ongunstige zin gewijzigd, al moest de ‘Cash and Carry’-clausule de teleurstellingen van de vorige oorlog voorkomen. In Juni daarvoor hadden trouwens de ‘Chief’ en koning George VI in het bassin van het Witte Huis als vrienden rondgezwommen en met hun echtgenoten samen ‘hot dogs’ genuttigd. Voorzichtig, omzichtig, trachtte de President zijn volk op te voeden en de ogen te openen voor de plichten, welke een wereldmacht ook dan te vervullen blijven, wanneer zij zich alleen voor haar rechten interesseert.
De lezer zal wel niet de indruk hebben gekregen, dat de periode tussen de twee Wereldoorlogen, dus wat Carr de ‘Twenty Years' Crisis’ noemt, in Amerika een van stilstand is geweest. Integendeel, de dynamiek van deze tijd is ook daar als een onweerstaanbare wervelstorm over allerlei heilige waarheden en onaantastbare tradities heengevaren; verborgen krachten en verholen fermenten hebben de hevigste werking uitgeoefend. Men heeft het woord cultuurcrisis gebruikt, misschien wel als een parallel van de economische op te vatten en zeker niet buiten haar invloed gebleven. Ten dele was zij zeker ook een voortzetting van de beweging, in het begin dezer eeuw waargenomen, maar anders dan zij was deze vrijwel gespeend van het vertrouwen dat de ‘muckrakers’ en hun geestverwanten bezield had. Integendeel; de optimistische zekerheid omtrent de voortreffelijkheid van eigen inzichten, idealen, utopieën en overtuigingen, het geloof aan het ‘land of the free’, aan het ‘asyl voor de onderdrukten’, aan de ‘onbeperkte mogelijkheid voor iedereen’, aan de ‘heiligheid van de arbeid’, aan ‘God's own country’ (ik doe maar een greep!) - zij werden critisch bekeken en niet zelden verworpen. Allerwegen klonk de klacht over de ‘gestroomlijnde kerken’, over de vele godsdienstige surrogaten, over het gebrek aan adem bij het Christendom tegenover de vlucht der moderne wetenschappen, in een sfeer van abstracte krachtvelden en krachtontladingen, in een maatschappij van schablonen en formules. Schenkt het ons enig tegenwicht tegen de vertechnisering op alle levensterreinen of moeten wij maar niet liever uitzien naar een nieuwe ethiek, die het succes en het meesterschap die wijding verleent, welke appelleert aan de gevoelens en de gedachten van de moderne mens? De vraag is gesteld. Twijfel, ongeloof allerwegen; in literatuur, pers, wetenschap, in andere sectoren van het geestesleven zich uitend op vele wijzen, mild, vinnig, rauw, verontwaardigd, maar altoos boeiend en niet zelden overtuigend. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op de top van Palomar Mountain in Californië bevindt zich de grootste spiegeltelescoop ter wereld
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.Schrijver dezes is in de verste verte niet de oppermens, die dit weidse panorama overziet. Hij kan - en binnen het bestek van dit boek is het ook niet anders mogelijk - slechts enkele aantekeningen overdragen. Hij ziet er van af, omtrent de wetenschap, de wijsbegeerte, de beeldende kunsten en de muziek de uittreksels uit of parafrazes op de meeste gebruikte handboeken door te geven, die de lezer immers hoogstens van zijn goede wil overtuigen. Hij beperkt zich met de berusting en de onvoldaanheid, die de wetenschapsmens passen, tot het kleine gebied der letterkunde en historiographie, waarvan hij ook al niet meer dan een paar provincies heeft bereisd, met een oppervlakkigheid, wrelke hem iets heeft doen begrijpen van Karl Lamprecht's gelofte ‘sub conditione Jacobi’ (dus: ‘Zo de Here wil en wij leven’) op de Amerikaanse cultuurgeschiedenis, die hem voor de geest zweefde, in twaalf à vijftien jaren terug te komen. In de hierboven aangegeven beweging hebben een paar tijdschriften en standaardwerken baanbrekend werk verricht. De voorhoede bestond uit de ‘beschaafde minderheid’, wier cynisme, pessimisme en wanhoop zich uitten in een hard en destructief gelach, meedogenloos en geestig, gericht vooral tegen wat Mencken en zijn vrienden de ‘Booboisie’ noemden, met de geslaagde afleidingen ‘Boobarian’, ‘Booberati’ en ‘Homo Boobiens’. Het was niet geheel ongelijk aan het ‘Shocking as a Fine Art’ zoals in de jaren negentig in Londen werd beoefend, of aan de felle aanval van Flaubert op ‘Monsieur Thiers’ en consorten daarvóór, maar het was veel moorddadiger. Ik denk hierbij vooral aan de ‘American Mercury’ van deze H.L. Mencken, een tijdschrift waarin de huichelarij, bederf en kleinburgerlijke zelfgenoegzaamheid op onnavolgbaar geestige en levendige wijze werden doorgehaald en de afgoden dezer eeuw werden gehoond in een taal, Juvenalis waardig. Iets rustiger van toon was de ‘New Republic’, van vlak voor de catastrofe van 1914, nog iets meer de herleefde ‘Nation’, de laatste onder Oscar Garrison Villard. Daarnaast zagen enkele verzamelwerken het licht, waarvan ik hier te lande helaas maar een enkel kon raadplegen; gelukkig was daaronder het prachtige ‘Civilization in the United States, an inquiry by thirty Americans’, samengesteld onder leiding van Harold E. Stearns, een ‘Bijbel van ontevredenen’, waaruit ik meer dan één tekst heb getrokken (1922). De redacteur deelde mede, dat alle dertig bijdragen een drietal hoofdthemata als uitgangspunt hadden genomen: de scherpe tegenstelling tussen practijk en preek in het Amerikaanse leven, de nog ongevormde eenheid van zijn beschaving (het ‘veeltalig hotel’) en de afschuwelijke ‘uithongering van gevoel en schoonheidsbehoefte’. Zijn deze klachten gegrond? Er was een hele literatuur, die ze herhaalde en die in vitaliteit en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
American Muse, whose strong and diverse heart
So many men have tried to understand.Ga naar voetnoot1
Slechts enkele namen hier. Zo de dichter Edgar Lee Masters met zijn beide bundels ‘The Spoon River Anthology’ van 1915, met een vervolg van 1924. ‘Spoon River’ is een Westers stadje, dat geschilderd wordt op oorspronkelijke wijze, nl. in de grafschriften van zijn bewoners, d.w.z. openhartige monologen van wie op het kerkhof op de bekende conventionele wijze de mond was gesnoerd, ‘embryo's als 't ware van romans en novellen, een donker, grimmig realistisch beeld van het leven in het dorp, een leven doorwoekerd van valsheid en huichelarij, nijd en naijver’. Hier is een veteraan uit de Burgeroorlog aan het woord: Dit noemt gij een Republiek,
Waar geluk wordt opgejaagd, genot wordt gedood,
Gedachte geworgd en het vrije woord wordt gesmoord;
En waar ziekte, leugen, diefstal en huichelarij
Worden aangemoedigd en gesterkt door het Grote Beest?
En waar Domheid, de eunuch, ten troon zit,
Zich vermakend met het doodslaan van vliegen
Met een scepter van lood!
In 1938 publiceerde Archibald MacLeish zijn ‘Land of the Free’, bijschriften bij foto's die onverbloemd de reusachtige afstand openbaarden tussen ideaal en werkelijkheid in Amerika na tien jaar crisis. Een ontzaglijke aanklacht, waaruit een sterk sociaal bewustzijn sprak; volgens Van Kranendonk werd zijn werk in het algemeen gedragen door een onwrikbaar geloof in de toekomst van zijn land en een vast vertrouwen op de heilzaamheid der democratische beginselen. Men zou deze en andere dichters van hun groep ‘naturalistisch’ kunnen noemen. Ditzelfde naturalisme was in het Amerikaanse proza buitengewoon rijk en gevarieerd vertegenwoordigd ondanks onze Van Deyssel, die het in het begin dezer eeuw al dood verklaard had. Het heeft van zijn Europese voorgangers veel geleerd; zo had het met de besten van hen (Zola, Ibsen, Strindberg) gemeen het verzet tegen de illusie en de leugen, de zin voor de menselijke waardigheid, het medelijden met de maatschappelijk onterfden, de deernis met de schuldeloze slachtoffers van een overmachtig noodlot; bovendien was zijn blik gescherpt door de moderne psychologie. Van diezelfde Europese voorgangers verschilde het misschien daarin dat het ook in zijn somberste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitingen en hevigste iconoclasme nog altoos fris bleef, jong, dapper, viriel... Het monument van het Amerikaanse naturalisme lijkt mij: ‘An American Tragedy’ van Theodore Dreiser, voor mij wel de Amerikaanse tragedie: in haar sombere grootsheid, haar aangrijpende tragiek de aanklacht zonder weerga tegen een samenleving waarin zulk een noodlot zich op deze wijze heeft moeten voltrekken: de ondergang van één mens, een doodgewone, onbeduidende jongen, maar zozeer door de kunst van de schrijver tot symbool geworden, dat wij het feit ervaren als de ondergang van een hele wereld. En toch was het niet meer dan een van de duizenden moorden, daarginds elk jaar gepleegd, deze ergens in Herkimer, N.Y. neergelegd in een griffieverslag en door de aanraking van een groot en machtig kunstenaar - het grote type van de plebejische artist, zoals Farrell Dreiser genoemd heeft - omgezet in een ontzaglijk treurspel, zich afspelend tegen de achtergrond van een kosmos. Merkwaardig genoeg is Dreiser ‘kleinburgerlijk’ genoemd door iemand op wie ik zelf zeker dit woord van toepassing acht: op de hier te lande veel meer gelezen Upton Sinclair, de schrijver van ‘The Jungle,’, ‘Oil’, ‘The Brass Check’ en meer dergelijke aanklachten, voor de jongere generatie misschien ietwat te veel van een pedant en preker, om haar schadeloos te stellen voor het gebrek aan leven en realiteit, waaronder zijn figuren lijden - figuren, die dan wel vertolkers van denkbeelden, goed of slecht, rijk of arm zijn, maar aan wie net een onweegbare kleinigheid ontbreekt, waardoor ze menselijke wezens zouden zijn. Het schrille naturalisme van John Dos Passos onthult meedogenloos de desolate boedel van de Amerikaanse samenleving, waarin de enkele mens als door een wervelstorm wordt meegesleurd en tenslotte ergens neergeworpen en vertrapt, overweldigd door krachten, te gigantisch voor zijn kleine begrip. Is zijn ‘U.S.A.’ een betrouwbaar rapport van de Amerikaanse geschiedenis van 1898 tot 1929? Ja en neen natuurlijk; deze machtige verbeelding van een ineenstortende maatschappij en van daarmee ondergaande mensen is het grootse visioen van een waarheid, die niet alleszins historisch behoeft te wezen om toch ‘waar’ te zijn. Ernest Hemingway schonk ons in zijn ‘A Farewell To Arms’ de m.i. beste Amerikaanse oorlogsroman en in zijn ‘For Whom The Bell Tolls’ het hooglied van de Spaanse Burgeroorlog en een van de nobelste verdedigingen van de menselijke waardigheid, die ik ken. De korte verhalen van Ring Lardner onthullen met ijzige bitterheid het menselijke tekort in zijn eindeloos variabele verschijningsvormen: wreedheid, dwaasheid, domheid, huichelarij; ‘naast hem wordt Dreiser vriendelijk, Anderson een publiciteitsagent voor het dorp en Lewis een brave Rotarian’; voor deze misanthroop waren alle mensen Yahoos, troosteloze ellendelingen, zwak, laf en ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meen. Van Sherwood Anderson vereer ik (het woord is niet te groot) bovenal zijn ‘Winesburg, Ohio’, die triestige variaties op het bekende thema van de verkommerde menselijkheid en het gedwarsboomde streven naar geluk; zonder zijn voorgaan is eigenlijk de inderdaad prachtige bundel short stories van William Saroyan (The Daring Young Man on the Flying Trapeze) nauwelijks denkbaar, evenmin als het reeds hiervoor genoemde ‘The Heart is a Lonely Hunter’, het aangrijpende werk van Carson McCullers. Sherwood Anderson
Ernest Hemingway
Dit is geen literatuurgeschiedenis en ik moet mij beperken, de lezer verwijzend naar de uitstekende beschouwingen aan deze overrijke stof gewijd door Alfred Kazin en door de Nederlander Van Kranendonk. Daarin zullen voor hem leven en gestalte krijgen namen als William Faulkner, Erskine Caldwell, James T. Farrell, Henry Miller, Th. Wolfe, E.E. Cummings, Howard Fast en zoveel anderen; daarin zal hij de ‘lost generation’ van na 1919 leren kennen, in wier oeuvre die periode is benaderd met die slaapwandelende zekerheid, die de wanhoop en de bewonde- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
ring tevens van de chroniqueur is. Sinclair Lewis
In West-Europa is van al deze schrijvers Sinclair Lewis een tijd lang het meest gelezen, zozeer, dat het beeld van Amerika hier in zeer sterke mate door de lectuur van zijn werk bepaald was. De titels van zijn eerste boeken ‘,Main Street’, ‘Babbitt’, onmiddellijk in het Amerikaanse spraakgebruik opgenomen, werden vrij spoedig gemeengoed onder de Europese intelligentsia. ‘Babbitt’ toonde ons de opper-philister in de Amerikaanse provinciestad, een experiment, op veel lager plan herhaald in ‘The Man Who Knew Coolidge’; het is de vraag, in hoeverre onze appreciatie van deze figuur een stukje niet erkende depreciatie van zijn land moest verbergen. Het staat m.i. toch achter bij ‘Arrowsmith’, misschien ook, omdat dit ons de troost schenkt van de aanwezigheid van een drietal persoonlijkheden, staande boven de enghartigen en domkoppen hunner omgeving: de titelheld, die zichzelf blijft voorhouden ‘The loyalty of dissent, the faith of being very doubtful, the gospel of not bawling gospels, the wisdom of admitting the probable ignorance, of one's self and of everybody else’, verder zijn frisse, dappere vrouw, een verademing na vele andere, en bovenal Professor Max Gottlieb, het type van de onomkoopbare waarheidszoeker, door collega's dan ook uitgemaakt voor ‘Mephisto, Diabolist, Killjoy, Pessimist, Destructive Critic, Flippant Cynic, Scientific Bounder, Lacking in Dignity and Seriousness, Intellectual Snob, Pacifist, Anarchist, Atheist, Jew’, al met al wel zo ongeveer wat Amerika anno 1949 veel korter een ‘communist’ noemt. Heel anders van geest is zijn ‘Elmer Gantry’, de aanval op de Aimée's en Billy Sunday's van zijn tijd, meer satire dan roman, om niet te zeggen caricatuur. Groot opzien baarde zijn behandeling van het Amerikaanse fascisme in zijn ‘It Can't Happen Here’, de krachtmeting van democratie en demagogie; de Beards vermelden, dat dit boek onder de hoede van de WPA voor het toneel is bewerkt en ‘voor de eerste maal in de geschiedenis van het Amerikaanse theater | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rees het gordijn tegelijkertijd op eenentwintig tonelen in achttien steden van de Atlantische tot de Stille Oceaan, voorstellende eenentwintig verschillende versies van een nieuw stuk van een belangrijk Amerikaans schrijver’. Men geve zich hier even rustig rekenschap van alsmede van het feit dat het maar niet lukte uit dit boek de film te maken, die aan de hele wereld de strijd van de Amerikaanse democratie tegen het fascisme zou laten zien... Misschien is Lewis tevens een geschikte overgangsfiguur naar een domein, dat ik niet gaarne onbesproken zou laten, dat van de Amerikaanse humorGa naar voetnoot1. Deze is immers van een werkelijk onbeschrijfelijke rijkdom. Men moet er van houden: hij is niet als de Engelse, niet behoedzaam, niet zachtmoedig, niet bescheiden; hij is als Amerika zelf, ongelofelijk vitaal, chaotisch, verrassend, spits, vol dissonanten en opstandigheid, chaos, waanzin, dodelijke ernst; de prachtige bloemlezing van de beide Whites heeft men dan ook terecht vergeleken met John Gunther's ‘Inside U.S.A.’ en uit die bloemlezing hebben de samenstellers bewust een paar dozijn genres weggelaten. Ik moet aan deze zelfbeheersing trachten een voorbeeld te nemen en zal dus alleen maar een paar namen noemen. Zo van de sublieme, wijze tekenaars en grote artisten Charles Addams, James Thurber en Steinberg, de enfants terribles hunner beschaving. Zo noem ik Damon Runyon, wiens as terecht van een vliegtuig uit is neergestrooid boven hetzelfde Broadway, dat hij voor ons bevolkt | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘Nog twee maanden precies en dan kunnen we weer uit de Boekenclub’
Er is natuurlijk een ‘literature of escapism’ (ik noemde al Willa Cather), maar in het algemeen heeft de crisis van de afgelopen periode de schrijvers niet onberoerd gelaten. In 1935 vond in New York het eerste congres plaats van Amerikaanse revolutionnaire auteurs onder voorzitterschap van Waldo Frank; aanwezig waren o.m. Dreiser, Dos Passos, Van Wyck Brooks, Caldwell, Gold, Steinbeck e.a.; als uitvloeisel van deze bijeenkomst verscheen kort daarna de ‘Anthology of Proletarian Literature in the United States’, waaraan meer dan vijftig schrijvers medegewerkt hadden. De laatste jaren voor 1940 was er echter een voelbare reactie opgetreden, waarin meer en meer experimenten werden ontmoedigd en premies gesteld op conformisme; er rezen niet | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weinig klachten over obscurantisme en ketterjacht. Allerlei begeleidende verschijnselen traden hierbij op, zo de ‘Hollywoodization’ van de literatuur, die zelfs de meest begaafde schrijvers niet onberoerd heeft gelaten, zoals Saroyan, Hemingway, Lewis; hadden zij eenmaal van de celluloidpot de smaak beetgekregen, dan legden zij de lier in de brandkast; waarom ook niet eens met suikerwater geschreven, wanneer dat honderdduizenden oplevert? In dit verband moet ik uiteraard even melding maken van de ‘Boekenclubs’, die al met al over de vijf millioen leden tellen en wier invloed zacht gezegd ook zijn bedenkelijke kanten heeft.Ga naar voetnoot1 Zij zijn echter niet alléén aansprakelijk voor het succes van Angela Thirkell's ‘Love Among the Ruins’ (1948), niet te verwarren met ‘Love Among the Ruins’ van Elmer Davis (1935), met ‘Love Among the Ruins’ van Victor Kutchin (1925), met ‘Love Among the Ruins’ van Warwick Deeping (1904) of met ‘Love Among the Ruins’ van Robert Browning (1855) - dit uit de N.Y. Times. Er was na de rumoerige Twenties een zekere loomheid en lauwheid; het is de moeite waard, om de bundel ‘America Now’ van 1938 te vergelijken met die van 1922, hiervoor genoemd; de redactie is dezelfde, maar het mildste, wat men er van zeggen kan, is, dat de bijdragen vervelen; allerlei themata van maatschappelijke en geestelijke armoede, in die van 1922, schenen behandeld tijdens de hevigste crisis der geschiedenis ten enenmale aan actualiteit te hebben ingeboet en de opstandigheid van toen had plaatsgemaakt voor een conformisme van bijna orthodox karakter...
De nieuwe tijd schiep ook een nieuwe geschiedschrijving. Om te beginnen was er als vrucht van het oorlogschauvinisme de herleefde historische belangstelling, die het aanzijn schonk aan een aantal seriewerken, waaruit ik noem de ‘Chronicles of America’ (50 delen, 1918-1921, zeer ongelijk van waarde), de ‘Pageant of America’ (15 delen, 1926-1929, een ideale platenatlas) en de ‘Dictionary of American Biography’ (20 delen, 1928-1936). Naast dit kwantitatieve verschil met vroeger een kwalitatief. De Amerikaanse historicus ontdekte a.h.w. de sociaal-economische geschiedenis en toen hij haar eenmaal ontdekt had, vloog hij er op af en was er nauwelijks van weg te slaan. Gelukkig maar, want dit nieuwe element heeft deze historiographie ongemeen verrijkt. Maar er was meer. De waardige Henry Ford moet eens gezegd hebben: ‘History is bunk’, geschiedenis is boerenbedrog, gezwets. De lezer begrijpt, wat ‘to debunk’ betekent, het is het - meestal hardhandig - | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitkloppen van het zaagsel, waarmee een heleboel dingen ten enenmale zijn opgevuld, het loshaken van halo's om geheiligde hoofden. Eenmaal in zwang werd ook dat een rage, een ‘craze’; een hele school van historici en wat zich daarvoor hield, trok de afgodsbeelden uit hun nissen (‘De mortuis nil nisi debunkum’ spotte Schlesinger) en trapte de heilige huisjes in elkaar. Vooral de biographie leende zich daartoe en men had sommige nationale figuren in de V.S. op een zo hoog voetstuk geplaatst, dat de val wel erg diep moest zijn: ‘George Washington was een kaartspeler, een kampioen-vloeker, hij distilleerde whisky en danste eens drie uur achter elkaar zonder ophouden met de vrouw van zijn voornaamste generaal’ - men ergerde zich, maar men likkebaarde ook. Het was een Umwertung aller Werte, want terwijl de Groten in hun hemd kwamen te staan, werden de schurken aangekleed; alles was anders, alles was sensationeel, hevig, extreem, zoals steeds daarginds. Deze orkaan slingerde echter niet alleen een aantal aureolen over het plaveisel de goot in, maar bleek achteraf-ruimte te hebben gemaakt voor modern en verdienstelijk werk; de geschiedwetenschap, door nieuwe probleemstellingen verrijkt, door de sociologie bevrucht, betrad nieuwe banen. In een geschiedwerk moge met iets meer dan gewone nadruk er op aangedrongen worden, dat men zich door eigen lectuur overtuige. Overtuige van de juistheid van J.H. Randall's conclusie: ‘Er is over de historische wereld een frisse kracht tot interpretatie gekomen, een nieuw inzicht, een grotere vindingrijkheid, een toenemende waardering van menselijke factoren, een begrip voor economische en sociale krachten en een meer verfijnde gedachtengang in het overwegen van door de tijd uitgesleten veronderstellingen, die aan de geschiedschrijvers een nieuwe toon en een nieuwe oriëntatie hebben gegeven.’ Ik gewaagde al enige malen van de betekenis van F.J. Turner's ontdekking van de grens als motorische factor; een zijner begaafdste leerlingen was J.T. Adams, wiens ‘Epic of America’ terecht in het Nederlands is vertaald. Ch. Andrews schiep voor ons een nieuw beeld van het koloniale tijdperk evenals A.M. Schlesinger en C.H. Van Tyne van de periode, voorafgaande aan de negentiende eeuw. J.F. Jameson behandelde ‘The American Revolution considered as a social movement’ (1926) en W.E. Dodd ontmaskerde de mythe van het ‘Old South’. J. Harvey Robinson schonk ons brillante en in verlichte geest geconcipieerde synthesen, L.M. Hacker zorgvuldig gedistancieerde overzichten van onze eigen tijdsgeschiedenis. Robinson toonde zich tevens een onvervaard kampioen tegen het Bryanisme en allerlei minder verkapt conservatisme. H.E. Barnes predikte de ‘new history’ in zijn merkwaardige ‘History of Historical Writing’ van 1937; deze ‘nieuwe historie’ verplichtte haar beoefenaren tot grondige voorstudie in biologie, anthropogeographie, psychologie en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sociologie: ‘Het mag vrijelijk worden toegegeven, dat de voornaamste geschiedschrijvers van de nieuwe school zij zullen zijn, die als James Harvey Robinson boven hun wetenschappelijke precisie en grote geleerdheid een hoge graad van scheppende bekwaamheid bezitten in dat type van kunstzinnigheid, dat wezenlijk is voor de bekwame reconstructie van beschavingen en het doordachte opsporen van de geboorte van ideeën en instellingen.’ Barnes noemt J.H. Robinson als voorbeeld, niet zonder recht. Er is echter één geschiedschrijver, die in nog sterkere mate beantwoordt aan het ideaal, door de ‘New History’ gesteld en dat is Charles A. Beard, met zijn gade de schepper van de magistrale ‘Rise of American Civilization’, misschien wel de schoonste en machtigste synthese die de Amerikaanse historiographie kent en waarvan ik niet dan met de diepste eerbied en bewondering melding maak. De vier eigenschappen, die B. Russell de belangrijkste acht voor de socioloog, bezit de historicus Beard: vitaliteit, moed, schranderheid en gevoeligheid; hierbij komen nog een onbegrijpelijke werkkracht en productiviteit, een beeldende stijl en een diepe zin voor de menselijke waardigheid - had Amerika de oorlog verloren, dan zou hij bij het dozijn geweest zijn dat de overwinnende Nazi's op de binnenplaats van de gevangenis van Philadelphia hadden opgehangen, spotte Time laatst nog. Wie tegen de paar duizend bladzijden van zijn hoofdwerk opziet, leze zijn ‘Written History as an Act of Faith’Ga naar voetnoot1, een half vel druks, om de ontroerende ervaring te beleven die de ontmoeting met een nobel en wijs mens ons schenken kan. Er is nogal wat strijd geweest over de vraag, of Beard's wereldbeschouwing de naam ‘Marxis-, tisch’ verdient, over zijn relativisme, over wat hij dankt aan Hobbes, Madison, Marx, Machiavelli, Locke of Aristoteles. Morris Zucker, zelf een belangrijk en gepassioneerd theoreticus, heeft hem aangevallen met al de kracht en de hartstocht, waar een groot tegenstander recht op heeft en de kabbalist, gericht op symbool, verdiept in visioen, staat wel eens met aarzeling - en niet zonder weemoed - tegenover zooveel klaarheid. Er zullen echter niet veel historici zijn, die de economische interpretatie van de geschiedenis hebben toegepast als Beard, met begrip er voor, dat een zodanige interpretatie niet alleen maar betekent het leggen van een accent op de economische factoren, en slechts waarde heeft, wanneer zij het uitvloeisel is van een levens- en wereldbeschouwing, die binnen het kader van de economische krachten allerlei spelingen erkent van toeval en menselijk ingrijpen en zich bewust blijft van het betrekkelijke zowel in het hier en nu als in het ginds en altoos. |
|