Amerika. Van kolonie tot wereldmacht. De geschiedenis van de Verenigde Staten
(1949)–J. Presser– Auteursrecht onbekend
[pagina 314]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.Main Street en Wall StreetNAAR recht en reden moet het verhaal van na 1865 aanvangen met het Zuiden, dat, politiek ontmacht, economisch ontredderd, sociaal ontwricht en geestelijk vernederd, met volle zwaarte de realiteit van het ‘Vae Victis!’ ervaren moest. Men heeft wel eens de vergelijking met het Duitsland van na de Dertigjarige Oorlog opgesteld. Alle kapitaal, dat er in slaven was belegd, was met één pennestreek verdwenen, een verlies van enige milliarden; er was altoos al een tekort geweest aan huizen, fabrieken, spoorwegen en andere verbindingen en nu zat men bovendien opgescheept met een schuldenlast, die door de overwinnaars niet werd erkend en met bankpapier, dat zijn waarde had ingeboet; er was verder de loden druk van de nederlaag en de verbittering om tegenspoed en vernedering. Men boog het hoofd in berusting of vertwijfeling; het heet dat zelfs de honden er zo armzalig waren dat ze tegen de schutting moesten leunen om te kunnen blaffen. En er was niets dat compenseerde, allerminst de troost ener ondanks alles superieure beschaving, de illusie van een ‘Graecia capta victorem cepit’; scholen waren er verwoest, kerken en bibliotheken verbrand, laboratoria met de grond gelijkgemaakt; het enige boek, dat uit de universitaire bibliotheek van Alabama was gered, was de Koran, schrale troost voor een gemeenschap, die in steeds sterkere mate overhelde tot een strikte rechtgelovigheid. Geen musicus, geen dichter, geen schilder: een troosteloze Grote Zoutwoestijn van cultuurloosheid en dat op een gebied enige malen zo groot als Frankrijk en Duitsland samenGa naar voetnoot1!
Geschiedschrijvers, romanciers en cineasten hebben omtrent het Zuiden vóór, tijdens en na de Burgeroorlog de voorstelling gehandhaafd, waar ik in het voorafgaande hoofdstuk al even van heb gesproken: het Zuiden van de ridderlijke traditie, vol geluk en harmonie. De laatste jaren is in dit opzicht geen enkele publicatie zo noodlottig geweest als Margaret | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 315]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Margaret Mitchell
Een boek als dit heeft nu de functie, een voorstelling levend te houden van de periode van na de Burgeroorlog, van de ‘Reconstruction’, die in de wetenschap gelukkig meer en meer wordt verlaten, maar bij het grote publiek nog gangbaar is. Nog steeds is de tijd van dat ‘Herstel’ voor vele Amerikanen een orgie van zwarte zedeloosheid, aangemoedigd en uitgebuit tevens door ‘carpet-baggers’ uit het Noorden en ‘scalawags’ uit het Zuiden; die ‘carpet-baggers’ zijn dan de lieden, die niet meer bezaten dan een ‘carpet-bag’ (reiszak of valies) en er op uit trokken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 316]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
om politieke munt te slaan uit de nieuwe verhoudingen in het Zuiden en de ‘scalawags’ zo iets als schurftige schapen, Zuidelijken die het Noorden steunden in zijn pogingen, het schone Dixie uit te mergelen. Voor geleerden als Rhodes kenden de zwarte en blanke woestelingen maar één ideaal: de Zuidelijke beschaving te breken, de cultuur van een nobele, aristocratische gemeenschap te vernietigenGa naar voetnoot1. De meester is weg; de slaven zijn vrij. Het ‘jubeljaar’ is gekomen!
‘We'll hang Jeff Davis on a sour apple tree’ hadden de Noordelijken gezongen. Welnu, men had het Zuiden er onder en Jeff Davis zat in de gevangenis; men kon gaan opknopen. Veel zou natuurlijk afhangen van de stemming van President en Congres. Andrew Johnson, Lincoln's opvolger, was een man van zeer nederige afkomstGa naar voetnoot2. Hij was kleermaker geweest en had toen al mannen gehuurd, die hem tijdens zijn werk moesten voorlezen en zijn leergierigheid bevredigen; pas na zijn huwelijk had zijn vrouw hem lezen en schrijven geleerd. Nog steeds bewaart Tennessee als een klein heiligdom het huisje, waar hij arbeidde, de schaar, die hij hanteerde, ja, een costuum, door de ‘werkman-president’ zelf gemaakt. Hij was een man van voortreffelijke manieren en een van de zeer weinigen, die toen al elke dag een bad namen. In zijn voormalig kleermakersberoep bleef hij steeds zijn adelsbrief zien: Adam was immers | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 317]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Daarmee kreeg hij de meerderheid van dit lichaam tegen zich. De Republikeinen, die er het heft in handen hadden, wensten dit ook te houden en dat kon alleen, wanneer zij van dit Zuiden één grote ‘rotten borough’ maakten, geheel ingeschakeld in hun partij-politiek. De industriëlen, kooplieden, effectenbezitters, spoormagnaten, veteranen, welvarende boeren, ‘homesteaders’, baantjeshouders en anderen wilden hun oorlogswinst in veiligheid brengen en moesten daarvoor èn Congres èn Executieve beheersen. Dat gaf aanleiding tot een verbitterde strijd die ik hier niet zal schilderen; het zij genoeg, te vermelden, dat men voor de enige maal in de geschiedenis der V.S. het constitutionele paardemiddel van een aanklacht wegens ambtsverzaking tegen Johnson toepaste; hij ontliep de veroordeling alleen, doordat aan de vereiste twee-derde meerderheid in de senaat één stem te kort kwam!Ga naar voetnoot1. Onder de radicale tegenstanders van het Zuiden noem ik als enige figuur van betekenis Thaddeus (naar de Poolse vrijheidsheld Kosziusko) Stevens, in 1868 bijna tachtig jaar oud gestorven, ‘de pruikdragende, horrelvoetige, sarcastische Old Thad Stevens’. ‘Misschien het verachtelijkste, boosaardigste en moreel aanvechtbaarste karakter, dat in Amerika ooit aan de macht is gekomen,’ zegt J.T. Adams onvriendelijk. ‘Een schitterende staatsmanfiguur, al zijn leven een weldoener van de armen,’ heet het bij een ander. Met deze bloemlezing zou ik een tijdje kunnen voortgaan; een biographie noemt hem ‘The Great Leveler’ en een andere vindt hem veel weg hebben van Cromwell en de oude Cove- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 318]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nanters; voor Clemenceau was hij een ‘grand old man’. Vriend en vijand zijn het er tenminste over eens, dat de neger weinig oprechter kampioenen heeft gevonden dan deze onverzoenlijke tegenstander van de slavernij, die niet begraven wilde worden op een openbaar kerkhof, dat de kleurlingen uitsloot, maar op een kleine begraafplaats ergens in Pennsylvanië, waar de inscriptie op zijn steen nog getuigt van zijn beginsel: ‘Ik rust op deze kalme en afgesloten plek, niet uit enige natuurlijke voorliefde voor eenzaamheid, maar, daar andere kerkhoven krachtens hun statuten beperkingen toepassen, heb ik dit gekozen, opdat ik in mijn dood zou kunnen getuigen van de beginselen, welke ik gedurende een lang leven heb voorgestaan: de gelijkheid van de mens voor zijn Schepper.’ Nobele woorden, afkomstig van iemand, wie dit ongetwijfeld de allerdiepste ernst was, maar die meer dan wie ook er toe had bijgedragen de nieuwe eeuw der Big Business in het leven te roepen, met haar concentratie van rijkdom en spreiding van armoede, vol van de door hem zo fel veroordeelde ongelijkheid...Ga naar voetnoot1. De grote waarheid, door deze Mephisto gevonden, was dat de democratie, welke de zwarte massa's van node hadden, niet alleen toegang tot de ambten, stemrecht en burgerlijke vrijheid, maar bovenal recht op eigendom betekende, m.a.w., dat hun politieke ontvoogding zinloos zou zijn zonder hun economische. Een stuk land was meer voor de neger dan een stembiljet; zelfs in het Rusland van 1861 had men de bevrijde lijfeigenen althans iets in die richting geschonken. Eigendom voor de neger betekende echter onherroepelijke onteigening van de Zuidelijke bodem en deze consequentie durfde Stevens te trekken: ‘Als we hen niet aan hofsteden helpen en ze niet aan alle kanten met beschermende wetten omheinen, als we ze overlaten aan de wetgeving van hun voormalige meesters, dan hadden we ze net zo goed in slavernij kunnen laten.’ Stevens was een van de weinigen wie een verlicht plan tot sociale hervorming voor ogen stond; zijn partij volgde hem hierin nauwelijks en speelde met de neger als met een schaakstuk, dat men vooruitschoof, ja, maar dat men ook offeren kon als het zo uitkwam. Ik kan er niet over oordelen, of zijn plan had kunnen worden vervuld; ten slotte waren er in dat Zuiden ook nog de ‘poor whites’, die geholpen dienden te worden en dat alles na een zo verwoestende oorlog! De negers zelf waren geenszins solidair, ‘fatsoenlijke’ advocaten, journalisten, politici onder hen waren al tevreden met ‘gelijke rechten’ en lieten de landloze massa in de steek, ja, werkten helderziende en goedgezinde blanken tegen. Want die waren er. Het is hier de plaats even te gewagen van de werkzaamheid van het veelal miskende ‘Freedmen's Bureau’, dat nog steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 319]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Geen redelijk mens zal ontkennen, dat in de nieuwe regeringen van de Zuidelijke staten, waarin inderdaad vele politieke onmondigen, vooral ook kleurlingen, binnengedrongen waren, corruptie heeft geheerst en grove fouten zijn gemaakt. Er zijn ergerlijke staaltjes van ‘robbery and jobbery’ te vermelden. Een heel gewone vorm van oplichting was het uitschrijven van een lening, welker opbrengst, bestemd b.v. voor de aanleg van spoorwegen e.d., in particuliere zakken verdween. Zo in Noord-Carolina, waar op die manier $14 millioen werd ontvreemd; in Alabama rees in vier jaar tijds de staatsschuld van 8½ op 25 millioen, in Mississippi werd de grondbelasting verveertienvoudigd. In Zuid- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 320]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Carolina verkocht de gouverneur in twee jaar tijds openlijk 457 maal vergiffenis voor misdrijven; de wetgevende vergadering aldaar schonk haar voorzitter een groot bedrag dat hij bij de paardenrennen had verspeeld. Alleen: men vindt deze dingen in vele geschiedenissen van de V.S. maar al te vaak breed uitgemeten, vooral door die schrijvers, die zich een grote zelfbeheersing weten op te leggen in de schildering van de afschuwelijke corruptie in het Noorden in diezelfde periode en laterGa naar voetnoot1. De millioenen, in het Zuiden verduisterd, worden uitvoerig geboekt, de tientallen millioenen, door de Vanderbilts, Gould e.d. in dezelfde tijd aan het gemenebest ontfutseld, maken deel uit van ‘business’ en zijn daarmee onttrokken aan contrôle of critiek. Gelukkig breekt ook in het Zuiden het inzicht baan, dat de veelgesmade negerregeringen, bij alle onloochenbare fouten en misdaden, beter geweest zijn dan men vroeger meende. De kijk op de carpet-baggers en scalawags is ook aan het veranderen. Er waren talloze integere soldaten, verpleegsters, onderwijzers, sociale werksters, zakenlieden en ambtenaren onder; onder de eersten veel nobele abolitionisten, die de consequenties van hun propaganda wensten te trekken en naar het Zuiden gingen om de neger op te voeden, onder de laatsten erfgenamen van de tradities van Jefferson en Jackson, veel te goed voor de reactionnaire mythe, die hun naam heeft bezoedeld en hun daden verzwegen. Er zaten tussen 1870 en 1901 22 negers in het Congres, waarvan tien met universitaire opleiding, figuren van grote beschaving en aanzien, zoals de senator voor Mississippi Blanche K. Bruce, als slaaf geboren en toch (of misschien daardoor) een van de meest overtuigde en bezielde voorvechters van de Amerikaanse idealen van menselijke waardigheidGa naar voetnoot2.
De nieuw verworven vrijheid had in de negermaatschappij van 1865 ontzaglijke krachten losgewoeld. Duizenden trokken weg, nu het ‘jubeljaar’ gekomen was, om de reeds genoemde ‘veertig acres en een muildier’ in ontvangst te nemen en daarvan gingen verscheidenen ten onder door ziekte en honger. De emancipatie had immers de slaaf niet alleen los van zijn meester, maar ook los van de grond gemaakt. Voortreffelijk heeft Frederick Douglass zijn positie beschreven: ‘Hij was vrij van zijn individuele meester, maar de slaaf der maatschappij. Hij had geen geld, geen eigendom, geen vrienden. Hij was vrij van de oude plantages, maar hij had niets dan de stoffige weg onder zijn voeten... Hij werd aan zijn lot overgelaten, naakt, hongerig en behoeftig onder de blote hemel...’ Sedert ongeveer 1870 breidde zich het kleine landbouwbedrijf in het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 321]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zuiden zeer uit. De oude plantages werden afgeschaft; gedeelten er van werden verkocht, andere verpacht, zeer vaak in deelpacht. Daarbij voltrok zich het bekende proces: de kleine man raakte verstrikt in een schuldverhouding, waar hij niet meer uit los kwam; de gelden, die hij moest opnemen, om zijn bedrijfje te kunnen opzetten, de hoge uitgaven voor arbeid en transport, de lage prijzen, en vooral niet te vergeten: zijn onkunde en onbekwaamheid, dit alles kweekte een schuldenlast die de kleine boer, blank of zwart, minstens even hecht knevelde als de slavernij vroeger de neger aan de meester. Men heeft wel eens gezegd, dat het plantagesysteem eigenlijk nog jaren na 1865 is blijven bestaanGa naar voetnoot1. En toch is het later in ontbinding geraakt. Twee factoren hebben daartoe de stoot gegeven. In 1892 drong de ‘boll-weevil’, de katoenkalander, uit Mexico over de Rio Grande en elk jaar verder Noordwaarts. Dit schildvleugelige insect richtte verwoestingen aan, waarvan de schade op ongeveer 700 millioen per jaar werd geschat en veroorzaakte een nog grotere omwenteling in het Zuiden dan de hele Burgeroorlog, omdat het op straffe van de ondergang noopte tot een oriëntering op andere gewassen dan de katoen. In het stadje Enterprize in Alabama, ‘waar hooi, maïs, aardappelen, aardnoten, varkens en runderen in korte tijd meer welvaart brachten dan een eeuw katoenteelt had vermogen te doen’, heeft men voor dit nuttige schadelijke diertje, voor deze ‘milliard dollar-kever’, een monument opgericht met als opschrift: ‘In diepe waardering voor de boll-weevil en voor wat hij als heraut van welvaart heeft gedaan’; het hele gedenkteken kostte maar $3000 en men mag erkennen dat er duurdere en minder verdiende bestaan. Balladen en blues hebben het beestje in folklore en poëzie een plaats verschaftGa naar voetnoot2. Een andere factor is de industrialisering van het Zuiden, welke in die periode aanvangt. De voorwaarden daartoe waren aanwezig: grondstoffen, witte en zwarte steenkool, lage belastingen, afwezigheid van sociale voorschriften, goedkope en gedweeë werkkrachten; wat er ontbrak, was initiatief en kapitaal. Voor Noordelijke industriëlen lag hier een gunstige kans voor het overbrengen van een deel der katoen-, ijzer-, staal- en tabaksnijverheid. Deze moesten sinds haar wedergeboorte hier natuurlijk alle kinderziekten doormaken, welke wij sinds de Britse Industriële Revolutie maar al te goed kennen: uitbuiting, terreur, conflicten van allerlei aard. Men heeft wel beweerd, dat deze ommekeer zelfs de vaak geschilderde achtergebleven bevolking van de Alleghanies, onze ‘gelijktijdige voorouders’, uit hun slaap zal doen ontwaken, een ‘Rip van Winkle’-slaap, waarin zij nog verkeerden in de sfeer, d.w.z. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 322]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
met de taal, de letterkunde en de zeden anno Elisabeth. Deze ‘white niggers’ waren noch door de Vrijheids-, noch door de Burgeroorlog wakkergeschud; wie weet echter, wat de explosieve krachten van het moderne industrialisme zullen teweegbrengen! In elk geval sloofden blank en zwart naast elkaar en het bleek wel, dat de gekleurde werkman maar zelden achter stond bij zijn vakgenoot en dat, waar zich dan nog een achterstand voordeed, die gemakkelijk kon worden afgeleid uit zijn langdurige maatschappelijke onderdrukkingGa naar voetnoot1. ‘Het Nieuwe Zuiden’, door Th. Nast (1882). Zó fraai was het nu ook weer niet...
Het Veertiende en Vijftiende Amendement hadden inmiddels de voormalige slaaf de grondwettelijke waarborgen geschonken voor zijn politieke gelijkstelling. Op allerlei wijze poogden de Zuidelijke blanken deze emancipatie ongedaan te maken. Ik zal al die methoden maar niet gaan opsommen, maar slechts aan een enkele herinneren. Dat is natuurlijk in de eerste plaats de oprichting van het geheime genootschap, dat meer dan wat ook de Reconstruction-periode tot ‘een voortdurende rassenrel’ heeft gemaakt. Daar waren de ‘Bleekgezichten’ van Tennessee, de ‘Blanke Broeders’ van Noord-Carolina, de ‘Ridders der Blanke Camelia’ van Louisiana en Arkansas, de ‘Veiligheidsraad’ van Zuid-Carolina, de ‘Mannen van Rechtvaardigheid’ van Alabama, de ‘Witte Roos’ in Mississippi, de ‘Ridders der Rijzende Zon’ in Texas en bovenal de lugubere grappenmakerij van de Ku-Klux-Klan, met zijn dwaze hokus-pokus dat een infantiel spelletje lijkt voor geestelijk onuitgegroeiden; het is of men volwassenen met een treintje ziet spelen. De rechtvaardigheid gebiedt echter er aan te herinneren, dat zo'n Britse ‘Primrose- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 323]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
League’, opgericht na Disraeli's dood, in kinderachtigheid weinig voor dit gedoe onderdeed; alleen mag men erkennen, dat deze Bond niet ranselde, verminkte, ophing en vermoordde, wat de K.K.K. wel deed, hetzij voor echte, hetzij voor vermeende ‘vergrijpen’ tegen de blanke suprematie. Het zal nooit bekend worden, hoeveel negers door deze benden zijn vermoord. Ook tegen andere niet honderd procent Amerikanen, Joden en Katholieken, wendde zich de vaderlandse weerzin dezer raszuiveren, die het b.v. niet verkroppen konden, dat Columbus Amerika ontdekt had en deswege Leif Erikson aanbaden, deze stoere Noor van het jaar duizend blijkbaar voor een Protestant houdend, ietwat anachronistisch, maar wel van een innige overtuiging uitGa naar voetnoot1. De voormalige slaaf gaat naar de stembus (1866)
Waar men de negers niet vermoordde, poogde men ze in elk geval politiek onschadelijk te maken, door ze hun stemrecht te ontnemen en ze te brengen onder een bewind van ‘taxation without representation’. Men moet deze maatregelen zien in het kader van de z.g. Jim Crowwetten, die van de jaren tachtig af de sociale scheiding van blank en zwart verdiepten, deels geschrevene, deels ongeschrevene. Omgang tussen de rassen werd beperkt tot het onvermijdelijke, huwelijken werden verboden; in vervoermiddelen, in openbare gebouwen, overal werd consequent en onverbiddelijk de ‘kleurlijn’ getrokken. Bij verkiezingen werd de neger vrijwel uitgeschakeld. Nu waren deze in het Zuiden toch al nimmer voorbeelden van orde en regelmatigheid geweest: corruptie en onwettige praktijken waren - en zijn! - er de norm in een mate, die wel eens te uitsluitend als het monopolie van zekere Balkanstaten werd beschouwd. Ik zal niet alle beperkingen gaan opsommen, waaraan ‘Jim’ werd blootgesteld; was het geheel niet zo treurig, men zou om elke afzonderlijk alleen maar kunnen lachen. In verschillende staten kan de neger ‘examen’ doen om in het genot van zijn stemrecht te ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 324]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Is het wonder, dat de negers, dit alles moe, wel eens gepoogd hebben, dit Egypte te verlaten, een Egypte, waar de plagen bovendien voor hen waren? In 1879 was er al een trek naar Kansas, die door slechte voorbereiding en andere ongunstige factoren op een ramp uitliep; in 1889 gingen er 35.000 naar Arkansas. Pas in de twintigste eeuw zouden zij dit paardemiddel op grote schaal toepassen. Inmiddels hebben zij perioden van grote ellende beleefd, vooral wanneer de magere jaren in het Zuiden de blanken daar dwarszaten; het lustrum van 1890-'95 is wat betreft achteruitzetting, misdaad en lynchen in het tijdvak van dit hoofdstuk zonder parallel. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 325]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En toch boekten zij ondanks alles, ondanks eeuwen van slavernij, zonder land, zonder ervaring, een vooruitgang, die W.W. Jennings ‘weinig minder dan wonderbaarlijk’ noemt. Een van de roerendste hoofdstukken uit de geschiedenis van het zwarte ras is de opkomst van het onderwijs na 1865. Er bestond bij de bevrijde slaven een onverzadelijke honger naar ontwikkeling; zo rapporteerde een ambtenaar, dat op een school in Noord-Carolina naast elkaar vier generaties gingen, van kind van zes tot overgrootmoeder van vijfenzeventig; belachelijk en ontroerend tevens. Wij zien hier de kruistocht in actie van de Nieuw-Engelandse ‘schoolma'am’, armen en rijken, die naar het Zuiden waren getrokken, om te onderwijzen en na het dreunende rhytme van de kanonnen het zachte staccato van het alphabet deden weerklinken. Met ongelofelijk primitieve middelen moesten zij werken, vaak tegen terreur in. Maar zij vonden een gretig gehoor, dat in ontwikkeling het symbool van de nieuwverworven vrijheid en een waarborg tegen terugkeer der slavernij zag. Voor het eerst kregen de negerkinderen... namen, achternamen dan (‘titles’, zoals ze zeiden). Dit vonden ze zo heerlijk dat ze steeds wilden wisselen! Een onderwijzeres vergeleek zich met Adam die de dieren immers namen gaf ‘en ik vroeg me af, of hij het zo moeilijk had gevonden als ik’. Ook dit onderwijs is gesaboteerd; menige school werd door de K.K.K. triomfantelijk in brand gestoken, maar niettemin noemde een deskundig beoordelaar de geestelijke ontwikkeling van de neger in een halve eeuw zonder voorbeeld (F. v. Luschan, 1915). In die periode traden grote negerleiders op de voorgrond, waarvan drie van bijzondere kwaliteiten, een sieraad voor elk volk. Een enkele maal heb ik al eens Frederick Douglass genoemd. Deze mulat, vermoedelijk in 1817 geboren, wist na een jeugd, waar de zweep niet vreemd aan was, als slaaf weg te lopen en wijdde zich sindsdien helemaal aan de bevrijding van zijn volk, waaronder hij dat van zijn moeder verstond; hij ging zelfs zo ver, dat hij zijn grote intelligentie, die internationale erkenning had gevonden, toeschreef aan die moeder en in genen dele aan zijn blanke vader. Hij voerde een onvermoeibare propaganda voor de volkomen gelijkstelling van de neger, ondanks haat, verachting, ja, poging tot mishandeling; geen enkele neger is door zoveel staatslieden geraadpleegd als hij. Men heeft er terecht op gewezen, dat men zijn nagedachtenis weinig eert, wanneer men van hem een nimmer falende held en heilige maakt en een hartstochtelijk levend, belangwekkend mens verlaagt tot een Hollywood-geval: ‘betrekkingen tussen negers en blanken vereisen, net als alle andere terreinen van menselijke ervaring, eerlijkheid en inzicht; zij moeten gebaseerd worden op de onderstelling dat er één ras is en dat wij daar allen deel van uitmaken’; wie dat aanvaarden kan, zal deze grote redenaar en wegbereider kun- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 326]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
nen eren als een van de nobelste vertegenwoordigers van ons ‘ene ras’Ga naar voetnoot1. Dr W.E.B. DuBois
De tweede in deze rij is Booker T. Washington. Tegenover Douglass als de visionnaire profeet van het Amerikaanse Credo moet men hem meer zien als de practische realist, die, omzichtig en verzoenend, streefde naar kleine voordelen voor zijn gemeenschap, hetgeen op korte termijn zeker de beste politiek was, zeker in de tijd voor en na 1900, toen het staan op volstrekte burgerlijke gelijkstelling in hoge mate Don Quichoterie moest lijken. Heeft hij op lange termijn gelijk gehad? Het werd en wordt wel eens betwijfeld. Hij is verder bekend geworden als de vader | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 327]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Met de derde negerleider komen wij al op de grens van mijn laatste hoofdstukken: Dr W.E. Burghardt DuBois, de grote gangmaker van de N.A.A.C.P. (‘National Association for the Advancement of Colored People’), opgericht na een conferentie op het eeuwfeest van Lincoln's geboorte (12 Febr. 1909), nadat er in Springfield, Illinois, waar Lincoln had gewoond, kort daarvoor ernstige rassenrelletjes waren geweest. Dr DuBois was jarenlang leider van ‘The Crisis’, het orgaan van deze N.A.A.C.P., en socioloog aan de Universiteit van Atlanta; hij brak met de verzoenende politiek van B.T. Washington en kwam weer op voor volkomen gelijkstelling, zonder echter de ontzaglijke krachten te onderschatten, welke de vervulling van de door Douglass zo fel beleden idealen in de weg staan. Ten slotte mag ik niet onvermeld laten, dat voor de eerste maal in deze periode een werkelijk grote dichterpersoonlijkheid onze aandacht opeist: Paul Laurence Dunbar, in 1906 34 jaar oud gestorven, die, als liftjongen begonnen, zich heeft weten te ontwikkelen tot een begaafd lyricus, niet alleen in de taal van zijn ras maar ook in zuiver EngelsGa naar voetnoot2. Ik noem verder James Bland, de echte ‘Negro-minstrel’, een schitterend improvisator, die echter nimmer tot opschrijven kwam, zodat hij voor ons niet meer is dan een naam; ik noem de beroemdste komiek van zijn tijd, Bert Williams, volgens een tijdgenoot ‘the funniest man I ever saw, the saddest man I ever knew’; toen hij stierf, vond men in zijn boekerij - stukgelezen - Tom Paine, Confucius, Schopenhauer, Goethe, Voltaire. En dan hoort zeker tot de figuren van deze periode de ‘steel-driver’ John Henry, de proletarische held van een onvergelijkelijke kracht en uithoudingsvermogen, een tunnelwerker, die in lied en legende is vereeuwigd; toen hij een wedstrijd met de stoomboor had gewonnen, maar door de inspanning stierf, heette het: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 328]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
John Henry had a li'l woman,
Her name was Polly Ann;
On de day dat John Henry drop down dead,
Polly Ann hammered steel like a man.
Dey took his body to Washin'ton;
Dey carried it over the lan'.
People f' om de Eas' and people f' om de Wes'
Dey mourned for dat steel-drivin 'man.Ga naar voetnoot1
Het hooglied van de handwerksman. Maar in de Zuidelijke textielfabrieken heetten de negers onbekwaam tot het verrichten van handenarbeid en dus inferieur; in de tabaksfabrieken alléén in staat tot handenarbeid en dus inferieur en steeds meer werd de zwarte arbeider weggedrongen uit industrie, handel, enzovoorts, enzovoorts, met allerlei consequenties, waar ik in het laatste hoofdstuk nog op moet terugkomen.
In 1869 had de ‘held van Appomatox’, Generaal Grant, de regering als President aanvaard als opvolger van Johnson - in zijn wezen de typische vertegenwoordiger eigenlijk van de kleine stad, met een belangstelling die niet veel verder ging dan whisky, fijne sigaren en volbloed paarden; het typeert hem dat hij tot dat ogenblik toe maar éénmaal van zijn leven had gestemd en wel op de candidaat van de door hem niet aangehangen partij. Een groot veldheer, een zuigeling in de politiek, vonnist Henry Adams. Acht jaar voerde hij het bewind en menigeen overwoog een derde termijn, maar met verpletterende meerderheid bepaalde het Huis, dat het ‘onverstandig, onvaderlandslievend en gevaarlijk voor onze vrije instellingen zou zijn, een derde ambtsperiode te wagen’ Zo moest dus de Republikeinse partij naar een nieuwe candidaat uitzien; de meeste kans had James G. Blaine, maar toen op de conventie van Cincinnati zijn aanwijzing zeker scheen, draaide een zijner vijanden de hoofdkraan van de gasleiding af, waarna wel verdaging moest volgen; de nacht bracht voldoende raad, om de volgende dag aan Hayes de voorkeur te geven, als een ‘goede man, die niemand kwaad zou doen’. Deze aantrekkelijke figuur werd President na een verkiezing, waarbij zijn Democratische tegenstander ongetwijfeld de meerderheid in het kiescollege had verdiend, maar door een weinig lofwaardige manoeuvre wisten de Republikeinen toch hun man in het Witte Huis te krijgen. Hayes ontpopte zich inderdaad als een goede man en deed niemand kwaad; hij was zelfs geheelonthouder, zodat een snedig bezoeker, van dat Huis terugkomend, met reden kon verklaren, dat het water er had gestroomd als champagne. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 329]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het lag niet in mijn bedoeling, op deze wijze voort te gaan. De regeringen in de jaren zeventig verdienen om andere reden onze belangstelling, al is het niet om aangename. Reeds de Burgeroorlog had ondanks zijn ideële doelstellingen bedenkelijke schaduwzijden getoond, maar het bederf dat er na optrad was veel erger, zoals Noach's dronkenschap ook eerst kwam na de zondvloed. Het is vooral de ‘graft’, dat nauwelijks vertaalbare woord, dat het merk moet leveren voor de politieke corruptie van toen; een zo bezadigd schrijver als Bryce licht ons daarover in op een wijze, die weinig illusies overlaatGa naar voetnoot1. Zo leert hij ons, op welke manier het lid ener wetgevende vergadering (en er zijn er buiten de federale in elke staat twee!) corrupt kon zijn. Hij kon zijn stem verkopen: de eenvoudigste vorm; hij kon verder met zijn medeleden afspreken, elkaar bij te staan in het er door jagen van wetten, die voor de individuele leden voordelen met zich meebrachten, hetgeen in het Amerikaanse ‘slang’ ‘logrolling’ heet (en in het Duits ‘Kuhhandel’)Ga naar voetnoot2; hij kon verder een voorstel indienen, dat voor bepaalde belangen een bedreiging bevatte en zich laten afkopen (een ‘strike’) en wie weet, wat allemaal meer. Toen Grant na zijn ambtsaanvaarding zijn kabinet bekend maakte, wilde niemand er geloof aan hechten; het leek een grapje. Men was heel wat gewend in de V.S.; men beschouwde, naar een gezegde van toen, als een eerlijk politicus een man, die ‘eenmaal gekocht, gekocht zou blijven’, maar dit was toch wel iets nieuws en er kwamen spoedig zeer onverkwikkelijke dingen aan het licht; van de vijfentwintig heren, die voor en na deel uitmaakten van dit kabinet, bleken er slechts zes inderdaad integer (en daarvan ontsloeg Grant er vijf). In 1872 barstte het schandaal los van het ‘Crédit Mobilier’, dat vele Congresleden en zelfs de vice-president onmogelijk maakte. De gevierde partijleider James G. Blaine kwam niet geheel zonder kleerscheuren uit een ander onsmakelijk zaakje te voorschijn, hetgeen hem overigens nauwelijks dwarsgezeten heeft in zijn streven naar het presidentschap; de Opperrechter Chase had zijn naam onvoorzichtiglijk geleend aan allerlei zwendel; Grant's secretaris werd reddeloos gecompromitteerd, maar ondanks dat tot het uiterste door zijn patroon gesteund; de minister van Oorlog moest wegens nonchalante handelingen met zekere gelden zijn ontslag nemen tot ‘grote spijt’ van Grant; het postschandaal onthulde weerzinwekkende praktijken bij dat bedrijf enz. Zeer ongelukkig was Grant ook met zijn buitenlandse gezanten. Had hij tegen de bekende, door en door fatsoenlijke historicus Motley bezwaar gemaakt, omdat hij ‘niet hield van mannen die hun haar met een scheiding in het midden dragen’, hij moest twee ambassadeurs achtereen uit Londen terugroepen wier | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 330]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘U moogt stemmen op wie U wilt, wij mogen tellen’. Tekening van Th. Nast; rechts Tweed
Niet dan node keer ik naar de era-Grant terug. De ‘kakistocratie’ openbaarde zich toen misschien niet eens het ergst in de centrale regering, maar in de gewestelijke en plaatselijke: ‘een heksensabbath van geknoei, omkoperij, diefstal en prostitutie van wetgevende macht als de wereld zelden gezien heeft’ (alweer Bryce). In New York was het allang niet pluis geweest, getuige de heerschappij van de ‘Tammany’-leider Fernando Wood, die, als poot van een nagemaakte olifant in een reizend circus de stad binnengekomen, het daar tot burgemeester en congreslid had gebracht, niet tot President, zoals hij had gehoopt. Scheen hij een tijd lang ‘de grootste dief van Amerika’, zijn reputatie als zodanig leed gevoelige schade door de opkomst van de voormalige brand- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 331]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Th. Nast, zelfportret
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 332]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In diezelfde tijd heerste in Pennsylvanië, de schepping der Quakers, een stelsel dat een politicus van toen kortweg omschreef als ‘addition, division and silence’; Philadelphia, de stad der broederliefde, werd verpletterd onder de belastingen; de stedelijke schuldenlast steeg van twintig op zeventig millioen, maar het was de slechtstgeplaveide en minstgereinigde stad in de hele beschaafde wereld; het water was er ondrinkbaar en de riolering leek nergens naar. Vóór de verkiezingen placht men allerlei namen op de registers te plaatsen, ontleend aan grafzerken; honden, katten, paarden kwamen er op voor, dood of levend, als ze maar een naam hadden en hun stem konden uitbrengen op het vaderlijke bewind dat de stad regeerde. En toen dat voorbij was, begon het pas goed onder Mayor Ashbridge, die de zoet vloeiende bijnaam van ‘Stars-and-Stripes-Sam’ droeg, waarom, heb ik helaas niet kunnen ontdekken. Terecht zei een waarnemer van deze kleurige figuur, dat geen Dickens, maar alleen een Zola de moed (eigenlijk de sterke maag) zou hebben gehad om de volledige waarheid omtrent Philadelphia te onthullen. De Beards vertellen een anekdote uit die tijd, welke beschrijft, hoe een gezelschap politici uit Illinois een reisje maakt naar New Orleans, natuurlijk op staatskosten, en hoe onderweg een telegram naar huis wordt gestuurd uit ‘Blue Cut, Tennessee’: ‘De trein, die de Wetgevende Vergadering van Illinois naar New Orleans voerde, werd gisteravond door bandieten bij dit station tegengehouden. Nadat zij de bandieten van hun horloges en andere kostbaarheden hadden verlost, zetten de vacantiegangers de reis met verhoogde geestdrift voort.’Ga naar voetnoot1 Over de oorzaken van dit verschijnsel bestaat nogal wat litteratuur. Men mag natuurlijk niet alle steden van die tijd over één kam scheren en er waren zeker vele, door integere magistraten bestuurd, maar er is toch wel een gemene deler, die karakteristiek is voor de toenmalige stedelijke ‘make-up’: zeer verspreide municipale corruptie, wanbestuur, bijna-bankroet met allerlei nevenverschijnselen en bijproducten. Ik zou niet zoveel aandacht besteden aan dit alles, ware het niet dat algemeen erkend wordt, dat deze onverkwikkelijke toestanden zich in vele stedelijke gemeenschappen tot diep in de twintigste eeuw hebben gehandhaafd - ik zal daar in het volgend hoofdstuk nog op moeten terugkomen. Onder de meestvermelde oorzaken noem ik de openbare apathie, het maar al te zwakke protest van de kerken, de dwaze en remmende invloeden van volkomen verouderde gewestelijke constituties (met hun zo vaak helemaal plattelandelijk gerichte oriëntatie) en het gemis van een diepgewortelde traditie van onbaatzuchtig en eerlijk stadsbestuur. De enige? In de tweede helft van de negentiende eeuw zien wij steeds duidelijker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 333]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De jaren zeventig staan in elke Amerikaanse geschiedenis zeer ongunstig aangeschreven; men heeft de wijze, waarop gewetenloze zakenlieden zich toen de rijkdommen des lands toeëigenden, vergeleken met het optreden van dieven die een paleis leeghalen. Het is de gulden tijd van de ‘Captains of Industry’, een woord van Th. Carlyle, in het volksgeloof ‘de man van werkkracht, van creatief inzicht in de noden der gemeenschap, de man van self-help, die grote risico's nam en derhalve recht mocht doen gelden op behoorlijke winst, de promotor en organisator ten behoeve van die gemeenschap’. Men mag erkennen, dat ook het toenmalige Amerika ondanks alles dergelijke figuren heeft bezeten, ja, toegeven, dat het systeem dat zij vertegenwoordigden wonderen heeft verricht en ‘meer massieve en kolossale productiekrachten heeft in het leven geroepen dan alle voorafgaande generaties te zamen’. Maar men moet toch bij de beschouwing van hun methoden wel eens denken aan de woorden die Plato de sophist Thrasymachus in de mond legt: ‘Wanneer iemand het geld van zijn medeburgers heeft ontvreemd en hen tot slaven heeft gemaakt, dan wordt hij in plaats van een schurk en een dief, een gelukkig man genoemd en door allen geprezen.’ Men ziet: het verschijnsel is niet typisch Amerikaans, maar in het Amerika van 1865 vgg. ontpopt zich de voorstelling van de deskundige, ascetische, toegewijde ondernemer, zoals die door Carlyle, Sombart, Hoover en meer dergelijke profeten is gepropageerd, als een uitzondering, die een niet al te fraaie regel bevestigt: ‘boekaniers’, ‘semipiratical | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 334]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Een paar van die zeearenden, van die grijpgrage baanrotsen, moeten wij wat nader bekijken; wie er een goed en waarlijk niet al te antipathiek voorbeeld van wil leren kennen, verwijs ik naar Dreiser (‘The Financier’, ‘The Titan’), met zijn machtige en monumentale evocatie van de grote magnaat Frank CowperwoodGa naar voetnoot2. Bijna zonder uitzondering zijn het mensen, die zich hebben omhooggewerkt uit nederige, ja, armoedige omstandigheden. Rockefeller en Gould waren boerenzoons, Fisk marskramer, Drew veehoeder, Cooke en Hill klerken, Harriman loopjongen, Carnegie immigrant; een harde jeugd was van vrijwel allen het deel geweest en zij moesten zich al vroeg in een wereld wanen van ‘homo homini lupus’. Veel idealisme kan men kwalijk bij hen verwachten; in de Burgeroorlog hadden zij natuurlijk wel in het koor van offerbereide vaderlanders medegezongen, maar hun ontgroeningsproces was toen toch al te ver voortgeschreden, om zich in het handgemeen te mengen en voor deze onthouding hadden zij een passende beloning gevondenGa naar voetnoot3. Niet ontkend mag worden, dat zij de spelregels doorgaans in acht namen, maar de omstandigheden konden wel eens de beste voornemens doorkruisen: ‘Make money, my son, honestly, if you can, but make money’; dit paedagogische woord was aan de meesten hunner wel besteed. Bepaald onplezierig doet hun vroomheid aan, zich veelal manifesterend in een zwak voor theologische seminaria en zondagsscholen; het was niet buitengesloten, dat Protestanten en Joden onder hen grote | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 335]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
sommen vermaakten aan de Katholieke Kerk, aan welke zij een stabiliserende functie toekenden binnen een maatschappelijk bestel, dat gevaarlijke symptomen van ontbinding openbaarde. J.P. Morgan (1837-1913)
In de volkslegende zijn deze heren vooral populair geworden door hun dapperheid: ze durfden toch maar. Het nageslacht kan hierin geen groter risico onderscheiden dan de kans te moeten verschijnen voor een omgekochte rechter... De advocatenstand beleefde gouden tijden: ‘eerst hadden advocaten cliënten, nu hebben cliënten advocaten’ zei men. Het sieraad der advocatuur was de firma Howe en Hummel, van 1860 tot 1910 de trouwe en rijkgehonoreerde toeverlaat van iedere safe-breker, eedschender, valsemunter, brandstichter, afperser, bordeelwaard, lustmoordenaar en dief in New York; zij bespaarden hun clientèle zeker milliarden aan straf. Van de zeer getapte procureur-generaal Root heette het: ‘Andere procureurs zeggen ons, wat we niet kunnen doen; Mr Root vertelt ons, wat we wel kunnen doen.’ ‘The Law? What do I care for the law? Haint I got the power?’ vroeg een openhartige. De krantenlezende menigte vond het mooi: wie een dwarsligger stal, was een dief, wie een hele spoorweg stal, een groot financier. ‘The public be damned’, zei de oude Vanderbilt dan ook verachtelijk; deze man was in 1865 tien millioen rijk en liet ten slotte tweehonderd na, waarvan één aan de openbare liefdadigheid; ik geloof niet dat nog iemand een woord tot werkelijke verdediging zal wagen van de methoden, waarmee dit kolossale fortuin is bijeengebracht. Hij was verder een merkwaardige figuur, van een imposant physiek, uiterst bijgelovig en trouw bezoeker van spiritistische seances en uitvoeringen van helderzienden; niet zonder recht richtte hij voor zichzelf een standbeeld op ergens op een zijner domeinenGa naar voetnoot1. Daar is Jim Fisk: ‘Nothing is lost save honor’, of een Pittsburghse magnaat: ‘We are mud and dirt up to our knees and money all the rest of the way.’ De spoorwegkoning Daniel Drew was dol op een beetje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 336]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Trein van 1831. De passagiers waren zo bang, dat men achter de locomotief een wagen met katoenbalen en een met een negerorkestje liet rijden
Over de methoden dezer lieden wil ik niet uitweiden. Het moge dan zijn, dat een zakenman in de V.S. het verst komt met de zes ‘I’ 's (‘integrity, industry, intelligence, initiative, intensity, inspiration’), maar de ‘robber barons’ zochten toch liever hun heil in chantage, omkoperij, diefstal, meineed, oplichting en bedrog, de enkele behoorlijke niet te na gesproken. Een concreet voorbeeld en bewijs tevens levert de manier, waarop zij zijn omgesprongen met een nationaal object van overwegend belang als de Amerikaanse spoorwegen. Als overal hebben deze in de V.S. enige kinderziekten doorgemaakt; het schip belemmerde lang de toepassing van de locomotief en op een kaart van 1850 lijken de spoorwegen nog ‘aardwormen, bang het water te verlaten en het binnenland in te gaan’. Maar dan komen de geweldige stimulansen: het Californische goud, de grote vraag naar goederen in Europa tijdens de Krimoorlog, dan ontwaakt de zin voor massa, snelheid en kwantiteit; de klok slaat ‘bigness and be-damnedness’, in welke uitdrukking nog iets hangt van de sfeer, waarin zich dit alles heeft voltrokken. Vooral wanneer men met de Homestead-Act van 1862 het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 337]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Westen als toekomstige woonstee voor de boeren openstelt, groeit de behoefte aan een overlandse verbinding en men begint dan ook vrijwel te zelfder tijd met de aanleg van de Union Pacific van het Oosten en van de Central Pacific van het Westen uit; het Oostelijk eindpunt wordt na felle strijd met St. Louis het omhoogstrevende Chicago. Op 10 Mei 1869 ontmoeten elkaar de beide lijnen in Ogden (Utah) en spoedig volgden andere Pacific-projecten; de Northern Pacific voerde als embleem het ‘yin’ en ‘yang’-teken van China, niet zonder reden en bedoeling. Ik zal in de volgende bladzijden enige critiek moeten laten horen en stel er derhalve prijs op, er op te wijzen, dat deze ‘met de hand gemaakte’ spoorwegen een monument mogen heten van de volharding, de durf en de technische kennis van het Amerikaanse volk, dat in zo korte tijd een gordel van ijzer en staal om een continent heeft weten te smedenGa naar voetnoot1. Spoorwegaanleg omstreeks 1870. Met huifwagens werden voorraden aangevoerd; soldaten, bijgestaan door Indianen, zorgden voor bescherming tegen... Indianen. De arbeiders waren meestal zelf terdege bewapend
Nergens echter openbaren zich zo onverhuld de gebreken van deze kwaliteiten. Met de crisis van 1873 gingen al dadelijk twee vijfde van het aantal maatschappijen, ten getale van 450 lijnen, ter ziele. Van de 1600 maatschappijen die er in 1890 waren, verdwenen er binnen vijftien jaar meer dan vierhonderd, met een kapitaal van 2½ milliard, waarbij zich echter hoogst bedenkelijke praktijken voordeden. Zo verhoogde de hiervoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 338]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genoemde Erie-spoorweg van 1868-1872 zijn kapitaal van 17 tot 78 millioen, een pure fictie, want deze gelden verdampten onderweg spoorloos. En dat was slechts een uit vele gevallen; het is alleen maar jammer dat van deze oplichterijen veel minder studie is gemaakt dan van het paard van Washington of van de geliefden van Lincoln; het schijnt moeilijk dit terrein in kaart te brengen en hier en daar lijkt wel een landmijntje verborgen. Als Nederlander zou men echter ook wel eens willen weten, waar het gespaarde geld is gebleven dat enkelen onzer grootouders zo argeloos hebben gestort aan de loketten van bankiers, wier namen nog voortleven in allerlei stadjes, aan de lijn gelegen... Nog onverbloemder is de manier, waarop gewetenloze ondernemers zich via de door hen beheerste en betaalde volksvertegenwoordigers rijke subsidies voor die aanleg hebben toegekend; hier zijn wel alle normen met voeten getreden. Van 1862-1871 ontvingen zij maar liefst 130 millioen acres, welke krachtens de Homestead-Act eigenlijk voor de landhongerige pioniers waren bestemd geweest; de Republikeinse partij, later van kapitalistische sympathieën en van onverschilligheid jegens de boeren beticht, heeft het feit verdoezeld, dat de landzoekenden veelal, wel verre van het land te krijgen, het moesten kopen van de maatschappij, terwijl voor de homesteaders maar al te vaak het minder geschikte overbleef dat verder van de spoorweg af lagGa naar voetnoot1. Zo smaakte de schotel linzen, waarvoor het Westen in 1862 zijn eerstgeboorterecht aan het Noorden had verkocht. Er zit nog een andere kant aan deze zaak: het is een van de helaas niet zeldzame voorbeelden van een op zichzelf progressieve maatregel, na grote opofferingen eindelijk tot stand gebracht, maar in zijn practische toepassing waardeloos, ja, schadelijk vaak voor diegenen, ten bate van wie hij was bedoeld. Ik zal daar nog meer staaltjes van moeten geven (het Veertiende Amendement, de Sherman-Act). Is nu daarmee het eind bereikt? Het mocht wat. De maatschappijen lieten zich door de regering subsidies toekennen: obligaties van $16.000 voor elke mijl aanleg over de ‘Plains’, van 32.000 voor de heuvels, van 48.000 voor de bergen. Dit liep op tot een 55 millioen, dank zij een geologische revolutie van ongekende afmetingen, zo niet in de bodem zelf, dan toch op de door de Central Pacific overgelegde kaarten, waarop plotseling veel, zeer veel nimmer waargenomen bergen voorkwamen. Vrij gebruik van allerlei kostelijke natuurgaven zoals hout en steen laat ik maar om zijn vanzelfsprekendheid liever onvermeld. Dat deze spoormagnaten van Minnesota en Washington een vierde, van Wisconsin, Iowa, Noord-Dakota, Kansas en Montana een vijfde naar zich toe konden halen, dat zij met millioenen in allerlei vormen gingen strijken, was nog niet genoeg. Daar bleef immers nog altijd de aanleg, die zij niet in eigen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 339]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De lezer, die het wel genoeg vindt, wijs ik er op, dat ik tot nu toe alleen over de aanleg heb gesproken; het eigenlijke villen van het publiek, de exploitatie, moest nog beginnen... En toch hoef ik niet helemaal in mineur te eindigen. Immers, er is geen enkele historicus van onze tijd, die deze dingen meer verzwijgt, terwijl die ener vorige generatie zelfs bij zinspeling er op gevaar liep als een vijand der maatschappij te worden uitgekreten en ‘gevangengezet of op zijn minst verbannen’. Amerika heeft sinds die tijd nog wel enige schandalen gekend, maar er is toch wel iets ten goede veranderdGa naar voetnoot1.
De spoorweg heeft een ontzaglijke invloed uitgeoefend op aard en tempo van de peuplering van het nog onbezette deel van het Amerikaanse vastelandGa naar voetnoot2. ‘Er zijn plaatsen waar de mens zilver weet te delven, oorden waar goud wordt gereinigd,’ staat in het boek Job, dat in het eerste dozijn verzen van zijn achtentwintigste hoofdstuk bijna de indruk wekt, alsof de dichter het Verre Westen had bezocht. Vooral tijdens de Burgeroorlog toog men daarheen; velen onttrokken zich op deze wijze aan de krijg; zo verlieten in 1864 wel 150.000 pioniers het Missourigebied. Een enorme vondst was de ‘Comstock Lode’; misschien de rijkste mijn, die ooit ontgonnen is; tot 1939 moet ze een $600 millioen aan goud, een $500 millioen aan zilver hebben opgeleverd; de ondergrondse werken strekken zich uit over een lengte van 750 mijl! Ze was ontdekt in 1859 in de staat Nevada en betekende voor de financiering van de Burgeroorlog een belangrijke bron. De stad Virginia City, eens een gonzende bijenkorf van drukte (laat mij dit neutrale woord maar bezigen), wordt thans door John Gunther niet onaardig vergeleken met een lavendelbloem, in een boek bewaard en die men maar niet moet aanpakken, omdat ze anders tot stof verpulvert... Trouwens, Nevada, let wel: de staat, telde in 1900, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 340]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Don't go away, stay at home if you can,
Stay away from that city, they call it Cheyenne,
For big Walipe or Comache Bills
They will lift up your hair on the dreary black hills.
In O. Henry's ‘Heart of the West’ ontmoeten wij een oude goudzoeker, wiens ideaal het is, als hij genoeg geld heeft: ‘Ik zou ergens een tweekamerwoninkje huren, een Chinees aannemen om te koken, mijn schoenen uittrekken en Buckle's Geschiedenis der Beschaving gaan lezen.’ Hoeveel zullen het zo ver hebben gebracht? Vermoedelijk maar weinigen en van de pioniers bijna niemand.
Zoals ik hiervoor ergens de zes ‘I’ 's genoemd heb, die de Amerikaanse zakenman zouden hebben gemaakt, zo kan ik, dit spelletje herhalend, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 341]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Where you can go farther and see less,
Where there are more creeks and less water,
Where there are more cows and less milk,
Where there is more climate and less rain,
Where there is more horizon and fewer trees,
Then any other place in the Union.
Dit moet van een veertienjarig meisje zijn, maar het is raak. Een merkwaardig land! Er bestaat een werk over van W.P. Webb (‘The Great Plains’), zo meeslepend, dat ik moet vechten tegen de lust, er hele stukken uit aan te halen. Het enige, dat hij, misschien wel opzettelijk, niet veel reliëf gegeven heeft, is het feit, dat geen enkele streek van Amerika met meer menselijke tragedie, gebroken levens en ruïnes is gevuld dan deze, waarover Lamprecht dan de historische ‘Hauch’ der Romeinse campagne mag missen, maar die wel degelijk een boeiende en aangrijpende geschiedenis heeft. Felle winden waaien over de ontzaglijke onafzienbare vlakte, winden, die niet alleen zware rampen kunnen veroorzaken, maar ook irriteren, de zenuwen prikkelen, ja, de mensen waanzinnig maken; zeer gevreesd is de ‘blizzard’ (van ‘blitzartig’), de ‘grizzly van de Plains’, die vaak een snelheid van 80 km per uur bereikt en als sneeuwstorm de boer een paar stappen van zijn huis af de weg doet kwijt raken, waarna hij verloren is, omdat de koude wind het hele organisme versteent. Ook hier sterke temperatuurschommelingen: in Dakota kent men ‘dagen met vier jaargetijden’. De geweldige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 342]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
wolkenstoeten, de machtige zonsondergangen, zij hadden natuurlijk hun eigen, grandiose schoonheid, maar men moet zich maar een ogenblik in de afschuwelijke primitieve omstandigheden van de pioniers verplaatsen om zich rekenschap te geven van de onleefbaarheid van dit leven. Najaar in Dakota; de pioniers stapelen plaggen tegen hun hutten op met het oog op de winter
Zo ergens, dan moet men hier de vrouwen beklagen, die er niet alleen alles misten, overgeleverd waren aan vuil, eindeloos gesloof en armoede, maar zich nimmer thuis konden voelen in de gruwelijke onzekerheid van die onpeilbare verten, die zich onbeschermd en verlaten voelden in die troosteloze vlakten ‘aan de horizonten waarvan fantastische spiegelbeelden dansten’; de arme Beret in Ole Rölvaag's diep ontroerend ‘Giants in the Earth’ verliest er haar verstand - ach, het is zo goed te begrijpen. Merkwaardige dieren leven er; over de bison spreek ik straks, maar wijs nu reeds op de snelvoetige antilope, op de ‘prairie dog’, een zeer schadelijk soort marmot en op de wolf, schooiend naar gekwetste buffels (de ‘prairie lawyer’). Men heeft in deze ‘woestijn’ wel eens een proef genomen met kamelen (die ‘horen’ immers in een woestijn?) en in 1855 een bedrag van $30.000 hiervoor gevoteerd; van de zesenzeventig dieren is niet veel terechtgekomen, zodat men een deel weer heeft uitverkocht en de rest heeft laten verwilderen; pas in 1939 moeten ze zijn uitgestorven, maar ze leiden nog een taai leven in ‘Western stories’. Veel beter bleken op de prairies de sprinkhanen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 343]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(zonder proefneming) te gedijen, die er immers ‘alles opvraten, behalve de hypotheek...’. Een reusachtig weideland, waar door houtgebrek omheining onmogelijk scheen, zodat het hoge voedzame gras vrij was: de voornaamste voorwaarde voor het ontstaan van het ‘Cattle Kingdom’, die merkwaardige levensvorm, die voor romanlezers en filmliefhebbers nog altoos het ‘Westen’ voorstelt. Het is een heel verhaal, waarvan het begin ligt in Zuid-Texas, waar zich reeds in Spaanse tijd ontzaglijke kudden van langhoornig vee bevonden, dat wel niet zoveel melk en vlees opleverde, maar een taai leven had. Veel deden de Texanen er niet mee. Men herinnert zich, dat in 1848 Texas ‘de Verenigde Staten annexeerde’ (zoals de gewestelijke trots het omdraait). In die staten steeg de vraag naar vlees en het bleek dat een os, die in Texas vier dollar deed, in het Noorden het tienvoudige opbracht; de hele kunst was slechts, ‘de os van vier dollar met de markt van veertig te verbinden’. Daartoe stichtte een ondernemend man te Abilene (Kansas) een stapel, een spoordepot, de eerste ‘cow town’, van waaruit op 5 September 1867 de zendingen naar Chicago begonnen. Kwam men dat jaar niet boven de 35.000 stuks, in 1871 waren het er al 700.000. Chicago overvleugelde spoedig Cincinnati, ‘Porcopolis’, groot geworden als leverancier van zout vlees en spek voor de slavenvoeding in het Zuiden. De uitvinding van de koelwagen in diezelfde tijd schiep een heel nieuwe industrie. Na het ‘Cotton Kingdom’ het ‘Cattle Kingdom’; de ‘ranch’ lokte uit alle delen van de wereld de jonge mensen; in Nederland verspreidde de promotor van het Rio Pecosgebied een prospectus, waarop vijf stoomboten deze rivier bevoeren. In 1884, de grote hoogconjunctuur der ‘bullionaires’, dreven ongeveer vierduizend ‘cowboys’ een millioen dieren naar de markt. Toen echter waren de symptomen van het naderende einde reeds te bespeuren en verstandige ‘ranchmen’ kochten bijtijds weidegrond, gingen over tot veredeling van het vee en kanaliseerden het avontuur tot business. De cowboy! Geen enkele figuur in de Amerikaanse historie is zo hopeloos verromantiseerd als deze runderherder te paard, boven sheriff en verkenner dé held van alle ‘Western stories’, een genre, dat nog meer lezers trekt dan detective-, liefdes- en oorlogsverhalen. Het is een ziekte: in de laatste jaren ontvangen ‘ranches’ in het Zuidwesten zomergasten, die daar een tijdje voor cowboy spelen, voor duizenden aan costumes kopen (vóór de fotografie wel ondenkbaar! ) - er is nog nooit zoveel in cowboy-kleding te doen geweest, sinds de echte dragers verdwenen zijn! Ze leren met lasso's gooien, kalveren brandmerken, spelen poker en bridge en verkeren met de schone sekse, dit laatste misschien ook in cowboystijl; verder gaan ze op jacht in ballons captifs boven | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 344]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Your mother she was raised way down in Texas,
Where the jimson weed and sand-burrs grow;
Now we'll fill you up with prickly pear and cholla
Till you are ready for the trail to Idaho.
Whoopee ti yi yo, git along little dogies,
It's your misfortune, and none of my own.
Whoopee ti yi yo, git along little dogies,
For you know Wyoming will be your new home.
Oh, you'll be soup for Uncle Sam's Injuns;
‘It's beef, heap beef!’ I hear them cry.
Git along, git along, git along, little dogies,
You're going to be beef steers by and by.
Whoopee etc.
Natuurlijk moet dit vrije leven in de open lucht later in de herinnering wel helemaal tot een beeld van weemoed en verlangen zijn geworden; op de prozaïsche langhoorn, ‘the most historie brute in bovine history’ berust een traditie, die in kracht niet onderdoet voor die van de Engelse zee-mythe. Hier is een vers van Badger Clark (uit een bundel van 1922 nog): When the last free trail is a prim, fenced lane
And our graves grow weeds through forgetful Mays,
Richer and statelier then you'll reign,
Mother of men whom the world will praise.
And your sons will love you and sigh for you,
Labor and battle and die for you,
But never the fondest will understand
The way we have loved you, young, young land.
Weg is de droom, niet alleen voor het jonge Amerika, maar ook voor het jeugdige Europa, waar knapen zich hadden gezond in de lectuur van de magische formule: ‘Pang ging mijn geweer en weer beet een roodhuid in het zand’, terwijl ze, onlogisch, maar begrijpelijk, hun haar tooiden met veren om Sioux en Apachen te gelijken. Welk een wereld van heimwee openbaart zich niet in de regels: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 345]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Across the plains where once there roamed the Indian and the scout,
The Swede with alcoholic breath sets rows of cabbage out.
Waardoor is nu dit ‘Cattle Kingdom’, magneet voor tienduizenden jonge mannen, ‘land van paarden, bisons, Indianen, langhoorn-vee, blanke bandieten en sheriffs, grensmilitairen, goudzoekers, pelsjagers en landmeters’, verdwenen, opgetrokken als een fata morgana? Men zou haast in Villoneske tonen verder willen gaan en ook hier vragen naar ‘les neiges d'antan’; hier heten de beweenden echter: Billy the Kid en Jesse James en Kid Carson en Buffalo Bill. De eerste, in 1859 geboren, was ‘de beroemdste desperado van het Zuidwesten’, ‘de lieveling van de mindere man’; zijn overgebleven foto is helaas de spelbreker: ‘a nondescript, adenoidal, weasel-eyed, narrow-chested, stoop-shouldered, repulsive-looking creature with the outward appearance of a cretin’; hoewel al jaren dood, is deze minder gunstige heer in 1926 nog hier en daar ‘gezien’; omstreeks 1900 was hij trouwens al de hoofdpersoon in een ballet, getoonzet door Aaron Copland. Jesse James kwam een arme weduwe te hulp door haar schuld aan een rijke man te voldoen; daarna bestal hij die rijkaard; wel zeventien personen hebben beweerd, de ‘echte Jesse James’ te zijn. Ze zijn verdwenen en leven thans nog in best-sellers, magazines en films, onaantastbaar en onsterfelijk. Aan het eind van de jaren twintig had een Amerikaans staatsman voorspeld, dat de kolonisatie van het openbare domein wel vijfhonderd jaar zou duren; toen omvatte dit nog niet eens de geweldige terreinen, welke men op Mexico in 1848 heeft veroverd. Men was echter niet in vijf eeuwen, maar in een dertigtal jaar klaar. Een geweldige stoot daartoe ging uit van de spoorwegen. Wij zien die in het Oosten kriskras lopen, omdat ze reeds bestaande steden moesten verbinden; in het Westen schieten ze kaarsrecht de vlakte in: hier ging de trein aan de mensen vooraf. Een geweldige, grotendeels binnen-Amerikaanse volksverhuizing, waarvoor landspeculanten en spoormagnaten een grootscheepse propaganda maakten, een propaganda, die tienduizenden, soms hele religieuze en communale gemeenschappen in één keer, op drift bracht. Geweldig werk is hier verzet door een van de meest spectaculaire figuren van het toenmalige Amerika, James J. Hill; zijn agenten beukten de mensen eenvoudig murw, totdat zij zich willoos overleverden aan de begoocheling: ‘Jullie ziet je kinderen uit school komen zonder kansen op een eigen boerderij, omdat de grond in het oudere deel van het land, waar jullie woont, te duur is om je zoons de kans te geven, voor zichzelf te beginnen. Ze moeten wel naar de stad, om een bestaan te zoeken of fabrieksarbeiders of landarbeiders worden. Er is geen toekomst voor ze daar... Jullie boeren praten over vrijhandel en protectie en wat deze of die politieke partij voor jullie zal doen. Waarom kies je geen hofstede voor jezelf? Dat is het enige, dat Uncle Sam jullie ooit geven zal. Jim Hill heeft geen acre land aan jullie te verkopen; hij handelt niet in onroerende goederen. We willen ook | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 346]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cowboys drijven kudden over de prairie. Sommige kudden waren tot achtduizend dieren sterk en de drijvers waren er wel vier à vijf maanden mee onderweg; een zware en vaak gevaarlijke arbeid
niet dat jullie naar het Westen gaat en daar mislukt, omdat de vrachten waarmee we jullie en je goederen vervoeren jullie met verlies doen werken. We moeten landloze mensen hebben voor een mensenloos land.’ Landloze mensen en een mensenloos land, een prachtige formule. Maar Hill deed meer: zodra de mensen er zaten, waakte hij over hen, zorgde voor alles, voor grote en kleine dingen, want hij gruwde van lege spoorwagons in beide richtingen en van onvervoerbaar graan. Zelfs het Verre Oosten betrok hij in zijn plannen; naar Europa zond hij propagandisten voor zijn farms: een grootse figuur, een van de weinigen, die, boven de ‘robber barons’ uitstekend, in die tijd recht verworven heeft op de eerbied van het nageslacht. Dat men hem nog eens medeverantwoordelijk zou stellen voor het ontstaan van de ‘dust-bowl’ was toen niet te voorzien... Ik zou mij eveneens kunnen voorstellen, dat niet iedereen in Nieuw-Engeland geneigd was de lof, hem toegezwaaid, voetstoots te aanvaarden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 347]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De spoorweg lokt ‘mensen zonder land’ naar het ‘land zonder mensen’
Op 22 April 1889 om twaalf uur 's middags opende de stoot op een jachthoorn het van de Indianen gekochte Oklahoma. Het was als het openen van de winkeldeur bij een uitverkoop: een ‘rush’ van 56.000 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 348]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
immigranten stortte zich op het land (zij hadden op de grens gekampeerd in afwachting van dit ogenblik) en in een paar dagen stonden er al steden van tenten en van verplaatsbare huizen; in enige maanden had de hoofdstad Guthrie vier dagbladen, waterleiding, trams en electrisch licht; een bewijs welke elementaire krachten hier werkten! Het eerste prikkeldraad
In 1900 bevonden zich van de twaalf grootste steden van de Unie nog maar vier in het gebied der oorspronkelijke dertien koloniën; in 1860 telde Amerika twee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 349]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
In het droge veeteeltgebied heeft de landbouw slechts vaste voet gekregen dank zij enkele technische vindingen. Daar is ten eerste het prikkeldraad, dat de onmisbare afrastering leverde; het nam weinig ruimte in, putte de bodem niet uit, beschaduwde geen vegetatie, was bestand tegen hoge winden, veroorzaakte geen sneeuwbanken en was duurzaam en goedkoop - men zou er lyrisch van worden! Van heinde en ver kwam men het in 1874 bekijken en er moet zelfs ergens een prikkeldraadmuseum bestaan; de uitvinder J.F. Glidden heeft in elk geval aan het Veekoninkrijk een dodelijke schok toegebracht. Verder schonk de ‘Yankee inventiveness’ de farmer de windmolen-met-boorpomp, waarmee hij het water uit grote diepte omhoog kon halen. Van alles hadden de waterzoekers in dit dorre land al toegepast; leest men de beschrijvingen van hun pogingen, dan waaiert ons het hele spectrum van uiterste irrationaliteit tot extreme rationaliteit tegemoet. De laatste bleek het bruikbaarst. Volgens Webb zijn er steden in Texas, Kansas en Nebraska, waar elk huis zo'n windmolen heeft; hij schonk verder de boer - en vooral de boerin! - een beetje groen om en wat comfort in huis. En ten slotte het ‘dry-farming’, waar bevloeiing onmogelijk is: de kunst, de vochtigheid van de bodem op nuttige wijze op te sparen; dit vereist o.m. dat na elke regenval die bodem wordt dichtgemaakt om de regen te kunnen ‘opslaan’ in de grond zelf. Vooral de Mormonen hebben daarmee schitterende resultaten bereikt; Biehl vermeldt dat zij in Zuid-Utah in 1912 na een regenloze zomer toch nog een oogst van 85% binnenhaaldenGa naar voetnoot2. Kostbare machines zijn hier onmisbaar hetgeen het leven van de kleine boer ontzaglijk heeft ver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 350]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Dit Verre Westen leeft voor ons nog in een merkwaardige letterkunde, die zowel de veeteelt- als de landbouwzone bestrijkt; de eerste, uiteraard de meest schilderachtige, is het populairst. Er verschijnen nog tientallen romans en verhalen per jaar met als achtergrond het Westen van cowboys en goudzoekers, meestal in hun latere puberteitsjaren en op weg naar happy endings. Heeft Bret Harte ons nog zoveel te zeggen? Ik weet het niet; ik geloof niet zo erg in dat Wild West-Volendam met al die gokkers, lynchers, minnaars en andere arbeiders in het continu-bedrijf der sentimentaliteit; het vermoeit, al zal de beschrijving er van wel iets betekend hebben voor de droomwensen van deze en gene lezer. Evenmin pakken ons de schelle kleuren van Joaquin Miller (Cincinnatus Heine), de Byron der prairie, geboren in een heuzige huifkar; het is druk, druk. En O. Henry, hiervoor genoemd, doet ons wel iets voelen van het leven van goudzoekers en veeboeren, maar na een paar verhalen weten we het wel, het is niet zelden laag bij de grond en goedkoop zonder humor, dus lollig en daarmee ook dat niet eens. Veel en veel meer spreken tot ons de grote sobere prozaïsten van het landbouwleven en van de atmosfeer der kleine steden. Hamlin Garland schildert grauw in grauw zijn mensen; in zijn ‘Son of the Middle Border’ het rusteloze trekken van zijn familie tot Noord-Dakota toe. Rusteloos en nutteloos, want zijn vader keert ten slotte naar zijn eerste woonplaats terug, versleten en op. Vies, lelijk, erbarmelijk, troosteloos dit alles. Toch laat Garland soms in dit boek heel andere muziek horen; zo bevat het een prachtige alinea over het land zijner jeugd: ‘It all lies in the unchanging realm of the past - this land of my childhood. Its charm, its strange dominion cannot return save in the poet's reminiscent dream. No money, no railway train can take us back to it. It did not in truth exist - it was a magical world, born of the vibrant union of youth and fire-light, of music and the voices of moaning winds - a union which can never come again to you or me, father, uncle, brother, till the coulee meadows bloom again unscarred of spade and plow.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 351]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.Ik heb al Rölvaag's ‘Giants in the Earth’ genoemd, dat de gruwelijke angst voelbaar maakt van de pioniersvrouw in de kleine Noorse nederzetting in Dakota, weerloos als een herfstblad in de machtige stormen die over de prairie jagen. Iets fijner van toon en stemming is Willa Cather, de schrijfster van het onvergelijkelijke ‘My mortal enemy’. Van haar autobiografische roman-trilogie, ‘O Pioniers’, ‘Song of the Lark’ en ‘My Antonía’ ken ik alleen het laatste werk, het ontroerende verhaal van een jeugd in Nebraska. Onvergetelijk van fijnheid is de beschrijving daarin van een zonsondergang in de hete zomer, wanneer een machtige ploeg zwart en hoekig tegen de goudrode schijf afsteekt; diep indringend is de overgang van het oude weidegebied, het ‘rode gras’, naar het koren weergegeven; met een volmaakt evenwicht van grote lijn en kleine toets de sfeer in het prairiestadje en ten slotte, uniek van tederheid, in een verrukkelijk licht en helder proza (men heeft het met ‘Un coeur simple’ van Flaubert vergeleken) de warreling van dromen, gevoelens en gedachten in een paar jonge mensen, vooral in een paar immigrantenmeisjes uit Bohemen en Noorwegen: ideale stillevenschildering ondanks de beweging. De grootste Amerikaanse prozaschrijfster! De kleine stad? Het mooiste boek, dat ik er over ken, speelt niet in het Westen, ik bedoel natuurlijk ‘Winesburg, Ohio’ van Sherwood Anderson. Daar zal ik thans dus over moeten zwijgen. Maar van een ander klassiek beeld mag ik in dit verband wèl spreken, van ‘Main Street’, van Sinclair Lewis, geïnspireerd op jeugdherinneringen uit het stadje Sauk Centre in Minnesota, dat in het boek Gopher Prairie heet. John Gunther is er onlangs eens wezen kijken; er wonen nog steeds niet meer dan 3016 mensen (‘drieduizend keurige lui en zestien skunks’) en er was een tijdje een beweging die Sauk Centre ter-ere-van in ‘Gopher Prairie’ wilde omdopen. Niet ondankbaar jegens een schrijver, die het heeft weergegeven als een ‘community in which every one knows every one’, middelpunt van het boerenleven, stijlloos en bekrompen, de doofpot op alle streven van hoger orde, van een verstikkende eentonigheid en doelloosheid, alles gegroepeerd om die ‘Hoofdstraat’, misschien wel de wervelkolom van heel Amerika. Want het landstadje is Amerika, men moet het kennen omdat het, naar Veblen opmerkt, is: ‘the perfect flower of self-help and cupidity standardized on the American plan... The country-town is one of the great American institutions, perhaps the greatest, in the sense that it has had and continues to have a greater part than any other in shaping public sentiment and giving character to American culture.’ Het zijn volgens hem de landstadjes, die de morele en ook wel intellectuele standaarden hebben bepaald van Amerika's staatslieden, standaarden op kleinhandelsbasis, getrokken uit de sfeer van bekrompenheid, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 352]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
monotonie en stijlloosheid, die deze centra, Sauk en andere, eigen is. Zeker de Amerikaanse beschaving van de in dit hoofdstuk behandelde periode is, ondanks de aanwezigheid van enkele cosmopolieten en vrijer denkenden aan de kust, de beschaving van ‘Main Street’ met haar macht en invloed van ‘geheime genootschappen, kamers van koophandel, booster's clubs, de Ford-auto, de film, spreekmachines, evangelisten, zenuwversterkende middelen, de Saturday Evening Post, Browning Societies, circussen, kerkavondjes, parades en optochten van elke soort en beschrijving, familiebijeenkomsten, pionierspicnics, provinciale jaarbeurzen, brandweerlieden-congressen’. De aandachtige lezer zal wel hebben opgemerkt dat deze rij van criteria kenmerkend is voor de vooravond van ons slottijdperk en ik voeg hieraan toe, dat enkele van deze toetsen, de auto en de film (samen met de bazar en de radio), pas in de nieuwste tijd sterk hebben doorgewerkt. Er is dan ook volgens Booth Tarkington juist op dat gebied een grote ommekeer ingetreden; in zijn autobiografisch ‘The World moves on’ beschrijft hij, hoe van zijn eigen geboorteplaats net zoveel over is ‘als de Romeinen van het Punische Carthago hebben overgelaten, toen zij hun ploegen over dat terrein trokken alvorens hun eigen stad daar neer te zetten... Geen catastrofe, aardbeving, oorlog, brand, overstroming, wervelstorm, of alles bij elkaar kon meer aan die steden hebben veranderd’. Het zal wel zo zijn, maar dan zijn er toch nog wel een paar ‘Gopher Prairies’ blijven staan. En in haar standaarden is het oude ijkmerk nog lang niet uitgesleten - de el handhaaft zich taai tegenover de meter, daar en overal.
De Plains waren bij de aankomst van de blanken geenszins onbewoond geweest; evenals elders leidde ook hier de blanke kolonisatie tot een reeks van conflicten met de roodhuid en de ondergang van de laatste. De Plains-Indianen zijn het grote publiek wel het best bekend; het heeft vermoedelijk nauwelijks enig idee van de andere. Ik vrees overigens dat die kennis dikwijls berust op lectuur van Karl May, die pas als oud man Amerika heeft bezocht en zich toen maar heel weinig met de Winnetous der realiteit heeft ingelaten. Wat moet men verder van hem zeggen? Is ‘rommel’ een erg hard woord voor deze... rommel? ‘Hij schrijft er zo naast, als tien anderen het nauwelijks zouden verdragen zonder dat men “Schund” tegen ze zei,’ klaagt Guido Brand. Wat moeten wij aanvangen met die onmogelijke Old Shatterhand, die vlot àlle Indianentalen spreekt en verstaat - en dan te denken, dat alleen in de Taos-taal achtenvijftig manieren heten te bestaan om ‘ik’ uit te drukken... Hoe eten, hoe drinken, hoe leven zijn figuren? Het is de ‘Gartenlaube’ midden op de prairie, een sadistische Marlitt; boven de wigwams der Apachen en Comanchen hangt een lucht van Beiers bier en rooktabak, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 353]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zuurkool en Schinken. Al vóór zijn dood (1912) had hij de tien millioen exemplaren gehaald en heeft niet alleen zijn huisbakken land, Saksen, maar alle huisbakken landen vervuld van de oorlogskreten zijner scalperende, tomahawkzwaaiende, ongecompliceerde rode broeders en daarmee een enorme invloed uitgeoefend op de jeugdige - en niet meer jeugdige - lezers van zijn toch eigenlijk jammerlijke schrifturen. Indianen overvallen de ‘Overland U.S.-Mail’; naar een afbeelding van 1869
De Plains-Indianen hadden in de loop hunner geschiedenis al aan vele blanke indringers het voortrukken belet, ondanks (de opsomming is van Webb) zendelingen, whisky, ziekte, kruit en lood. Er waren eenendertig stammen, waarvan de bekendste zijn de Zwartvoeten, Cheyennes, Comanchen, Kiowas en Apachen. Het paard, dat zij omstreeks 1540 hebben leren kennen, heeft hun hele bestaan veranderd. Ik acht mij ontslagen van de noodzaak, de lezer te onderhouden over de hippische geschiedenis van Amerika en geloof gaarne, dat dit dier er al ter grootte van een vos ver in de praehistorie is voorgekomen; het is alleszins aan te nemen, dat deze Indianen het hebben leren kennen door de Spanjaarden en zij werden zo de enige bereden roodhuiden. Alleen daarom moesten de blanken ze al vrezen, maar ze waren bovendien ontzettend wreed en bezaten een verbijsterende kennis van de gevoeligste delen van het menselijk lichaam en van methoden, pijn toe te brengen zonder direct te doden. De blanken leerden wel, in gevechten met deze vijanden een kogel voor zichzelf te bewaren; niet iedereen was zo gelukkig als die schoolmeester, die ze voor een pruim tabak aan een handelaar verkochten, omdat hij te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 354]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kaal was, om te scalperen... Webb vergast ons ook op interessante bijzonderheden over hun tekentaal, die zo gestandaardiseerd was, dat hun mededelingen sneller in deze dan in gesproken taal plaatsvonden, een soort prairie-telegrafie dus, waarvan hij het ontstaan verklaart uit de noodzaak, op grote afstanden met elkaar te verkeren, hoewel hierin veel onzeker is, aangezien de Indianen altijd erg geheimzinnig deden met deze heilige ‘medicijn’Ga naar voetnoot1. Indiaanse seintaal: de wachter heeft bisons ontdekt
Vooral de Comanchen en de Sioux - en niet de Apachenstam van de edele Winnetou - traden bij hen op de voorgrond. De eersten waren schitterende ruiters, die zich te paard voortbewogen als circusartisten. Hun geschiedenis is slechts zeer gebrekkig bekend, want toen zij leerden schrijven, liep hun volksbestaan zowat ten einde; van de tien à twintig duizend in de achttiende eeuw waren er in de twintigste nog geen tweeduizend overGa naar voetnoot2. De Sioux, Dakotas of Zwartvoeten waren de Spartanen onder de roodhuiden. Een Amerikaanse majoor schreef van hun hoofdman Waneta in 1820: ‘Wij hebben nimmer een nobeler gelaat of indrukwekkender karakter ontmoet dan van deze Dakota-hoofdman, zoals hij die middag stond in zijn mannelijke typische kledij, een dansuitvoering van de krijgers zijner natie beschouwend.’ In de tekentaal der prairies werden zij aangeduid met de hand als een mes langs de keel getrokken! Oorspronkelijk waren zij landbouwers geweest, maar men had ze, tegen alle verdragen in, steeds verder opgejaagd; een troep Ogallalla Sioux moest sinds 1863 | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 355]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
achtmaal verhuizen! Kwamen zij op voor hun rechten, dan volgde een bloedbad of gerechtelijke moord; zo werden er de dag na Kerst 1862 achtendertig opgehangen, wie het ook niet meer hielp dat ze zich tijdens het ‘proces’ tot het Christendom hadden bekeerd. Geen wonder dat ze op de Plains niet al te vriendelijk waren tegenover hulpeloze trekkers, in wie ze de voorlopers van onbarmhartige vervolgers zagen en die ze daarnaar behandeldenGa naar voetnoot1. Ophanging van 38 Sioux in Minnesota, die in opstand waren gekomen tegen de blanken. Deze laatsten hadden de aan de roodhuid contractueel verschuldigde uitkeringen niet uitbetaald; vele Indianen verhongerden en de opstandelingen verging het als op dit plaatje wordt getoond
De Homestead-wet van 1862 luidde de ondergang van deze volken in. Geen enkele Multatuli of Beecher Stowe heeft een rilling door de landen doen gaan door de schildering van hun lot; de Abolitionisten, die heel Amerika voor de neger in het geweer brachten, staken voor hen geen hand uit. Men hoeft niet alles te geloven, wat Helen Hunt Jackson over hun behandeling heeft geschreven, maar dan blijft in elk geval over, dat deze mensen gruwelijk bestolen en bedrogen zijn door de administratie in Washington, waar het ‘Indian Bureau’ een ‘Anti-Indian Bureau’ in zijn optreden was; het was er zo verschrikkelijk corrupt, dat een krant kon schrijven, dat de goedkoopste manier om Uncle Sam's stiefkinderen te helpen zou zijn, ze allemaal in te kwartieren op Fifth Avenue. Sitting Bull, het intelligente hoofd van de Sioux, viel dan ook eens uit: ‘Vertel die mensen in Washington het volgende: als ze één man | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 356]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daar hebben, die de waarheid spreken kan, laten ze hem dan naar me toe sturen en ik wil luisteren naar wat hij me te zeggen heeft.’ Er kwam niemand...Ga naar voetnoot1. Jachtvermaak op de prairie. Treinpassagiers schieten op buffels
Een ramp voor deze mensen was het snelle tempo, waarin de blanken de bisons uitroeiden, hun kleding, onderdak èn voedsel; de wijze immers, waarop zij van dat vlees ‘pemmican’ maakten, weegt wel op tegen de modernste conserveringsmethoden. Zij hadden met hun geweren en paarden toch wel niet tot in lengte van dagen van deze dieren kunnen leven maar die weergaloos snelle vernietiging moest wel catastrofaal voor hen worden. De Zuidelijke Plainskudden, op 5¼ millioen geschat, gingen van 1872-1874 ten onder; de Noordelijke van 1882-1884; in 1889 waren er in het hele gebied der V.S. geen honderd meer over. En dat terwijl de jacht op deze dieren even opwindend heette als die op koeien in een wei! Aan deze jacht overigens dankt de volksheld Buffalo Bill zijn reputatie, die men niet onderschatten moet: toen de man in 1917 in Denver (waar hij op bezoek was) overleed, was de burgemeester er als de kippen bij, om hem te bedelven onder een praalgraf van vijftien ton cement, waar hij met geen atoombom uit is te halen; ondanks de vertogen van zijn eigenlijke stadgenoten blijft hij daar en trekt maar liefst een millioen pelgrims per jaar aan... Hij was niet de enige jager natuurlijk: reizigers maakten er een gezellige sport van, op de beesten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 357]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Buffalo dusk
The Buffaloes are gone.
And those who saw the buffaloes are gone.
Those who saw the buffaloes by thousands and how they pawed the
prairie sod into dust with their hoofs, their great heads down
pawing on in an great pageant of dusk,
Those who saw the buffaloes are gone.
And the buffaloes are gone.
De Indianen gingen echter niet zonder terug geschoten te hebben. In Idaho werden nog in de jaren zestig scalppremies uitgeloofd, voor een man honderd, voor een vrouw vijftig, voor een kind vijfentwintig dollar; men verdelgde ze dus als ratten en een speciaal corps werd met de jacht op hen belast. ‘Every Indian is a bad Indian, only a dead Indian is a good Indian’ bepaalde Generaal Sheridan en zo vonden er tussen 1869 en 1875 alleen tweehonderd botsingen tussen blank en rood plaats. Prachtig was de houding van de Nez Percés onder Chief Joseph; een onverdacht getuige als Sherman sprak met respect over dit volk, dat niet scalpeerde, gevangen vrouwen in vrijheid stelde, geen moorden pleegde op weerlozen en zeer bezonnen en dapper streed. Zij waren altijd een leergierig volk geweest, waren de gebieden van andere stammen binnengeslopen, om hun muziek en dansen te leren, ja, hadden zelfs een delegatie naar St. Louis gezonden, om het ‘Wonderboek’ van de blanke, de Bijbel, op te vragen. Maar ook hun uur had geslagen. In de oorlog van 1877 toonde Joseph zich een schitterend strateeg tijdens een terugtocht van 1600 km door onherbergzame wildernissen, een prestatie, die helaas geen Xenophon heeft gevonden, maar die zeker niet onderdoet in zijn soort voor de ‘March through Georgia’ van ShermanGa naar voetnoot2. Een brillant guerrillaleider was de Apache Geronimo, die pas na langdurig verzet het hoofd boog. Een andere roemrijke bladzijde in de Indiaanse historie is de overwinning van bovengenoemde Sitting Bull, die in 1876 een afdeling van 260 man onder Generaal Custer vernietigde; men mobiliseerde toen haastig de helft van het Amerikaanse leger, dat later, in de slag bij Wounded Knee, 150 vrouwen en kinderen doodde. Sitting Bull was toen al naar Canada gevlucht; toen er na zijn terugkeer enige onrust onder zijn stam heette te heersen, werd hij gevangengenomen en voor alle zekerheid afgemaakt. Met Sitting Bull was de laatste grote leider van zijn volk heengegaan. De census van 1900 gaf drie Indianen in Maryland en 64.445 in Oklahoma aan; wèl mocht dit laatste, toen het in 1902 tot staat werd verheven, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 358]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op zijn vlag een Indiaans schild stellen met arendsveren, een vredespijp en een olijftak; het was inderdaad ‘vrede’. In 1906 ontdekte een Californisch ambtenaar een eenzame roodhuid, die een taal sprak, die niemand meer verstond: hij was de enige overlevende van zijn hele stam. Tegen de Indiaan bestond - en bestaat - geen rasvooroordeel, zodat deze belemmering voor assimilatie niet aanwezig is. Had niet Sitting Bull na zijn mooie overwinning aan een reporter van de New York Herald een exclusief interview toegestaan, dat veertien kolommen besloeg? De vice-president Curtis (1929-1933) stamde van de Kaws af; ware Hoover gestorven, dan had Amerika zich kunnen verlustigen in een Grote Rode Vader in Washington, pogend de krijgszuchtige bleekgezichten van Chicago tot vrede te brengen en zoetsappige brieven schrijvend aan Al Capone c.s. Wanneer ik ter wille van de overzichtelijkheid even de grenzen van dit hoofdstuk overschrijden mag, verhaal ik meteen, dat men de roodhuiden in onze eeuw beter te hulp is gekomen; de Wheeler-Howard-Act van 1934 reorganiseerde de Indiaanse zaken (die in de jaren twintig nog niet al te integer waren behartigd, om er maar niet meer van te zeggen); men verbood hun, land aan de blanken te verkopen en een speciaal crediet van twee millioen per jaar moest hun nieuwe gronden verschaffen; ook werden zij in meerdere mate voortaan gekend in de regeling hunner aangelegenheden; de 18de Juni, de dag van de Wheeler-Howard-Act, is tot een ‘Red Independence Day’ verklaard. Maar zolang de sterfte aan t.b.c. onder hen zevenmaal zo hoog is als onder de blanken, zolang driekwart van hen een jaarlijks inkomen heeft van minder dan honderd dollar, kan men hun toestand nog niet bevredigend noemen. Enige troost, zij het ook een schrale, moet voor de Indianen liggen in de wetenschap, dat het hun eigenlijke verdelgers, de Westelijke boeren, in de jaren zeventig ook niet bepaald voor de wind is gegaan. Het is ondoenlijk, deze moeilijkheden tot één oorzaak te herleiden en ik zal volstaan met het aangeven van enkele determinerende factoren in een nauwelijks overzichtelijk proces. Reeds direct na de Burgeroorlog tekende zich een tegenstelling af tussen die boeren en de Noordelijke geldschieters, die zij zo trouw aan hun zegepraal over de Zuidelijke planters hadden geholpen. De farmers, arm aan kapitaal, bij gebrek aan werkvolk aangewezen op de aanschaffing van machines, niet opgewassen tegen de risico's van een paar droge jaren, raakten in het drijfzand hunner schuldverhouding; de Plains, bij alle vruchtbaarheid in vele opzichten armer dan de vochtige grond, verschaften niet die rijkdom aan wild, aan hout en andere natuurgaven, waarmee vroegere pioniers het de eerste tijd hadden kunnen uitzingen. Waren die natuurgaven geringer, de natuurplagen weer zoveel te groter; onvergetelijk voor mij is de bij Rölvaag voorkomende beschrijving van de sprinkhanenplaag in Dakota (1874-1878). Een steeds | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 359]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘Hands of an old Homesteader, Iowa’, door de fotograaf Russell Lee (1936). De handen van een pioniersvrouw
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 360]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
En toch verdichtte de algemene wanhoop en ontstemming zich hier en daar wel tot een protestbeweging. Tijdens de Burgeroorlog was het bankpapier van de Unie, bij grote hoeveelheden uitgegeven, de gewone weg der waardedaling opgegaan, zodat deze ‘greenbacks’ op een gegeven ogenblik niet meer dan een derde van hun goudwaarde bezaten. Vele boeren waren schulden in gedeprecieerde ‘groene ruggen’ aangegaan, maar na de oorlog wilde Washington ze intrekken en herstel van betaling in specie invoeren. Nu was het Westen als gebied in ontwikkeling uiteraard al een voorstander van goedkoop geld, maar bovendien zou het ongeveer driemaal zoveel in koopwaarde moeten terugbetalen als het geleend had. Ook elders kwam men tegen deze eenzijdige regeling in het geweer. Deze ‘greenback’-beweging bracht het tegen 1880 al tot een millioen stemmen, maar liep ten slotte toch in het zand. In diezelfde tijd kwam het onder de boeren tot een stijgende agitatie tegen de spoormagnaten, die ze naar het Westen hadden gelokt, maar die hen, eenmaal daar gevestigd, konden maken en breken; de druk, door deze heren uitgeoefend, is knap geschilderd door Frank Norris in zijn ‘Octopus’ (1901); zij beheersten de wetgevende vergaderingen door omkoperij, vrij reizen, vergoeding van campagne-kosten enz.; door de pers en de katheder bewerkten zij de publieke opinie en speelden de baas over regering en gerechtshoven, hun horigen. De economische dwaasheid van hun tariefpolitiek kan men slechts met een kaart voor ogen begrijpen: zo was het goedkoper, een vracht van Pittsburgh naar Cincinnati en vandaar via Pittsburgh naar Philadelphia te zenden dan van Pittsburgh naar Philadelphia rechtstreeks. Tegen de spoorwegen trad nu de ‘Granger’-beweging in het krijt, in 1867 ontstaan en zeven jaar later uitgegroeid tot een organisatie van 20.000 afdelingen met 1.6 millioen leden. Zij had met haar ver doorgevoerde beoefening van onderling hulpbetoon wel iets van de Vrijmetselarij, bezat een grote pers en hield bijeenkomsten van vormend karakter, waarin kennis van muziek en literatuur onder de leden werd ontwikkeld. Ook deze beweging verliep vooral door de tegenstand van de rechterlijke macht, die de wettelijke verordeningen, welke de Grangers er in enkele staten door hadden gekregen, vernietigde. Daarmee waren de oorzaken van de ontevredenheid nog niet weg- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 361]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
genomen en toen tegen 1890 een daling van de graanprijzen inzette, wies het inzicht, dat men moest ‘raise less corn and more hell’. Wat toen plaats vond, kan men misschien nog het best vergelijken met een ‘revival’: er ontstond een derde partij, die der Populisten, welke in een aantal manifesten van vaak hartstochtelijk karakter de vinger legde op de zieke plekken in de Amerikaanse samenleving. ‘Deze financiële ketters met lange baarden’ sloegen krachtig van zich af. Onder hun voorlopers en leiders vindt men de schilderachtigste typen, zo de Ier Ignatius Donnelly van Minnesota, die onder meer het verloren Atlantis had ontdekt, om van zijn andere ideeën maar te zwijgen; zo Mary Ellen Lease, van wie het fraaie woord hierboven (‘Less corn, more hell’) afkomstig is en die in een rede uitriep: ‘Het is niet langer een regering van het volk, door het volk, voor het volk, maar een van Wallstreet, door Wallstreet, voor Wallstreet. Onze wetten zijn het product van een stelsel dat dieven in gewaden uitdost en fatsoen in lompen.’ Een publicatie van de boeren in Nebraska zegt: ‘Er zijn in onze staat eigenlijk drie grote oogsten, een van de maïs, een van de vrachttarieven, een van de intrest; de ene wordt geteeld door de farmers, die in het zweet huns aanschijns het land bewerken; de andere worden ingehaald door de mensen die op de kantoren zitten en de farmers bewerken.’ Men drong dan ook aan op monetaire hervormingen, progressieve inkomstenbelasting, nationalisatie van de spoorwegen, achturendag, invoering van initiatief en referendum enz. Gaandeweg ging deze beweging op in de linkervleugel van de Democratische partij, die de verkiezingsstrijd van 1896 inzette met een grootscheepse propaganda voor ‘vrij zilver’Ga naar voetnoot1, hetgeen ik nog nader moet bespreken.
Een van de merkwaardigste feiten uit de historie van die periode is, dat er zich zelden een gemeenschappelijk front heeft gevormd tussen twee verbitterde vijanden van het kapitalisme: de boeren, die er door onteigend werden en de arbeiders, die er door werden geëxploiteerdGa naar voetnoot2. Moet men als oorzaak hiervan het feit aanvaarden, dat het proletariaat in de V.S. in veel mindere mate dan elders van het land naar de stad was afgevloeid en meer immigranten telde, die voor de wensen der boeren te weinig begrip bezaten? Of schortte het aan beide kanten aan inzicht in hun eigenlijke positie binnen deze samenleving, dus aan klassebewustzijn? Waardoor heeft het socialisme daarginds zo weinig voet aan de grond kunnen krijgen? Men heeft daartoe wel eens verwezen naar de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 362]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weerstanden van het kapitalisme en die waren inderdaad groot. Men zou gaarne ontkennen dat de Chicago Sun, het nòg invloedrijke blad van het Midden Westen, in 1884 als middel tegen werkloosheid aangaf, arsenicum in het aan de bedelaars verstrekte voedsel te doen: dat zou opruimen en de rest zou wel, hoe dan ook, aan het werk gaan. Elders ging de strijd echter ook wel hard tegen hard. De Beards wijzen op de arbeid van vrouwen, van immigranten en van negers; deze laatste beide zijn wel specifiek Amerikaanse factoren. Het kan ook zijn, dat de arbeider daar meer dan de Europese is gezwicht voor de verleiding, verder te komen in de wereld en vooral dus zich te begeven naar de overkant van de maatschappelijke scheidingslijn: ‘de arme worstelt hier om rijk te worden, de rijke om rijker te worden’, zo heeft men de ‘klassenstrijd’ daarginds wel eens gedefinieerd. En misschien ligt er ook een sleutel in het meergenoemde individualisme, dat wonderlijke grensproduct. Ik kan niet veel beginnen met het ook al vaak gebezigde argument: dat het Marxisme geen vat op de Amerikaanse geest heeft kunnen krijgen, omdat het er ‘vreemd’ aan is. Alsof het niet overal import is geweest! En was de ideologie, waaronder de dertien koloniën zich destijds verzetten tegen de Britse overheersing, dan wel inheems? De lezer weet wel beter. Wij staan tegenover het feit, dat het socialisme er geen wortel heeft geschoten, waardoor dan ook. Er is omstreeks 1850 nogal wat immigranten-socialisme uit Europa meegewaaid, omstreeks 1880 wat anarchisme; daarmee is het wel gezegd. In dit verband kan ik gewag maken van de grote opgang van twee boeken, die ook in Europa sterk de aandacht hebben getrokken, ‘Progress and Poverty’ van Henry George (1879) en vooral ‘Looking Backward’ van Edward Bellamy (1887). Van dit laatste werd in snel tempo een millioen exemplaren verkocht; er ontstond een hele beweging van ‘Nationalisatie’, die contact zocht met de Populisten. Bellamy zelf echter, een teruggetrokken en schuw mens, was niet de leider voor de beweging, die hij eigenlijk had in het leven geroepen; hij was trouwens veel te veel middenklasse hervormer, om zich te verheffen boven de utopisten van een vorige generatie; niettemin zal zijn boek altijd geëerd worden als het eerste Amerikaanse socialistische product van eigen bodem. Weer een andere vraag is die naar de juistheid van de vaak verkondigde stelling, dat het vrije land, door de Homestead Act van 1862 voor ieder gegadigde beschikbaar, een veiligheidsklep is geweest voor sociale onrust en gelegenheid gegeven heeft, stoom af te blazen. Deze vaak gedane uitspraak wil dan tevens suggereren, dat de grens in 1890 ‘gesloten’ was, zodat sindsdien de vlucht van de arbeiders naar het land onmogelijk was geworden met als gevolg toenemende spanningen tussen kapitalisme en proletariaat, als ook de noodzakelijkheid, buiten Amerika terreinen op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 363]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Een enkel detail betreffende de vakbeweging. Tussen 1854 en 1877 valt het bestaan van de ‘Molly Maguires’ in het Pennsylvanische anthracietdistrict; dit was een organisatie van Ieren, niet wars van terreur tegen mijnbazen; ze werd ten slotte hardhandig onderdrukt. In 1869 richtten elf kleermakers in Philadelphia een geheim genootschap op, waaruit de ‘Noble Order of the Knights of Labor’ is ontstaan, die alle werkers, mannen zowel als vrouwen, blank en zwart, in één grote vakbeweging wilde onderbrengen; deze zou in 1885 een 700.000 leden hebben geteld, die de middelen van staking en boycot toepaste met een intensiteit, welke voor Amerika toen nog wat voorbarig bleek en waarmede zij geweldige weerstanden in het leven riep. Over de leider Terence Powderly wordt verschillend geoordeeld; men beslisse zelf: ‘idealist, reformer, humanitarian, windbag, renegade, crook, impostor, agitator, introvert, self-seeker, charlatan, cheap politician, turncoat, rabble rouser and drippy sentimentalist’; daar zijn wel een paar onvriendelijke woorden bij. En toch zit er in die algemeenheid, die openstelling voor allen, wel iets, dat ons imponeert - alleen ‘gokkers, kroeghouders, bankiers, advocaten en beursmakelaars’ waren uitgesloten. Op het program stonden o.m. achturendag, afschaffing van kinderarbeid, inkomstenen successiebelasting en andere hervormingen. Ook dit alles mondde ten slotte in de Populisten-beweging uit en verzandde met haarGa naar voetnoot2. Toen was de weg al vrijgekomen voor de ‘American Federation of Labor’, opgericht in 1881 door de sigarenmaker Samuel Gompers, een kind van het Amsterdamse ghetto en geleid door hem tot zijn dood in 1924. Deze Federatie beperkte zich tot de geschoolde arbeiders en zocht | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 364]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de organisatorische moeilijkheden van de ‘Knights’ te ondervangen door een goed uitgebalanceerde decentralisatie.
Tijdens de spoorwegstaking van 1877; in Pittsburgh (boven) staken de werklieden een locomotiefloods in brand, waarin zich troepen verschanst hadden; in Baltimore (beneden) vonden straatgevechten tussen soldaten en stakers plaats
In 1920 telde ze vier millioen leden. Men doet haar geen onrecht, wanneer men meer opportunisme dan strijdvaardigheid bij haar constateert; Gompers immers aanvaardde de kapitalistische orde en streefde alleen naar lotsverbetering voor de arbeiders door druk uit te oefenen op de grote partijen en wel door | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 365]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Vooral na 1870 openbaarde zich in die V.S. een reeks van arbeidsconflictenGa naar voetnoot1; van 1881-1894 is hun aantal wel geschat op veertienduizend: ‘toen men de kilste officiële en rechterlijke hardheid tegen de door honger voortgezweepte werklozen begroette als de sublimering van maatschappelijke gerechtigheid’. Dit zinnetje van de bezonnen historicus Shannon laat iets doorschemeren van de grenzenloze verbittering, waarmede gestreden is. Zo b.v. tegen de machtige staalindustrie van Pennsylvanië, geleid door Carnegie, ‘Saint Andrew’ zoals Mark Twain zegt. Niet minder dan 7624 kerkorgels alsmede een vredespaleis hebben samen met een groot aantal andere instellingen Carnegie's naam vereeuwigd, al kan J.T. Adams niet nalaten er op te zinspelen, dat vele keren de voorwaarden, waaronder de giften werden aangeboden, haar aanneming in de weg hebben gestaan. Een optimist: ‘de dag zal komen, dat vijfhonderd millioen Amerikanen, allen delend in een gemeenschappelijk burgerrecht, de wereld zullen beheersen - in haar bestwil’. Arm wilde hij sterven en men mag erkennen, dat de drieëntwintig millioen, welke hij naliet, armoede hebben betekend tegen de rijkdommen, die hij eenmaal bezeten had. Zijn autobiographie toont ons de man ten voeten uit, met zijn vriendelijke argeloosheid: men moet, al is het maar éénmaal van zijn leven, een reis om de wereld maken; ook is geld niet alles. Enzovoorts. Inderdaad, heeft men gezegd: geld is niet alles, er zijn ook aandelen en daar was de heilige Andrew niet slecht van voorzien. Het is wel grappig, bij een paar Duitse bezoekers na te lezen, dat hun de sociale voorzieningen en verhoudingen te Pittsburgh zo waren tegengevallen en dat van zulk een mensenvriend. ‘Carnegie's labor policy was thoroughly bad’ vonnissen Nevins en Commager: men werkte bij hem in 1907 (blijkens een overzicht van dat jaar) twaalf uur per dag, zeven dagen per week, ‘in een hel van hitte en lawaai’. ‘Niet altijd is de verhouding tussen arbeider en werkgever in het industriële inferno van Pittsburgh evenwichtig geweest;’ inderdaad, niet altijd!Ga naar voetnoot2 Bij de stakingen was de evenwichtigheid wel eens zoek, want die werden uitgevochten met een tekort aan sereniteit, dat zou kunnen bevreemden, indien wij volstrekt onkundig waren van de oorsprong van het onmetelijke vermogen, door de vriendelijke magnaat later zo mild uitgedeeld. In samenhang met deze gebeurtenissen wil ik hier melding maken van de wijze waarop tijdens een staking in 1886 een groepje anarchisten beschuldigd werd van een bomaanslag, waar ze part noch deel aan hadden; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 366]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Een van de hevigste botsingen was de Pullmanstaking van 1894. G.M. Pullman had in de buurt van Chicago een heel arbeiderscentrum gebouwd met achttienhonderd woningen, parken, kerk, hotel, casino en marktgebouwen; het was voorzien van gas en waterleiding en het werd geadverteerd als een modelstad. De bewoners moesten echter op zijn candidaten stemmen en zich allerlei censuur laten welgevallen; bovendien stond het geheel op zuiver commerciële grondslag: het gas kostte er bijna tweemaal zoveel als in Chicago, het water was er duur en de huur hoog. Tijdens crises moesten de werklieden, verstoken van steun, hun huizen verlaten; bij ziekte kregen zij geen loon. Toen Pullman met de pastoor van dit Utopia twist kreeg, noemde deze hem in zijn, uiteraard laatste, preek: ‘Een kapitalistische tsaar, een man, die regeerde, vertrapte en onderdrukte met zijn geld.’ In de crisis van 1893 verlaagde Pullman de lonen met 25% en verkortte bovendien de werkweek - en dat na de reusachtige dividenden van de laatste jaren! Het kwam tot een staking, welke na twaalf weken op wel heel onbarmhartige wijze werd neergeslagen; zo zond President Cleveland, ook wel met de naam ‘arbeidersvriend’ getooid, ongevraagd federale troepen naar Illinois, z.g. om de post te beschermen, maar ze gingen heel hardhandig de stakers te lijf. Na de dood van de stichter in 1897 verliep de Pullman-stad, dat voorbeeld van ‘benevolent paternalism’, vrij snel; de latere geschiedschrijvers, ook de meest gematigde, zijn het er wel over eens, dat èn het industriële feudalisme van Pullman èn het ingrijpen van Cleveland scherpe veroordeling verdienen, terwijl men algemeen de tegen de arbeiders ingebrachte beschuldigingen van ordeverstoring e.d. ongegrond heeft verklaardGa naar voetnoot1. Niet altoos echter behoefden de ondernemers hun toevlucht te zoeken bij het geweld; in tegendeel, zou ik willen zeggen. Het treft altoos weer, wanneer men in geschiedenissen der V.S. gewag vindt gemaakt van de ‘zwakke staat’, die er b.v. voor verantwoordelijk wordt gesteld, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 367]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De ‘Sherman Anti-trust Act’, bij zijn aanneming ook met gejuich begroet, bleek, zoals de opsteller al had voorzien, met zijn verbod van ‘overeenkomsten strekkend tot belemmering van het handelsverkeer’ al evenzeer geschikt voor een eenzijdige toepassing; het waren niet zozeer de trusts, die er de last van ondervonden als wel de door de arbeiders vreedzaam gebezigde methode van boycotten, welke inderdaad het ‘verkeer’ belemmerde. En verder was er nog de uit het Britse recht afkomstige ‘injunction’, waarbij de rechter kon gebieden zich te onthouden van handelingen, waarvan onherstelbare rechtsschennis het gevolg zou zijn, dit op verzoek van de bedreigde partij. Overtreding van een zodanig rechterlijk bevel was ‘contempt of court’ en als zodanig vervolgbaar; hierbij strafte de rechter zonder jury, terwijl de president ten aanzien van dit vonnis het recht van gratie miste! En tenslotte kon | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 368]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de rechter zich nog beroepen op het Angelsaksische rechtsinstituut van de ‘doctrine of conspiracy’, om collectieve actie tegen te gaanGa naar voetnoot1. Misschien had de arbeidersklasse meer kunnen bereiken, als niet juist in de V.S. het kapitalisme zich na de Burgeroorlog, zijn grote zegepraal, voorbeeldeloos had ontwikkeld en een kracht verworven, waar inderdaad niet tegen op te tornen viel. Nu waren hier een groot aantal factoren aanwezig, die dit proces in de hand werkten. Het industriële kapitalisme zeker moest wel bloeien bij een zo grote rijkdom aan grondstoffen, een zo hoogstaande techniek, een zo sterk ontwikkeld transportsysteem te water en te land, een zo belangrijke binnenlandse markt, een zo regelmatig aangevulde arbeidsreserve, een zo hoog tarievenstelsel en ten slotte de hele geest van aanpak en initiatief, welke dit volk kenmerkt. Er is misschien geen volk waarvoor de machine zozeer het symbool zijner beschaving is geworden als dit volgens een eigen socioloog zo ‘occidentale’, zo bij uitstek ‘anti-Boeddhistische’ Amerikaanse volkGa naar voetnoot2. Louis Hacker heeft haar invloed geschetst: ‘De machine was onbarmhartig; ze doorbrak alle afzondering, veegde oude beroepen weg, vernietigde vakmanschap, schiep de technologische werkloosheid, verspilde natuurlijke rijkdommen, standaardiseerde en vulgariseerde soms de smaak, versnelde het tempo van het menselijke leven en voerde een hele oogst van psychisch-neurotische afwijkingen met zich mee, maakte de oorlogvoering tot een gruwel en een hel, kneep de afmetingen van de wereld samen totdat men haast overal zijn dagelijkse taak op dezelfde wijze verrichtte, zijn vrije tijd op ongeveer dezelfde wijze gebruikte en in belangrijke mate dezelfde gedachten koesterde’. Is deze opsomming volledig? Is dit niet te veel de Frankenstein, de geest, die men opgeroepen heeft en waar men niet meer van los komt? Een blik op een zo hoog bewerktuigde samenleving als de Amerikaanse is al voldoende, om dergelijke vraagtekens te zetten. De triomf van de machine is vooral de triomf van de uitvinding geweest, alom en altoos de functie van drie variabelen: van bekwaamheid, van vraag en van kennis van voorafgaande uitvindingen. Deze liggen in Amerika zo gunstig, dat men bijna van een ‘Amerikaanse vindingrijkheid’ zou willen spreken. Er is verder wel enige toelichting te geven op een enkele der genoemde variabelen: het vergelijkenderwijs hoge loonpeil heeft er uiteraard toe geleid, dat er grote behoefte kwam aan de zo niet arbeid, dan toch loon uitsparende machine - men denkt met weemoed aan James Watt overigens, die, evenals zoveel mannen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 369]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschap, argeloos had gehoopt, dat zijn uitvinding nu eens de mens van het gezwoeg zou bevrijden... Het aantal patenten, dat in de oorlogsjaren niet ver van de tienduizend was gekomen, bedroeg in het decennium 1890-1900 221.500. Alleen kapitaalkrachtige lichamen waren natuurlijk opgewassen tegen de enorme kosten, niet alleen van productie en distributie, maar ook van verdediging van patenten, van reclame e.d., hetgeen wel iets zegt van de verbondenheid van technische ontwikkeling en kapitalisme. Ik vond ergens vermeld dat ter gelegenheid van de een of andere herdenking in 1936 een commissie de twaalf grootste Amerikaanse uitvindingen op een erelijst had geplaatst. Het zijn:
Bernard Jaffe, van mening, dat dit niet helemaal bevredigt, voegt er nog de volgende vier aan toe:
Van deze zestien vallen er tien binnen de tijdsgrenzen van dit hoofdstuk. Een belangrijke mijlpaal moet de tentoonstelling geweest zijn, die in 1876, honderd jaar na de Onafhankelijkheidsverklaring, in Philadelphia is gehouden; daar kon het grote kind, dat in de Amerikaan al evenzeer zit als in ons allen, zich vergapen aan het superspeelgoed, uit het brein van zijn landgenoten voortgekomen, behalve veel van het bovenstaande b.v. ook nog de bliksemafleider, de spijkermachine (Perkins 1787), de schroefpropeller (Stevens 1804), het machinegeweer, de revolver, de lift, de veiligheidsspeld. Men wordt wel eens herinnerd aan het achttiende-eeuwse Engeland, de tijd, waarin de haaropkoper Arkwright en de predikant Cartwright aan allerlei ingewikkelde machines zitten te prutsen, wanneer men Mark Twain jarenlang ziet werken | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 370]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aan de drukpers, die hem tot millionnair moest maken en die hem aan de rand van het bankroet heeft gebracht. Edison
Het mechaniseringsproces van de Amerikaanse landbouw zette zich na 1865 in versneld tempo voort; de bindmachine van 1878, door Appleby bedacht, welke het werk van acht man voortaan door één liet doen, de stoomdorsmachine, verschillende meerscharige rad- en karploegen, de schijfegge, de stoom- en benzine-tractor, zij alle markeren een onweerstaanbare opmars, die het leven, het bestaan van millioenen ten diepste heeft beïnvloed, daarginds en hier. Van 1855 tot 1894 viel het werk per schepel maïs van 274 op 41 minuten; bij de tarwe zijn over de periode 1830-1894 deze cijfers resp. 183 en 10... De staalnijverheid werd een sleutelindustrie door het werk van W. Kelly en Henry Bessemer; ik zou niet graag pogen uiteen te zetten, wat dit nieuwe product, in snel tempo bereid, voor transport (auto en vliegtuig), architectuur (wolkenkrabber) enz. zoal heeft betekend. De rijkdommen aan erts in Noord-Minnesota passen eigenlijk in sprookjes van Andersen; het lag hier niet diep in de aarde, maar vlak onder de oppervlakte; men moest ‘alleen de dennenaalden wegvegen’, om dit ongelofelijk zuivere erts op te rapen en de Grote Meren lagen dicht genoeg in de buurt om het goedkoop te vervoeren. Na de Burgeroorlog kwam ondanks veel tegenspoed de Transatlantische kabel, het levenswerk van Cyrus Field en de zijnen, gereed; niet langer behoefde de mens beteuterd te staan tegenover de vraag van de Heer aan Job: ‘Gaan op uw bevel de bliksemen uit en zeggen zij tot u: zie, hier zijn wij?’ Sommige dominees preekten zelfs op deze tekst! De ideale uitvinder, het symbool der techniek, is natuurlijk Edison, in wie tevens het sprookje ‘van krantenjongen tot millionnair’ zich heeft verwezenlijkt, de ‘tovenaar van Menlo Park’. Nergens is duide- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 371]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijker - en aantrekkelijker - de herleiding van de vindingrijkheid tot een rationele en zakelijke werkzaamheid tot stand gebracht dan in deze persoonlijkheid, die terecht een plaats heeft verworven in de Amerikaanse folklore, net als Wieland de smid in de Germaanse en Merlin de tovenaar in de Keltische.
‘Ford-Fabriek, Detroit’ door de Amerikaanse fotograaf Charles Sheeler (1926)
Zulk een man vraagt zijn vrouw ten huwelijk in Morsecode en zij zegt ja in dezelfde ‘taal’. Zulk een man neemt zijn eerste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 372]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Omstreeks 1895 ontmoette Edison op een congres een jonge man, die de lachlust zou hebben opgewekt met zijn pogingen, een gas-explosiemotor te maken; Edison lachte natuurlijk niet en werd zo de vriend van Henry Ford. Ook deze figuur heeft zijn plaats gevonden in de folklore van het industriële Amerika, tussen de economische ‘empire-builders’ in van het slag van Rockefeller, Morgan, Carnegie, Vanderbilt. Er zijn maar weinigen onder deze geweldenaars (en gewelddadigen) die zich met hem kunnen meten in rijkdom en macht, ook weinigen, wier creativiteit zo hecht geschraagd werd door een geloof. Het zijne was, dat ‘consumptie het enige doel van alle economische activiteit is’, dat de laagst mogelijke productiekosten en de verst doorgevoerde arbeidsverdeling tevens van het meeste belang voor de consument zijn. Men heeft hem de schepper van de moderne industrie genoemd: toen hij kwam, waren auto's duur, doordat er zo weinig van waren en er waren weinig, doordat ze zo duur waren. In 1900 waren er 8000 ‘paardloze wagens’ in de V.S.; in 1903 zette Ford zijn fabriek op met als leidend beginsel de massa-productie van het goedkope type, waartoe hij in 1909 zijn beroemde model T bestemde; toen hij in 1928 daarmee ophield, had hij er vijftien millioen van gemaakt. Dit klinkt achteraf allersimpelst. Hij had zijn model T geel willen verven, zei hij, om ze als trossen bananen te kunnen verkopen - het is niet nodig gebleken. Het ding maakte immers enorme opgang; Ford zelf verhaalt, hoe hij met zijn eerste auto een ketting moest meenemen, om hem aan een lantaarnpaal te kunnen vastmaken, want iedereen zat er aan...Ga naar voetnoot2 Wat meer? In het lijstje staat de telefoon, die ‘de kleine moeder der grote trusts’ is genoemd; in 1946, las ik ergens, werden er in de V.S. dertig milliard gesprekken gevoerd. Daar is de schrijfmachine, de linotypemachine, het kasregister, de telmachine, de Kodak van George Eastman: ‘You Press the Button - We Do the Rest’. Daar is de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 373]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pithole City in zijn bloeitijd
En korte tijd later
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 374]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lift, de verticale trein, die samen met het staal de wolkenkrabber heeft mogelijk gemaakt. In 1891 wordt het eerste station voor witte steenkool in Colorado geopend; in het tijdperk vóór 1914 vallen ook de eerste proeven met de draadloze, de film en het vliegtuig. Aardig en tekenend is de reactie van het publiek op de eerste vluchten van de gebroeders Wright, Wilbur en Orville, in Dayton (Ohio). Tarkington vertelt, dat geen ernstig mens het geloofde, zelfs niet toen men er foto's van onder ogen kreegGa naar voetnoot1. In de kleine landbouwstadjes van het Midden-Westen zei men: ‘Och, dat soort dingen worden gedaan door mensen, die Christoffel Columbus of Fernando Cortés of Galileï heten. Maar Wilbur? Orville? Och neen...’ Grappig verschil met ons: wie twijfelt hier en thans er aan, dat dergelijke mensen Wilbur of Orville moeten heten? De techniek doorbrak eveneens meedogenloos het leerplan van de eerbiedwaardigste universiteiten en versterkte door de triomf van haar natuurwetenschappelijke basisvakken het wereldlijke accent in het hoger onderwijs. Zo kon het gebeuren, dat de Johns Hopkins Universiteit in 1876 werd geopend door de hoogst verdachte T.H. Huxley, voorvechter van het Darwinisme - wel ver was men van de tijd der Puriteinen gekomen! Niet dat deze overgang of ruil door iedereen werd toegejuicht: uit de voogdij van de Kerk trad dit onderwijs in die van het grootkapitaal; niet altoos bleek deze voogdij de minst drukkende. Maar jonge mensen verwierven gemakkelijk beurzen, vooral voor de nieuwe technische faculteiten en instituten, die zelfs in Harvard en Yale ondergebracht werden en presidenten van hogescholen deden niet zelden voor enorme bijdragen een beroep op de grote zakenlieden. Diezelfde techniek versterkte de greep van het industrialisme op de natuurschatten binnen en buiten Amerika. Columbus had al de inboorlingen van Haïti met een bal van rubber zien spelen en Charles de la Condamine had in 1736 uit Ecuador enige vellen ‘cahuchu’ naar Frankrijk gezonden, ja, op zijn verdere reis langs de Amazone waterdichte schoenen en andere rubber voorwerpen waargenomen... Haar zegetocht echter dateert van 1839, van de uitvinding van het vulcaniseren door Charles Goodyear. Het heet dat Edison zich op zijn sterfbed nog met het probleem van de synthetische rubber heeft beziggehouden; daar kom ik nog op terug. Ik maak van dit alles uiteraard slechts vluchtig gewag; niettemin is er één natuurgave, die wat meer aandacht verdient: de petroleum. Wie zijn historische coulissen gaarne vóór onze jaartelling opstelt, zal het interessant vinden, te vernemen, dat volgens Prof. Forbes nomenclatuur en schrifttekens der Sumeriërs al hun kennis van de verschillende aardolieproducten bewijzen, hetgeen door chemische en microscopische | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 375]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
analyse trouwens is bevestigd. Marco Polo vermeldt de aanwezigheid van deze vloeistof in de omgeving van Bakoe. In Amerika werd zij al door Indianen gebruikt en als ‘Indiaanse Olie’ door apothekers verkocht: met drie theelepels per dag hield men zich t.b.c., cholera, leverziekten van het lijf; ook was ze een panacee tegen blindheid, rheumatiek, brandwonden, kuchen, verkoudheid, kaalheid en verstuikingen. In 1859 op 28 Augustus, precies 110 jaar na Goethe's geboortedag, haalde Ingenieur Drake de eerste acht vaten uit een schacht van 21 meter diepte; de beginproductie was 35 vaten (van 195 liter) per dag. ‘Drake's dwaasheid’ bleek te renderen en het gevolg was een nieuwe rush, nu naar ‘Oildorado’; het ‘Oildom’ (kwalijk vertaald met ‘oliedom’) was geboren. ‘Pithole City’ groeide in een paar maanden tot een stad van 15.000 inwoners en ruim vijftig hotels en zijn postkantoor was spoedig even druk bezocht als dat van Philadelphia en Pittsburgh; enige jaren later vond een reiziger op dezelfde plaats weer de open graanvelden terug... Wanneer men verneemt dat de olieprijzen er slingerden tussen $20 en 10 cents per vat, en dat in de kampen opschriften stonden als ‘Rokers worden doodgeschoten’ kan men zich voorstellen, welk een draaikolk het daar moet zijn geweest, een heel drama met helden en schurken, onder wie vooral de ‘wildcatters’, de oliezoekers, op een afstand gezien heel schilderachtig aandoen; ook zij zijn, met de trappers, de cowboys en prospectors, in de Amerikaanse folklore binnengetreden. Carnegie, die zelf in de ‘rush’ meegedwarreld is, geeft in zijn herinneringen een paar aardige bijzonderheden omtrent de eerste ruige tijd. Het land bleek spoedig ongelofelijk rijk aan olie; een bron te Titusville leverde meer op dan achthonderd walvisvaarders op zee; het heet dan ook dat vele jagers op Moby Dick de harpoen opborgen en naar dit bedrijf overgingen. Tien jaar na Drake's initiatief was dit nieuwe product al nummer vier op de Amerikaanse exportlijst; in 1876 kwam Californië op de markt met 12.000 vaten (in 1914 waren het al honderd millioen!). In verbijsterend tempo schoten de pijpleidingen over het vasteland, thans gegroeid tot een afstand van twintig maal de evenaar; bedenkt men dat de aanlegkosten op meer dan 1.000 dollar per km worden berekend, dan zijn een stukje papier en een potlood voldoende, om even te duizelenGa naar voetnoot1. Ik noemde zo even Carnegie, maar niet hij zou de Aladdin van dit moderne sprookje worden. In dit bedrijf nu kwam die super-millionnair op de voorgrond, die met enkele zeer groten, Michelangelo, Rembrandt, Dante, gemeen heeft, dat men met het noemen van zijn voornaam volstaan kan: John D., de man tegenover wie Midas en Croesus pigmeeën lijken en die in zijn eentje Golconda en Ophir had kunnen kopen. Als | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 376]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Zijn geschiedenis is geheel versmolten met die van de Standard Trust en het voegt thans, deze trustvorm, die pantserwagen van het kapitalisme in opmars, nader te beschouwen. De factoren, die tot zijn ontstaan hebben geleid, vindt men in elk handboek van economie: vereenvoudiging van, besparing op de productie, beter gebruik van bijproducten, minder of geen concurrentie, uitschakeling van de tussenhandel, concentratie van de reclame, grotere weerstand tegen tegenslagen, meer ervaring, bestuurseenheid, standaardisatie-mogelijkheden en last but not least groter kracht tegen de regering van eigen en ander land en tegen de arbeiders. ‘A means of making money, not of making goods’, meent Veblen, die overigens de trust wel van haar onplezierigste zijde heeft leren kennen. Het baarde b.v. nogal wat opzien, toen uitkwam, dat sommige trusts bij verkiezingen plachten bij te dragen tot de kassen van beide partijen; ik hoop in een vorig hoofdstuk in voldoende mate duidelijk geweest te zijn omtrent het karakter dezer partijen, om de lezer deze onpartijdigheid te doen begrijpen. Tegen deze krachtig groeiende grootkapitalistische vorm liepen natuurlijk de middenstand, de kleine burger en het klein-bedrijf te hoop tot een moeizame afweer. In de ‘Atlantic Monthly’ opende Henry Desmarest Lloyd in het Maartnummer van 1881 het vuur met een felle aanval op John D. en zijn Standard Oil: ‘The Story of a Great Monopoly’ en sindsdien liet men niet af, totdat in 1890 de reedsgenoemde Sherman Anti-Trust Act tot stand kwam; daarna gaf de Standard Oil een kleine tien jaar gemiddeld 18% dividend; tijdens de grote ‘trustbestrijder’ Roosevelt steeg dit weer tot 23. Reeds in 1895 werd de wet bij rechterlijke uitspraak alleen van toepassing verklaard op handelsmonopolies, niet op industriële | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 377]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Het industrialisme zou ondenkbaar zijn zonder een andere pijler: het tarief. Ook dit heeft een lyrisch gestemd econoom wel eens ‘de moeder der trusts’ genoemd. En het was een zeer liefhebbende moeder, dat is zeker; men zou alleen aan haar al een moederdag kunnen wijden. De Burgeroorlog alweer had dit geschenk de Republikeinen in de schoot geworpen en in de periode er na leverde het een belangrijk overschot op aan de schatkist, die dan ook in staat was, allerlei ‘veteranen’ uit die oorlog met uitkeringen te verkwikken. In 1890 was ondanks deze invoerrechten de import van nijver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 378]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heidsproducten nog tweemaal zo hoog als de export en het MacKinley-tarief van dat jaar verhielp deze ‘misstand’; in 1897 legde het Dingley-tarief er nog een schepje op. Enige ontevredenheid wekte dit natuurlijk wel en tegen de verkiezingen van 1908 beloofden de Republikeinen een herziening. Zij waren zo goed als hun woord; in 1909 bracht het Payne-Aldrich-tarief verlagingen aan tot een bedrag van $45.000, gepaard echter met verhogingen tot een bedrag van tien millioen; dit ondanks de tegenstand van de senatoren Beveridge en La Follette, die op de schromelijke winsten van sommige zwaar beschermde ondernemingen wezen. Maar de senaat zat, evenals het Hooggerechtshof trouwens, vol met de Myrmidonen van deze ondernemingen en President Taft tekende toch de wet, die hij n.b. eerst had afgekeurd, maar die hij na schielijke en doelmatige voorlichting anders was gaan waarderen. Aldrich, een van de twee opstellers van dit tarief, had twee etmalen nodig gehad, om zijn schaal te bepalen, terwijl zijn bureau een gonzende bijenkorf leek van allerlei agenten, door de trusts op hem afgezonden; gelukkig bleek deze Sinterklaas veel meer koeken dan garden meegebracht te hebben, met als resultaat zeer vele tevreden gezichten, behalve dan hier en daar onder het grote publiek. Dit voert mij vanzelf tot het, zij het maar kort, aan de orde stellen van het instituut der ‘lobbies’, der ‘pressure boys’, de drukgroepen, die als een ‘Derde Huis’ werkzaam zijn achter de beide andere. Men vindt er van alles onder en er heten in Washington zoveel lobbyists te zijn, dat men in die stad ‘met geen steen kan gooien zonder er een te raken’ - wie echter zou op hen de eerste steen werpen? Het is een van de grote plaatselijke industrieën daar; zij vertegenwoordigen er b.v. de openbare nutsbedrijven, de vakbeweging (75 man!), de landbouw, de vrije beroepen, de ambtenaren, de drankbestrijding, het Amerikaanse Legioen, de vrouwen, de pacifistische en rassenorganisaties enz. enz. André Siegfried noemt deze kongsi de machtigste politieke vergadering des lands, die a.h.w. de beide partijen overlapt. Het oude systeem werkte simpel, door besprekingen, connecties, geldbijdragen; het nieuwe werkt veel verfijnder, kent persagenten, advocaten, propagandisten, arbeidt met brieven, telegrammen, telefooncampagnes, bezit een zeer subtiele en wijdvertakte apparatuur, waarin de vertegenwoordigsters van de schone sekse soms een passende, althans moeilijk vervangbare rol spelen: ‘Geef me een paar flessen whisky en jenever, een blondje en een brunette en ik praat elke liberaal omver’, moet een lobbyist hebben gepocht. Er waren en zijn grote persoonlijkheden bij te vermelden; de oude W.B. Wheeler van de drankbestrijding had er wel de wind onder: als die op de tribune zat stemden zelfs gewoontedrinkers onder de Congresleden voor drooglegging. Men heeft ook hier wat orde op zaken willen stellen met de wet van 1946, de ‘Regulation of Lobbying Act’, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 379]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Alweer ben ik even op de geschiedenis vooruitgelopen en keer weer gehoorzaam terug naar de periode van dit hoofdstuk. Op één terrein is de krachtmeting tussen kapitaal en arbeid niet helemaal ten nadele van de laatste verlopen: op dat der immigratie. Ik herinner er aan dat tijdens de Burgeroorlog bij de wet de mogelijkheid was geopend, contractarbeiders naar Amerika te lokken, een tegenwicht tegen de Homestead-Act, waarvan men een vermindering van de arbeidsreserve vreesde. Na 1865 richtten de landspeculanten, industriebelangen en spoorwegen hun krachtigste magneten op Europa; men heeft kunnen beweren, dat hun | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 380]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Hoe dan ook, rijk of arm, men liep de veelgeliefde ‘Heimat’ uit en schudde haar stof van schoen en klomp. Van heinde en ver stroomde het de V.S. binnen. Tussen 1903 en 1914 waren er maar twee jaar, waarin de immigratie onder de 700.000 viel; in zes rees ze boven een millioen. Tussen 1900 en 1910 steeg het aantal inwoners der V.S. van 76 tot 92 millioen, dus met 21% in tien jaar tijds! De lezer mag het heus een beetje duizelen, wanneer hij zich voorstellen moet, welk een warreling van dromen, van verwachtingen, zorgen, illusies, om die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 381]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mensen heen hing, wanneer zij het waterfront van New York naderden, toen nog niet zo imposant als thans natuurlijk, maar in elk geval nieuw, groots, machtig.
Immigranten op Ellis Island (omstr. 1900)
Dat was hun vaderland, in dat volk zouden zij opgaan, in die aarde zouden zij eenmaal rusten. De millioenen kwamen. Sommigen werden binnen een half jaar ‘Amerikaan’ (probeer eens in een half jaar Chinees, of Rus te worden!); sommigen werden het nooit; men kent de uitdrukking ‘immigrantenneurose’. In elk geval moet dit alles een ontzaglijke invloed hebben gehad op de samenstelling van de bevolking. Laat mij dit met een treffend voorbeeld toelichten: Massachusetts, die bakermat van het Puritanisme, was in 1920 voor twee derde, is thans voor drie kwart Katholiek en er moeten winkels in Nieuw-Engeland zijn met bordjes: ‘English spoken’; in Boston is de meerderheid van de namen in de telefoongids Iers en Italiaans! Al deze groepen van steeds gedifferentieerder samenstelling stortten zich dus in het ‘veeltalig hotel’ Amerika naar binnen en riepen daarmee problemen op van onafzienbare draagwijdte. Men weet wat Sinclair Lewis van de afstamming van zijn held Martin Arrowsmith zegt: ‘Martin was een raszuivere Angelsaksische Amerikaan.’ En wat is dan volgens Lewis zulk een Amerikaan? Een verbinding van Duitse, Franse, Schotse, Ierse, misschien een beetje Spaanse, een tikje | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 382]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Vragen, vragen... Er zijn natuurlijk vele assimilatieve factoren: taal, pers, politiek, school, verkeersmiddelen, de uitgestrektheid van het land; men heeft gewezen op de onweerstaanbare kracht van een ‘groot nationaal ethos, waarin optimisme en zorgeloosheid, edelmoedigheid en vereelting voorkomen’; anderzijds kan men kwalijk ontkennen, hoe weinig ‘rijp’ dat alles nog is geworden, hoe onvolledig uitgekristalliseerd, hoeveel conflicten en spanningen van ras en nationaliteit nog steeds niet opgeheven zijn en het voorlopig wel niet zullen worden ook. De ‘Chicago Tribune’ van 1921, wijzend op de meer dan 800.000 in het buitenland geboren stadgenoten, mocht terecht vragen: ‘Waarom Amerika uit voor een Volkenbond’? Men moet zich ook vooral niet blind staren op de oppervlakkige assimilatie, die zich openbaart in manieren en taalgebruik. Wat dat laatste betreft: hoeveel immigranten spreken geen ‘American slang’, die nooit van hun leven het Engels leren hanteren? Is de snelheid, waarmee zij hun oude erfgoed willen vergeten niet juist de grote belemmering om in hun nieuwe land in te groeien? Maar imposant is het, wanneer op 4 Juli 1918 een gezelschap Amerikanen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 383]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Twee brandweerlieden, William Buteau en Joseph Jelincke, visten Efrosinia Borovkova, 45 jaar oud, uit het water in Battery Park; dr Joseph Spiaggia behandelde haar... Trouwens, wie ooit een rijtje namen van Amerikaanse soldaten achter elkaar heeft gezien, weet welk een staalkaart van nationaliteiten daarin te voorschijn komtGa naar voetnoot1. De typen blijven, de namen heel lang soms en bij velen toch, toch het heimwee. Er is het roerende verhaaltje van twee Duitse immigranten, die elkaar in New York ontmoeten, ieder met een boekje ‘Het Amerikaans in Tien Lessen’ in zijn handen. De eerste bladert even en zegt: ‘I-am-happy.’ De tweede bladert eveneens: ‘I-am-happy-too.’ En dan weer de eerste: ‘Glücklich aber sin mer nich’... Men heeft, vooral in de laatste jaren, in de V.S. een scheidingslijn getrokken tussen de ‘oude’ en de ‘nieuwe’ immigratie, welke ongeveer loopt over de jaren zestig: de oude was dan de West- en Noordeuropese, de nieuwe, wel eens lieflijk ‘het vuilblanke gevaar’ genoemd, uit het Zuiden en Oosten van ons werelddeel. Men heeft die scheiding vooral als een ethnische en raciale gezien, maar men mag haar ook enigszins als sociaal bepaald beschouwen. De oude immers vond in het algemeen vrij land, werd de gelijke van haar voorgangers, zo niet onmiddellijk, dan toch na verloop van betrekkelijk korte tijd (men denke aan de contractslaven); de nieuwe | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 384]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
A blind man said,
‘Look at the kikes.’
And I saw
Rosenwald sowing the seeds of culture in the Black Belt,
Michelson measuring the odysseys of invisible worlds,
Brandeis opening the eyes of the blind to the Constitution,
Boas translating the oneness of mankind.
A blind man said,
‘Look at the dagos.’
And I saw
La Guardia shaping the cosmos of pyramided Manhattan.
Brumidi verving the Capitol frescoes of ‘Washington at Yorktown’,
Caruso scaling the Alpine ranges of drama with the staff of song.
Toscanini enchanting earthward the music of the spheres.
A blind man said,
‘Look at the chinks.’
And I saw
Lin Yutang crying the World Charter in the white man's wilderness,
Dr. Chen charting the voyages of bacteria in the Lilly Laboratories,
Lu Cong weaving plant-tapestries in the Department of Agriculture,
Madame Chiang Kai-shek interpreting the Orient and the Occident.
A blind man said,
‘Look at the bohunks.’
And I saw
Sikorsky blue-printing the cabala of the airways,
Stokowski imprisoning the magic of symphonies with a baton,
Zvak erecting St. Patrick's Cathedral in a forest of skyscrapers,
Dvorák enwombing the multiple soul of the New World.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 385]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
A blind man said,
‘Look at the niggers.’
And I saw
Black Sampson mowing down Hessians with a scythe at Brandywine,
Marian Anderson bewitching continents with the talisman of art,
Douglass hurling philippics of freedom from tombstones,
Private Brooks dying at the feet of MacArthur at Bataan.
Inderdaad; soldaat Robert S. Brooks sneuvelde op 8 Dec. 1941 als eerste Amerikaanse neger op de Philippijnen... Het protest tegen de immigratie is al oud; tijdens depressies was het luider, in goede tijden wat stiller; helemaal zwijgen deed het nimmer. Vooral in de laatste eeuw ging het geregeld door; in 1850 keerde zich tegen de Ierse en Duitse landverhuizers de Protestantse ‘Know Nothing’ beweging, lieden, die op elke vraag naar hun beginselen plachten te antwoorden: ‘Know Nothing’, een bewijs voor het irrationele karakter van dit verzet, dat in zijn riten en andere poespas al praeludeert op de latere Ku-klux-klan. Ook deze nietsweters waren zeer anti-Katholiek en fel tegen ‘vreemde atheïsten’, waarmee ze de mannen van 1848 bedoelden. Na 1865 kreeg die anti-tendentie weer nieuw voedsel uit de arbeiderskringen, die voor hun positie vreesden. Het waren grotendeels zelf immigranten, die naar Münchhausen's voorbeeld het touw achter zich poogden af te hakken, waarmee ze naar de maan geklommen waren. De Duitse Joden, zelf moeizaam geassimileerd, waren doodsbang voor de rasgenoten uit Wilna, die met hun ‘Abram Lincohen’, ‘Judge Vashington’, ‘Mocktwain’ en ‘Relfvaldo Emerson’ het hele Oude Volk dreigden te compromitteren en zonden er duizenden naar dat pogromklimaat terug, terwijl ze er duizenden meer heen hadden gestuurd, indien ze hadden gekund; er zijn nu eenmaal antisemietische negers en negerhatende Joden - men vraagt zich alleen af, hoe het wel iemand te moede moet wezen, die èn neger èn Jood is (en die zijn er)Ga naar voetnoot1. Tot hevige uitbarstingen leidde de xenophobie in Californië, dat ook na de goudkoorts van 1848 vgg. veel mensen bleef trekken, al was het alleen al met zijn heerlijk klimaat, dat volgens een bekend gezegde op vele plaatsen de noodzaak leverde, iemand dood te schieten, ten einde een kerkhof te kunnen beginnen. In dit paradijs waagden zich vele Oosterlingen (in 1870 waren er een 60.000), om te ervaren, dat men ze weer zo gauw mogelijk weg wilde hebben: ‘De Chinees moet gaan, wat er ook gebeurt.’ De Cato van deze slagzin was een zekere Kearney, in wie een z.g. Puriteinse afkeer zich zou hebben geopenbaard van de Oosterse bordeel- en opiumkit- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 386]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Chinezenhaat in Californië, naar een plaatje uit 1875
‘Als ik mijn partij door en door heb georganiseerd, zullen we door de stad marcheren en de dieven dwingen, hun buit terug te geven. Ik zal jullie naar het stadhuis leiden, de politie er uit gooien, de officier van justitie ophangen, elk boek verbranden met ook maar een titteltje wet er in en dan nieuwe wetten maken voor de werkman.’ Kearney liet het niet bij dit proza en dreef inderdaad de zeer vooruitstrevende gewestelijke constitutie van 1879 er door. Maar zijn vreemdelingenhetze was natuurlijk een prachtig agitatiemiddel; het moet heerlijk geweest zijn, de nauwelijks of helemaal niet genaturaliseerde Ierse immigranten achter hem aan te horen schreeuwen: ‘Immericky fur Immerikans!’ In 1882 kwam het tot de ‘Chinese Exclusion Law’ en de Japanners kwamen ook aan de beurt; aan de zendelingen liet men de kiese taak, deze Oosterlingen duidelijk te maken, waarom ze wel in de hemel mochten bij goed gedrag, maar niet in de V.S. Hier en daar werden de zonen van het Hemelse Rijk zelfs mishandeld en vermoord, zonder dat - schijnt het - China exterritoriale rechten opeiste of een kanonneerboot de Golf van San Francisco inzond. In 1907 kwam er met het zeer geprikkelde Japan een ‘Gentleman's Agreement’ tot stand, waarbij werd afgesproken, dat geen Japanners zich meer naar de V.S. zouden begeven maar dat van discriminatie tegen de reeds gevestigden geen sprake zou zijn. Inmiddels was in 1885 de contractarbeid, zoals bij de wet van 1864 geregeld, weer verboden, in 1891 een speciaal Immigratie-station op Ellis-Eiland ingericht. Verscheidene bepalingen werden tegen minder gewenste personen in het leven geroepen. Hoezeer dit onderwerp de gemoederen bezighield, blijke daaruit, dat een studie-commissie, die in 1907 van het Congres de opdracht tot een onderzoek had ontvangen, in drie jaar tijds een rapport van veertig dikke delen samenstelde, waarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 387]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Een laatste woord omtrent deze onuitputtelijke materie over de remigratie en expatriatie; de eerste ging in die tijd natuurlijk door, terwijl de tweede zich op voor de Amerikaanse eigenliefde niet altijd aangename wijze openbaarde. Het was immers daarginds een zo onomstotelijk dogma, dat men voor de hongerende en voortvluchtige wereld het ‘Land van Belofte’ was, dat die overtuiging gaandeweg een element van Amerikaanse orthodoxie was geworden, waartegen ketterij gewraakt, ja, gestraft werd. En toch waren er lieden die ‘God's Own Country’ de rug toekeerden, ook Amerikanen. Deed James Branch Cabell het nog op papier, met zijn ‘escapistische’ fantasieën, spelend in een Middeleeuws ‘Poicteme’ van eigen maaksel, sommigen gingen inderdaad. Bekende uitwijkelingen zijn de dichter T.S. Eliot, de prozaïsten Henry James en L.P. Smith, de schilder Whistler, al is het de vraag of hun vlucht uit het onstabiele, onevenwichtige Amerika niet rechtvaardigheidshalve geïnterpreteerd moet worden als een hang naar rust, evenwicht, ondergrond, die zij, evenals het geluk, met ons allen daar zochten en zoeken, waar wij niet zijnGa naar voetnoot1.
En thans keer ik, niet geheel ongelijk aan de Verloren Zoon, terug tot wat in vele boeken, ook voor volwassenen, de Geschiedenis heet. De opvolger van President Hayes in 1881 was James Garfield, die aan twee eisen voldeed: hij was èn geboren in een blokhut èn oorlogsheld, verder koesterde hij de overtuiging van de verenigbaarheid van vrijhandel en protectie; hij was door de Republikeinse conventie pas bij de zesendertigste stemming als ‘dark horse’ aangewezen, maar werd door een teleurgestelde aanhanger nog in hetzelfde jaar doodgeschoten: een slachtoffer, ook hij, van het ‘spoils system’. Zijn opvolger werd de vice-president Chester Arthur. Al die jaren, van Lincoln af, was de Republikeinse partij nu aan het bewind geweest en een zekere moeheid was onmiskenbaar, vooral nu de Burgeroorlog steeds verder weg kwam te liggen en het ‘wapperen met het bebloede hemd’ het kiezersvolk nauwelijks meer imponeerde. Het zag er dan ook slecht uit voor de ‘Grand Old Party’, die in 1884 een beroep deed op Sherman, maar deze vechtjas-van-weinig-woorden antwoordde minzaam, dat hij zich als ‘een dwaas, een idioot en een ezel zou beschouwen’, als hij ja zei - en hij zei neen. Men probeerde het dan maar met James Blaine, tegenover wie de Democraten te voorschijn kwamen met een ‘flinke kerel’, met Grover Cleveland, die als sheriff van Erie County geweigerd had om een beul te huren, omdat hij de misdadigers zelf ophing. Blaine werd geadverteerd als de ‘gepluimde ridder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 388]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Cleveland aangevallen tijdens de verkiezingsstrijd (zie tekst)
Blaine, Blaine, James G. Blaine,
The continental liar from the state of Maine,
Burn this letter!
En de tegenstanders weer: Ma! Ma! Where's my Pa?
Gone to the White House
Ha! Ha! Ha!
Misschien had de onvoorzichtige vader het toch tegen de onvoorzichtige briefschrijver afgelegd, ware het niet dat een aanhanger van Blaine vlak vóór de stemming in New York uitgevaren was tegen ‘Rum, Romanism and Rebellion’, de drie elementen van de Democratische Partij. Hier werd dus de R.K. Kerk in een stad met honderdduizenden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Hurrah for Maria,
Hurrah for the kid;
We voted for Grover
And we're damned glad we did!
Vier jaar lang zat er dus weer een Democraat in het Witte Huis, maar in 1889 werd hij, na een verloren campagne, opgevolgd door Harrison, wiens grootvader, men herinnert het zich, in een blokhut heette geboren: Grover! Grover!
All is over!
Deze welsprekende profetie kwam niet uit, want ‘Grover’ keerde in 1893 naar Washington terug. Tijdens zijn tweede ambtsperiode openbaarde zich de hevige ontstemming bij de Westelijke boeren, waar ik hiervoor, bij de bespreking van het Populisme, al van gewaagde; men verlangde vrije aanmunting van zilver, aangezien men de lage prijzen toeschreef aan de duurte en schaarste van het nieuwe goudgeld, dat de circulatie beheerste. Er was nog wel meer trouwens, dat de Populisten wind in de zeilen blies: liefst drie beslissingen van het Hooggerechtshof, die hoeder van ‘onze vrijheden’, nl.: 1. De suikertrust, die 95% van de hele productie beheerste, was géén handelsbelemmerende trust; 2. De populaire Eugene Debs, leider der spoorwegarbeiders, kon wegens schending van een ‘injunction’ worden gevangengezet en 3. De pas aangenomen inkomstenbelasting, een zeer matige natuurlijk, werd met vijf tegen vier stemmen ongrondwettig verklaard; ze heette een ‘communistische opmars tegen de persoonlijke eigendom’ en Cornelius Vanderbilt was ‘pleased by the news’. Terecht verhief de vooruitstrevende opperrechter Harlan zijn stem: ‘Geen belasting is in haar wezen gerechtvaardigder dan de inkomstenbelasting... Mijn geweten laat mij slechts toe, deze beslissing als een ramp te beschouwen.’ In elk geval wekte ze grote opschudding, hier en daar zelfs opstandigheid. De woordvoerder van de ontevredenen, W.J. Bryan, wist dan ook op de Democratische conventie van 1896 de candidaatsstelling te verkrijgenGa naar voetnoot1. ‘My boys, let us be grave, here comes a fool’. Ik moest vechten tegen de neiging, mijn beschrijving van deze figuur met die achttiende-eeuwse woorden te beginnen. ‘Ich begriff nie, wie dieser Schädel jene kolossalen Massen von Ignoranz zu enthalten vermochte, die er in so | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Prairie avenger, mountain lion,
Bryan, Bryan, Bryan, Bryan,
Gigantic troubadour, speaking like a siege gun,
Smashing Plymouth Rock with its boulders from the West.
Ook hij was een ‘Silver Knight of the West’ - men ziet hoe deze standenloze maatschappij met het ridderideaal wegloopt. Ook was hij een ‘Tiberius Gracchus’; zijn tegenstanders spraken natuurlijk andere taal: ‘a Baby Demosthenes’, ‘een politieke fakir’, ‘een balkende wilde ezel van de prairiën’. En toch moeten wij, Europeanen, behoedzaam staan tegenover onze zelfgenoegzaamheid; toch moeten wij, in ons welgevormd en keurig gemanierd parlementarisme opgegroeid, iets trachten te voelen van de levende adem van dit pathos en deze bewogenheid. Het is toch ook een beetje de Pieter Stastok in ons, die van dergelijke tribunen gruwt... De Republikeinen van toen zagen een groot gevaar in deze candidaat en probeerden het met een marionet, de volmaakte gentleman MacKinley, n.b. zelf eerst vaagweg een bimetallist, dus eigenlijk aanhanger van het program zijner tegenpartij, maar te rechter tijd tot betere inzichten bekeerd. Aan de touwtjes trok hier een alleszins merkwaardige figuur, een zekere M.A. Hanna, een oud schoolvriendje nog van John D., hèt type van de ‘businessman in politics for the protection of business’. Hanna was van een ontwapenende rondborstigheid; ‘zijn tekort aan schijnheiligheid won hem veler respect’, heet het. Hij was de ‘Warwick van 1896,’ koningsmaker als in de Rozendrama's van Shakespeare, een intelligent mens, die drommels goed inzag, dat men er met een tekort aan schijnheiligheid alléén in de politiek toch niet ver komt. In elk geval bracht hij voor alle zekerheid een voor die tijd enorm verkiezingsfonds bijeen, om het gevaar van het vrije zilver af te wenden; Rockefeller, Vanderbilt, Morgan, Carnegie en anderen droegen bij alsof het een werk van philanthropie gold en hier en daar in het Zuiden liet men zelfs voor deze gelegenheid de negers naar de stembus tijgenGa naar voetnoot1. Aangegord met zijn gouden wapenrusting deed MacKinley dan ook de zilveren ridder van het Westen in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het zand bijten. Een grappig naspel is, dat Hanna zelf zijn beloning mocht uitkiezen en de senatorszetel voor Ohio verlangde. Daar zat natuurlijk nog iemand op, nl. de tachtigjarige John Sherman, die niet goed meer bij zijn verstand was en aan wie MacKinley de portefeuille van Buitenlandse Zaken toevertrouwde, waardoor het plaatsje voor Hanna vrijkwam (overigens trad Sherman spoedig daarna af). Minder grappig is, dat de in 1900 met vlag en wimpel herkozen MacKinley kort daarna door een anarchist werd vermoord; zijn opvolger was de vice-president Theodore Roosevelt. Wat deze zaak al een bijzonder onaangenaam reliëf gaf, was, dat de Hearst-pers, zeer op MacKinley gebeten, kort daarvoor in een hoofdartikel had geschreven: ‘Wanneer men van verkeerde instellingen en verkeerde mensen alleen door moord kan afkomen, dan moet die moord worden gedaan.’ De moord was gedaan, Hearst werd hier en daar in effigie verbrand, maar de door en door integere MacKinley was als slachtoffer van de politieke hartstochten gevallen. En nu Theodore Roosevelt. John Morley moet eens gezegd hebben, dat hij in Amerika twee machtige natuurwonderen was tegengekomen: de Niagara en Th. Roosevelt. De historicus vraagt zich af, of niet beider geluidsvolume de combinatie heeft gesuggereerd; is die historicus een Europeaan, dan kost het hem veel moeite om iets te begrijpen van een figuur die men, net als W.J. Bryan, wel voor door en door Amerikaans zou willen houden, ware daar niet de felle en intelligente critiek van Amerikanen zelf, die met hem heeft afgerekend als een, weliswaar door zijn tijd in sterke mate bepaald, maar niettemin weinig aantrekkelijk fenomeen. ‘De Apostel van het Klaarblijkelijke’, die er prat op ging, dat hij ‘zachtjes sprak, maar een stevige stok droeg’ - van dat zachtjes praten kan ik maar weinig sporen ontdekken; tegen het grootkapitaal tenminste brulde hij (maar droeg hoogstens een strootje intussen). ‘Er hatte eine grosse Idee von sich selbst, aber das war auch seine einzige Idee’ (Heine); luister maar: ‘Wij zijn noch voor de rijke noch voor de arme man als zodanig; we zijn voor de fatsoenlijke man, rijk en arm!’ Amerika's critische intelligentie had twintig jaar nodig om daarop te pruimen en zich er rekenschap van te geven, dat hij helemaal niets had gezegd, spot Alfred Kazin. Toch verraadt zo iets de krasse ambivalentie van een figuur, die voortdurend de taal der maatschappelijke vernieuwing sprak en met al de kracht van zijn instincten het behoud nastreefde. Hij was aan zijn naam van enfant terrible en daarmee aan zijn populariteit gekomen, toen hij de corruptie in de staat New York was te lijf gegaan. Bij de lezing van zijn artikelen trof het mij, dat hij inderdaad het bederf in de wetgevende vergadering van die staat veroordeelt, maar met een bezonnenheid, die hem helemaal verlaat, zodra hij uitvaart tegen de ‘roekeloze arbeidersagitator’; hij vindt dan ook de door en door fatsoenlijke werkmansvriend Altgelt erger | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 392]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Theodore Roosevelt.
Tekening van S.J. Woolf Our hero is a man of peace,
Preparedness he implores;
His sword within its scabbard sleeps,
But mercy, how it snores!
Inderdaad. De man moet in zijn kleding en optreden aldoor de indruk hebben willen wekken, dat hij net uit zijn ranch of uit een oorlog kwam, een apostel van ruigheid, van mannelijkheid, een enorm woordenverbruiker, een klaroenende kampioen van honderd (wat honderd? duizend!) percent Amerikanisme. ‘De geschiedenis maakte Roosevelt, terwijl hij druk in de weer was, om met ongewone energie te betogen, dat hij de geschiedenis maakte.’ Och ja, het is allemaal natuurlijk wel waar. Maar de historicus, gezegend of gestraft met facettenogen, ziet wel wat meer. Om te beginnen mag men erkennen, dat de man gaven had, gaven van geest en gemoed, tòch. Zijn ‘Winning of the West’, een geschiedwerk van vrij grote omvang, wordt vaak geprezen. Met zijn hardnekkig opkomen voor een ‘square deal’ voor de kleine man, riep hij gevoelens op van verering en toewijding, die niet helemaal misplaatst waren; was hij dan geen vooruitstrevend man, hij was dan toch een verlichte conservatief. De misbruiken die hij moest uitroeien, de machten tegen welke hij moest | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 393]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
optrekken, waren ontzaglijk, zijn weifelen is zo menselijk. Diep menselijk toont hij zich ook in zijn houding tegenover zijn kinderen, in zijn brieven aan zijn zoon Kermit b.v. Als zo vaak, heeft de overdreven lof van tijdgenoten hem haast net zo veel kwaad gedaan als hun critiek. Ten slotte zijn er tijdens zijn bewind enkele maatregelen van vèrstrekkend karakter genomen, niet zoveel als wij zouden wensen, maar toch genoeg, om te vermelden. Voor zijn nagedachtenis is het noodlottig geweest, dat men hem geëtiketteerd heeft als dé, ‘trustbuster’; dat is onverdiend en ook onrecht tegenover zijn opvolger, die dan nimmer als liberaal poseerde, maar in elk geval veel krachtiger tegen deze monsters zijner eeuw is opgetreden dan Roosevelt, die maar al te vaak vluchtte in het onderscheid tussen ‘goede’ en ‘slechte’ trusts, met als gevolg dat deze lichamen, zowel de ‘goede’ als de ‘slechte’, bij zijn aftreden sterker waren dan toen hij kwam. De wanverhouding tussen sensatie en substantie mag er ons echter niet toe brengen, deze laatste te verwaarlozen. Jarenlang, tot 1909 toe, duurde deze onrembare activiteit, muntte hij kranige woorden, verrichtte hij kranige daden, hield hij de aandacht van krantenlezend Amerika gevangen. Hij noemde de Tsaar ‘een ongerijmd klein mannetje’ en Wilhelm II ‘een autocratische zig-zag’ - hij durfde maar! Evenals Jackson kon hij zich veroorloven, zijn opvolger aan te wijzen, de goedhartige Taft, man van beschaving en bonhomie; Roosevelt trok naar Afrika om te jagen. Ook dat deed hij spectaculair: had hij niet eens geweigerd, een speciaal voor hem neergezette beer dood te schieten? (de oorsprong van de ‘Teddy-beer’ overigens, welbeschouwd een onvergankelijk monument). Roosevelt ging op jacht en Amerika zou het weten: 9 leeuwen, 5 olifanten, 13 rhinocerossen, 7 nijlpaarden en 262 andere dieren mochten hun leven neerleggen op het altaar zijner populariteit; daarna jakkerde hij met een adembenemende vaart en lawaai door Europa; intussen regeerde Taft kalm en waardig het land, verminderde zelfs een beetje sommige tarieven, wat Roosevelt nooit had gedurfd, voerde tweemaal zoveel anti-trustprocessen als zijn voorganger en werd door zijn verstandige vrouw net op het nippertje geremd, anders was hij een partijtje golf gaan spelen met de oude John D. op wie hij dol was, maar met wie hij zichzelf en zijn partij kwalijk kon compromitteren. Die partij stond echter niet meer helemaal achter hem; er was nogal wat critiek, waarvan La Follette de welbespraakte woordvoerder was, critiek, die gaandeweg neersloeg in een z.g. ‘progressieve’ beweging. Deze werd opgevangen door Roosevelt, die, teruggekeerd, weer naar het Witte Huis wilde. Het gevolg was een schisma in de machtige Republikeinse partij en een vrij onverkwikkelijke politieke beroering in haar gelederen; in de verkiezingsstrijd van 1912 stelde Roosevelt zijn candidatuur naast, eigenlijk: tegen, die van Taft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 394]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Heeft de klasse, die met de Burgeroorlog heeft getriomfeerd en die in alle sectoren van het openbare leven de sterkste stellingen heeft weten te bezetten, haar invloed ook doen gelden op de buitenlandse politiek? In de eerste tijd na 1865 mag de Amerikaanse diplomatie inderdaad ‘episodical and inconsequential’ heten; een grote krant moet zelfs in 1889 er op aangedrongen hebben de hele buitenlandse dienst maar af te schaffen als ‘een dure humbug en schijnvertoning’: de Amerikaanse gezanten mochten zelfs geen uniform dragen en werden bij recepties geregeld met de kellners verward. Erg veel lijn is er niet in; de openbare mening was veelmeer binnenlands gericht en de opwindingen over vermeend onrecht waren vaak even hevig als vluchtig. Toch moet ik het een en ander vermelden en voorop staat natuurlijk de liquidatie van het beruchte ‘Mexicaanse avontuur’. Tijdens de Burgeroorlog had Frankrijk zich met de zaken van Mexico bemoeid. Het is een verhaal met wel heel schrille kleuren: de boze president Miramon, die $750.000 van de snode bankier Jecker had geleend en hem een kwitantie voor het twintigvoud van dit bedrag had ter hand gesteld; de edele Benito (Mussolini heette naar hem!) Juárez, een Azteek van Oaxaca, die het van analphabetische veehoeder tot advocaat en president van zijn land brengt en dan niet op die zwendel ingaat; Jecker, die de Franse minister, de Hertog De Morny, beleest, hem tegen dertig procent-van-alles-wat-er-uit-komt bij Napoleon en Eugénie te introduceren; de bigotte Keizerin, die haar troon hoopt te schragen door een romantische onderneming: het stichten van een Latijns-Katholiek Rijk daarginds als tegenwicht tegen de Angelsaksische-Protestantse Unie - en dan begint het eigenlijk pas goed. Want dan komen ten tonele de ongelukkige Maximiliaan van Oostenrijk, broer van Frans Jozef, met zijn schone jonge vrouw Charlotte van België: Maximiliaan, uitverkoren tot het keizerschap, gaat naar dat gevaarlijke land, (de Franse kranten schreven toen al per ongeluk in plaats van ‘archiduc’: ‘archidupe’), laat zich ‘roepen’ door een ‘volksstemming’, gehouden in plaatsen ‘misschien bewoond door twee Indianen en een aap’, betrekt er zijn ‘paleis’, slaapt de eerste nacht maar op het biljart, vanwege het ongedierte in zijn keizerlijk | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 395]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bed en poogt zo goed en zo kwaad als het gaat - en het gaat zeer kwaad, al direct - te ‘heersen’. Zolang de Amerikaanse Burgeroorlog duurt, kan de Unie deze ‘schending van de Monroe-leer’ niet ongedaan maken en Maximiliaan tracht het te bolwerken in een land dat in de veertig jaar van zijn bestaan al 73 presidenten had opgebruikt. Na Gettysburg krijgt de regering-Lincoln begrijperlijkerwijs wat meer zelfvertrouwen en na 1865 concentreert ze troepen aan de Zuidgrens. Het is voor Frankrijk een heel netelig geval; de inning van het Jecker toekomende bedrag had toen al zevenmaal deze som gekost en Mexico, geleid door Juárez, wil niets van de schijnkeizer weten; ondanks de smeekbeden van Charlotte, die zelfs een knieval voor ze doet, geven Napoleon en Eugénie Maximiliaan prijs; de arme vrouw wordt krankzinnig - negenenvijftig jaar heeft ze nog geleefd, gelukkig volkomen onbewust van het lot van haar echtgenoot, die in 1867 op bevel van Juárez in Queretaro is doodgeschoten, tot het laatst toe weigerend, ‘zijn’ volk te verlaten, dat hem had ‘geroepen’, en niet veel meer nalatend dan een geweldig dik boek met voorschriften voor de etiquette aan zijn hof, een onechte zoon, en een keizerskroon, die bij de verfilming van dit drama, een tiental jaren geleden, is ontvreemdGa naar voetnoot1. Voor de geschiedenis der V.S. is het verder niet oninteressant te weten, dat van 1876 tot 1911 het Zuidelijke nabuurland onder het bewind stond van Porfirio Diaz, een periode waarover F.R. Dulles een onverbloemd vonnis uitspreekt: roekeloze verkwanseling van de nationale rijkdommen, diepe armoede, politieke achterlijkheidGa naar voetnoot2; ook S.F. Bemis, een conservatief historicus, is geenszins blind voor de kwade gevolgen, die het ‘Porfirianisme’ voor het Mexicaanse volk heeft gehad. Achter de rijke gevel ging immers een jammerlijke uitbuiting van dit volk schuil en ik geloof niet dat er thans nog velen zijn, die zich verenigen met Carnegie's welwillend oordeel over de dictator, die hij ‘de Mozes en de Jozua van zijn natie’ noemde. Ergens immers veronderstelt een dergelijke betiteling een beloofd land en ik kan dat onmogelijk ontdekken. Tenzij men moet aannemen, dat de Heilige Andrew aan het Amerikaanse grootkapitaal heeft gedacht, dat in diezelfde tijd steeds meer aandacht aan Latijns Amerika schonk; de Vera-Cruz-spoorweg, die Mexico tien millioen had horen te kosten, kwam op veertig en de eerste grote buitenlandse lening der V.S. is die van 1889 en wel van Morgan aan Mozes en Jozua. Het zou ook al te dwaas zijn, indien de ‘robber barons’ hun activiteit alleen binnen de landsgrenzen hadden uitgeoefend; wij ontmoeten in diezelfde tijd de hoogst merkwaardige figuur van Henry Meiggs, de ‘Yankee | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 396]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pizarro’ in Peru. Het is het fantastische verhaal van ‘de avonturier, die de Californiërs uitplunderde, de Chilenen en de Peruanen, in de machtige stijl van de jaren '50, '60, '70; die veel aan liefdadigheid deed, met twee dames trouwde en talloze andere beminde, verscheidene kinderen naliet, paleizen bouwde, waarin hij vrienden onthaalde, die hem tot zijn dood toe genegen bleven; door zijn fatsoenlijke overvragingen en openlijke verduisteringen ten zeerste de financiële ondergang bewerkte van Peru - en, wanneer dit allemaal is uitgesproken, een stevige erfenis van goede spoorwegen vermaakte aan de twee Zuidelijke republieken, in welke hij de laatste tweeëntwintig fantastische jaren van zijn leven doorbracht’. En dat tussen mensen, die ‘zich in een riool zouden hebben geworpen, als ze een glimmetje van goud op zijn bodem hadden gezien’, in een wereld, waarin ‘mannen hun vrouwen, vaders hun dochters, broeders hun zusters verkochten... Meiggs had een complete harem samengesteld uit de eerste standen van Lima’. Een waardig vervolg op het régime van Pizarro, inderdaadGa naar voetnoot1. Ik keer naar Washington terug. In 1867 bleek de Tsaar bereid het toen nog Russische Alaska over te doen. Het lag wat ver en hij mocht wel vrezen, dat bij een vervolg op de Krimoorlog de Britse vloot dit gebied niet ongemoeid zou laten; men kon verder vroeg of laat een instuif van Amerikanen verwachten in deze streken, waarvan men wist, dat er goud lag en het was in elk geval beter, thans deze Amerikanen te winnen, eventueel tegen Engeland, dan straks twist met ze te krijgen. Op een avond dat Seward, de minister van Buitenlandse Zaken, niets kwaads vermoedend thuis te whisten zat, kwam hem de Russische gezant op de hoogte brengen van de intenties van zijn keizerlijke meester, hem voorstellend, de volgende dag de zaak te regelen. ‘Waarom tot morgen wachten? Laat ons vanavond het verdrag opstellen!’ luidde het antwoord. Aldus geschiedde; Seward bleek zo tuk, dat hij n.b. 7,2 millioen bood, terwijl de gezant als limiet 5 had meegekregen. Met enige moeite, d.w.z. klinkende munt, wist men weerstrevende Congresleden te winnen voor wat zij ‘Seward's Folly’ of ook wel ‘Seward's Icebox’ noemden. In dit ‘Walrussia’ werd een kleine twintig jaar later goud gevonden, aanleiding tot de zoveelste ‘gold-rush’ in de geschiedenis, welke in deze omstandigheden wel moest uitlopen op een catastrofe voor tallozen; Veblen wijst er op, dat de verwervingskosten van dit goud met 500% zijn opbrengst overtroffen en dan zijn de mensenlevens nog maar niet meegerekend; Charlie Chaplin's ‘Gold-Rush’, dat juweel uit de tijd der zwijgende film, had ons toch wel er van doordrongen, hoe weinig idyllisch een verblijf in Klondyke toen geweest moet zijn. De zalm van Alaska leverde echter al spoedig elk jaar het bedrag van Seward's dwaasheid in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 397]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
De Indianen van Nome kunnen met heel helder weer aan de overkant een gebied zien, dat thans niet meer Rusland, maar de U.S.S.R. heet; tientallen vliegvelden en weerstations maken Alaska steeds meer bruikbaar als ‘atomisch arsenaal der democratie’Ga naar voetnoot1. Er is nogal wat diplomatiek kleingoed in die tijd, dat ik niet steeds in chronologische volgorde kan behandelen. Gangmaker was vaak de meergenoemde Blaine, ‘Jingo Jim’, die in de hiernavolgende kwestie een belangrijke rol heeft gespeeld. Het verhaal begint bij de Pribylow-eilanden in de Beringzee, waar zich elke lente enorme aantallen zeehonden plegen te verzamelen. Ter bescherming van deze onschuldige dieren hadden de V.S. in 1870 aan de ‘Alaska Fur Company’ een monopolie verstrekt op voorwaarde, dat deze alleen de ‘bachelor’-zeehonden zou jagen. De Canadezen verschenen echter ook op het jachtterrein en Amerika nam dan ook in 1886 drie van hun schepen in beslag. Hevig protest van Engeland natuurlijk, maar in 1889 verscherpte het Congres de bepalingen nog en Blaine deelde Lord Salisbury mede, dat de zeehonden, waar ze zich ook bevonden, de bescherming van de V.S. zouden genieten, een merkwaardige uitbouw van wat men wel eens de Civis Romanus-theorie heeft genoemd, de leer, dat elke Romein, waar ook, onder de hoede van Rome stond. Ten slotte werd men het niet zonder moeite eensGa naar voetnoot2. Dit was duidelijk een greep naar de Grote Oceaan geweest, niet de enige in die jaren. In 1820 alGa naar voetnoot3 waren zendelingen uit Connecticut naar Hawaii getrokken, die daar de heidenen bekeerden en (volgens L.B. WrightGa naar voetnoot4 op het beste land beslag legden, zodat de rijkste families aldaar van hen moeten afstammen. Ook hier ging de ontbinding van de inheemse maatschappij gepaard met allerlei bedenkelijke verschijnselen, zoals een enorme achteruitgang van de bevolking. In 1865 had een schip uit Honoloeloe suiker en vruchten naar Oregon gebracht en sindsdien trokken steeds meer kooplieden naar de schone Hawaii-eilanden. In 1893 brak daar een ‘revolutie’ uit, gericht tegen de koningin Liliuo- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 398]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
...Liliuokalani,
Give us your little brown hannie!
Ter ere van Cleveland zij vermeld, dat hij deze ‘revolutie’ al net zo min vertrouwde als wij thans en weigerde, de voorgenomen annexatie uit te voeren. Toen echter de Republikeinen weer aan de regering kwamen, was het lot van deze eilanden bezegeld en het is te begrijpen: onder de bestaande omstandigheden kon men ze onmogelijk ongemoeid laten; de Grote Oceaan had maar al te veel kusten met zo niet hebzuchtige, dan toch belangstellende bewonersGa naar voetnoot1. Diezelfde Republikeinen ontketenden in 1898 een van de eigenaardigste oorlogen uit de Amerikaanse geschiedenis: die tegen Spanje. Dit land had jarenlang op Cuba een wanbeheer gevoerd, dat werkelijk onbeschrijflijk mag heten; ik zou een hele alinea nodig hebben om het samen te vatten, maar laat ook iets aan de fantasie van de lezer over. In 1895 kwam het lang geplaagde volk eindelijk in opstand. Het strekt de Amerikaanse geschiedschrijving tot eer, dat zij na lange aarzeling de grote betekenis is gaan erkennen van het werk van de Cubaanse patriotten in deze vrijheidsstrijd, waarvan zij het leeuwendeel der overwinning voor zichzelf mogen opeisen. Er waren Amerikaanse belangen op het eiland, die gevaar liepen en hier en daar ernstige schade leden, maar het is zeker niet deze factor alleen die het ingrijpen heeft teweeggebracht; men mag gerust spreken van een algemene drift, van een stroming, die vat had gekregen op het Amerikaanse volk, dat de ingang tot de Caraïbische zee in handen wilde krijgen en dat zich daarvoor warm liet maken in een van de geweldigste perscampagnes die de historie kent. Het was immers juist de strijd op leven en dood tussen de twee dagbladkoningen Hearst en Pulitzer, een strijd, waarin deze magnaten voor geen enkele sensatie terugdeinsden. Getuige de roerende historie van de beeldschone Evangelina Cisneros, nicht van een opstandelingenleider en een tijd lang als gevangene van de Spaanse bloedhonden blootgesteld aan een-lot-dat-erger-was-dan-de-dood; geweldige krantenkoppen zorgden er wel voor dat de lezers zich bij dat laatste van allerlei plezierigs en onplezierigs voorstelden; het met veel moeite en romantiek bevrijde meisje moest natuurlijk op het Witte Huis komen en de hand drukken van MacKinley. Het was trouwens toch de tijd van de krantenkoppen: een redacteur erkende spijtig dat hij zelfs die kanjers van letters gebruikte, die hij speciaal voor het nieuws van de Wederkomst van Christus had bewaard. Het grootste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 399]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Hij was een kruistocht en werd als zodanig opgezet en begrepen. Men kon immers in dit Amerika, dat geen gevaarlijke buren had, zijn imperialistische motieven niet zo gemakkelijk achter de ideologie der ‘zelfverdediging’ gaan vermommen als hier en daar in Europa gebruikelijk, waar men dwaas genoeg was, zich te ergeren aan wat men ‘de huichelarij van dat land van geldschrapers en zeerovers’ wilde noemen; alleen Engeland, met zijn bekend zwak voor het winnende paard, stond geheel aan de Amerikaanse kant en legde een beschaafde sympathie aan de dag voor de ‘goede zaak’Ga naar voetnoot1. Dit was een prettige, ja, leuke en lekkere oorlog. Bijna godslasterlijke termen voor een geslacht, dat in zijn oudere lagen getuige is geweest van tweemaal een wereldkrijg met zijn nasleep van dood, ellende en verwoesting. Maar deze was ‘a splendid little war’, met zijn 115 dagen net kort genoeg om de aandacht te boeien en ‘it was their own little show for independence, fair play, and hip-hurrah democracy, against all that was tyrannical, treacherous and fetid in the Old World’. Zo was het, een pittige, gezellige, opgewekte oorlog, precies de marsen van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 400]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 401]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij, nog helemaal in het verleden levend, in de hitte van het gevecht zijn troepen aanvuurde met de kreet: ‘Vooruit jongens, de damned Yankees gaan er al van door!’ Een andere attractie was het corps van de ‘Rough Riders’, een geïmproviseerde cavalerie van cowboys, veeweiders, jagers, Indianen, voetballers e.d., waartussen kolonel Th. Roosevelt zich een heldenrol uitmat met het oog op de toekomstGa naar voetnoot1. De ‘leuke’ oorlog was ten einde. Weinig doden, weinig kosten, groot prestige en een enorme buit. Stuk voor stuk kan men deze posten bij Spanje op de debetzijde boeken. Het was eigenlijk een zielig geval voor een rijk, waar eenmaal ‘de zon nooit onderging’, en dat nu niet eens Puerto Rico mocht behouden: ‘Deze eis berooft ons van de allerlaatste herinnering aan een roemrijk verleden en drijft ons uit het Westelijk halfrond, dat bevolkt en beschaafd werd door de trotse daden van onze voorouders.’ Maar een nieuwe tijd was aangebroken, een nieuwe geest ontstaan. Ik zou niet gaarne nalaten te vermelden, welk een schitterend werk de Amerikaanse medische wetenschap op het veroverde Cuba heeft verricht; de bestrijding van de gele koorts aldaar is een heldenlied, niet minder. Twee artsen, J.W. Lazear en J. Caroll, lieten zich besmetten en stierven, voordat de stegomya-muskiet als de schuldige werd herkend; onder Gorgas' leiding ging men nu aan het werk en vóór eind 1901 was Havana voor het eerst in anderhalve eeuw koortsvrij!Ga naar voetnoot2. Grote dingen doet men er groot... De vraag rees nu, wat met de Philippijnen moest gebeuren, welker bewoners zich aan de Amerikaanse zijde hadden geschaard onder leiding van Aguinaldo, deswege de ‘Washington van het Oosten’ geheten. Moest men hun de beloofde onafhankelijkheid inderdaad schenken? Of ze - altoos om hun bestwil - onder Amerikaanse voogdij houden? Het is merkwaardig in welk een mate in die jaren de Angelsaksische imperialistische mystiek de geesten veroverde. Iemand als Th. Roosevelt had haar al in zijn hierboven genoemd ‘Winning of the West’ toegepast, maar vooral de historicus John Fiske leverde een zeer bruikbare synthese van evolutionisme, expansionisme en Angelsaksische mythe, daarmee bewijzend hoe goed ten slotte Spencer's evolutionnaire pacifisme kon samengaan met een militant imperialisme. Meer dan twintigmaal moest hij zijn lezing over ‘Manifest Destiny’ herhalen en overal wekte hij een enthousiasme op, dat hem, hoezeer gewend aan redenaarssucces, toch nog door zijn uitbundigheid verraste. Ook een andere historicus, F.J. Turner, was uitermate gevoelig voor deze Anglo-Amerikaanse voorloper van de Germaanse mystiek onzer jaren en juist toen, in 1899, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 402]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Take up the White Man's burden -
Send forth the best ye breed -
Go bind your sons to exile
To serve your captives' need;
To wait in heavy harness,
On fluttering folk and wild -
Your new-caught sullen peoples,
Half devil and half child.
Hierop meende een spotter toen al: We've taken up the white man's burden
Of ebony and brown;
Now will you kindly tell us, Rudyard,
How we may put it down?Ga naar voetnoot1.
‘Nogal zwakke poëzie, maar er zit wat in van het standpunt van expansie,’ meende Teddy Roosevelt echter van het eerste citaat. Inderdaad. Het is immers de poëzie van deze soort die nauwelijks afgerichte abituriënten van Eton en Harvard het zelfvertrouwen schonk om overal, waar monumenten en poëzie van een ander gehalte het bestaan van een eeuwenoude beschaving verrieden, rustig te gaan heersen over de ‘halve duivels en halve kinderen’, die onder hun superieure voogdij hoorden te staan. Senator Beveridge zei het prozaïscher, maar niet minder duidelijk, toen hij in 1900 te kennen gaf: ‘God heeft ons tot de meesters en de regelaars der wereld gesteld om orde te scheppen, waar de chaos heerst, opdat wij een bewind leveren aan wilde en aftandse volken... Wij willen ons deel in de zending van ons ras niet laten varen, vertrouwensman onder God als wij zijn van de beschaving der wereld... Wij zullen onze plicht in de archipel niet verzaken...’Ga naar voetnoot2. Die plicht was niet zo gemakkelijk te omschrijven en men kan de arme MacKinley niet benijden, van wie dit toch werd verwacht. Ter gelegenheid van Dewey's zegepraal had hij blijk gegeven, op geen tweeduizend mijl precies de Philippijnen op de globe te kunnen aanwijzen en hij stond dus onbevangen tegenover het probleem, maar hij nam toch slaappoeders in. Dat hij ‘niet meer ruggegraat had dan een chocoladetaartje’, zoals tijdgenoten opmerkten, wordt thans meestal ontkend; er werd echter een enorme druk op hem uitgeoefend. Er was een belangrijke groep die bij monde van een senator van oordeel was ‘dat zelfbestuur en bananen niet op hetzelfde stuk land konden groeien’. De zending meende: ‘Manila strekt zijn verscheurde en bloedende handen uit en wij moeten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 403]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘Ik liep elke avond in de zaal van het Witte Huis tot middernacht toe en ik schaam mij niet te erkennen, mijne Heren, dat ik menige avond neerknielde en God de Almachtige bad om licht en leiding. En op een avond kwam het tot mij, ik weet niet hoe, maar het kwam... 1. We konden ze niet teruggeven aan Spanje, dat ware laf en oneervol. 2. We konden ze niet aan Frankrijk of Duitsland, onze handelsconcurrenten in de Oriënt, geven, dat ware een slechte zaak en verwerpelijk. 3. We konden ze niet aan zichzelf overlaten, want ze waren ongeschikt voor zelfbestuur en dan zou er gauw anarchie komen en wanbestuur erger dan onder Spanje. 4. Er was niets anders over dan ze allemaal te nemen en de Filipino's op te voeden, te beschaven en te kerstenen als onze medemensen, voor wie Christus ook gestorven was. En zo ging ik naar bed en viel in een diepe slaap.’ Het is alleen jammer, dat dit Goddelijke Licht toch niet zo bovenaards van oorsprong is als de goede President ons hier wil aanpraten; het staat wel vast, dat MacKinley gaandeweg voortreffelijk was ingelicht over de economische en strategische betekenis der eilanden, voordat hij zijn besluit nam en het nageslacht kan niet anders dan vraagtekens zetten bij dit zalvende getuigenis van humaniteit, beschaving, vrede en Christelijke idealen. Het is tenminste een hoofdstuk, waar de Amerikaanse historiographie thans niet al te trots op isGa naar voetnoot1. Te meer, omdat de Filipino's niet voetstoots overtuigd waren van de hun door de President en anderen toegedichte onmacht tot zelfbestuur. Het was wel zoals een Amerikaanse krant schreef: ‘De Filipino's zijn verraderlijk en arglistig. Bovendien willen wij hun land hebben’. Onder Aguinaldo, nu opeens niet meer de Washington van het Oosten, streden zij voor hun vrijheid, een guerrilla van drie jaar, die op 175 millioen dollar kwam te staan en een Amerikaans leger van 120.000 man vereiste. Ontzettende gruwelen vonden hierbij plaats. Toen Generaal ‘Hell roaring Jake Smith’ het eiland Samar had veroverd, beval hij dit te maken tot een ‘howling wilderness’: ‘Kill everything over ten’. De onvriendelijke krijgsman werd tot straf op pensioen gesteld. Tijdens de oorlog van 1898 was het voorgekomen dat het meergemelde schip, de ‘Oregon’, zich had moeten haasten van de Grote Oceaankust naar de Atlantische wateren; het had er achtenzestig dagen over gedaan en sindsdien was de openbare mening in de V.S. wel overtuigd van de wenselijkheid van een kanaal door Midden-Amerika, wat geleid heeft tot de Panama-operette met Teddy Roosevelt als jeune premier. Over een Panamakanaal was al heel wat te doen geweest; men kent de ramp- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 404]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Maar toen moest men met Columbia, de eigenares van de kanaalzone, onderhandelen en dat ging niet vlot, aangezien men aan gene zijde een mooie kans zag, het onderste uit de kan te halen. Het kreeg het lid echter op de neus. ‘Damn the law, I want the canal built’, sprak de voortvarende Teddy; hij noemde de Columbiaanse staatslieden ‘mannetjeskonijnen’, ‘krankzinnige en moordzuchtige zwendelaars’, ‘leden van een verdorven apengemeenschap’ enz. enz. Dat alles was taal, die zijn landslieden begrepen en ook wel billijkten en gesteund door de publieke opinie ging hij tot daden over: ‘I took the Canal Zone and let the Congress debate’. Dit is de vermaarde klucht van de ‘Panama-revolutie’. Het arme Columbia trachtte nog de zaak te redden en ontscheepte op 3 November 1903 450 soldaten, aangevoerd door vier generaals, terwijl een eskader van drie kanonneerboten van de zeekant de rechten des vaderlands zou handhaven. Twee liepen er over, maar de derde vuurde enige schoten af, tijdens welke in de stad een Chinees overleed, terwijl een ezel in een slachthuis dodelijk werd gekwetst. Toen was de maat vol: het leger van Panama, nl. 287 brandweerlieden en een 300 arbeiders van de spoorweg, kwam in beweging en nam deze en gene gevangen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 405]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘De wereld staat stomverwonderd bij onze heldenmoed,’ riep hun aanvoerder uit. ‘Gisteren nog de slaven van Columbia en vandaag de vrije mannen van Panama. Leve President Roosevelt!’ In zeer snel tempo erkende de laatste de nieuwe staat en Bunau-Varilla, plotseling gezant van deze republiek, sloot met minister Hay het door de V.S. gewenste verdrag, waarbij men ondertekende met inkt uit de pot van Abraham Lincoln; de Panamese diplomaat hield een gloedvolle rede, waarin o.m. voorkwam: ‘Wanneer de Moeder der Amerikaanse naties haar edelmoedige hand zo spontaan over haar laatstgeborene uitstrekt, dan vervolgt ze alleen maar haar nobele zending tot bevrijding en opvoeding der volken.’ Het bleek, dat Columbia van die noblesse het zijne dacht en ook dat menige Latijns-Amerikaanse staat dat wantrouwen deelde; Nevins meent dat ongeduld, aanmatiging en onwetendheid in Washington een groot stuk goodwill hebben bedorven en dat met wat meer plooibaarheid en een paar simpele millioenen meer veel meer ware bereikt. Jaren, veel jaren later, kwam men Columbia op milde wijze tegemoet; boze tongen - waar zijn ze niet? - fluisterden echter, dat er in dat land olie was ontdekt en dat daarom de V.S., zij het ook laat, bakzeil haalden... Erg fraai is dit alles niet bepaald. Maar ook hier vinden wij naast het ‘menschlich-allzumenschliche’ het grote: de aanleg van het kanaal, dat ik dan nimmer het achtste wereldwonder heb horen noemen, maar niettemin een ontzaglijke prestatie is. Daarvan krijgt men enige indruk bij de lezing van het mooie verzamelwerk ‘The Panamacanal’, in 1916 onder redactie van Goethals verschenen. Deze Goethals is de voornaamste leider van het werk geweest; als hoge militair (hij was kolonel) was hij aan het hoofd gesteld met schier dictatoriale macht; niet zonder reden had Roosevelt juist een soldaat uitgekozen, omdat die niet in geval van ontmoediging kon weglopen. Drieërlei problemen vereisten een oplossing: de technische, de organisatorische en de medische. Van de eerste geven enige indruk de moeilijkheden, die de Culebra-heuvelrug opleverde, waar men op een gronduitgraving van ½ millioen kubieke yards had gerekend; het werden er 100 millioen! De aardverschuivingen in het terrein waren een nachtmerrie. De organisatorische bezwaren hadden vooral betrekking op de ongeveer 40.000 man werkvolk, die er een tien jaar aan arbeidden. Men bedenke dat Panama een heel slechte naam had: de Fransen, die er de zaak in het honderd hadden laten lopen, hadden er 20.000 mensen aan hun lot overgelaten! Jaren duurde het, voordat alles hier goed liep. Maar het werkelijk epische verhaal is ook hier de bestrijding van de ziekten, van liefst twee minotaurussen tegelijk, de gele koorts en de malaria, die Gorgas, ons van Cuba bekend, hier als een moderne Theseus te lijf moest. ‘Weet je wel, Gorgas, dat elke door jou doodgemaakte muskiet ons tien dollar kost?’ vroeg hem een hoge ambte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 406]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naar. Ik zou zijn optrekken tegen deze vijanden der mensheid een ‘revival’ willen noemen, ware het niet om het uitermate sterke rationele element in deze strijd, waarin hij er b.v. niet voor terugdeinsde, de wijwaterbakjes te desinfecteren. Maar het resultaat was schitterend, er is geen ander woord voor. Weer: in het grote groot... Op 3 Augustus 1914 voer het eerste schip door het kanaal, een prachtige triomf van menselijke redelijkheid, op hetzelfde tijdstip, dat de Eerste Wereldoorlog, dat symptoom van menselijke onredelijkheid, was aangevangen. In verband daarmee is het nauwelijks nodig op de militairstrategische betekenis van deze verbinding te wijzen. Liever licht ik even de economische met een enkel cijfer toe: de afstand van New York-San Francisco verminderde van 13.135 tot 5262 zeemijl; van Liverpool naar Callao scheelt het 4000, van New York naar Sydney eveneens 4000 zeemijl. Meer dan eens heb ik in de voorgaande bladzijden gewag gemaakt van de factoren, die richting schonken aan de buitenlandse politiek der V.S. Ik herinner in korte samenvatting aan hun ligging tussen twee oceanen, waardoor ze een gevoel van veiligheid bezaten, waarvan men de invloed, ook op de binnenlandse verhoudingen, nauwelijks kan overschatten - Myrdal noemt deze factor minstens even belangrijk als de meer spectaculaire en dus bekendere van de grens. Ik wijs op de zwakte van hun buren, zowel in het Noorden als in het Zuiden, op de mogelijkheid, binnen de landsgrenzen uitbreiding van woongebied te zoeken, op de democratische opvattingen, die een constante afkeer van monarchen en dictators in het leven hielden, op de grote invloed van de publieke opinie, op de zelfgewilde isolatie, door mannen als Washington en Jefferson op overtuigende wijze verdedigd, op de Monroe-leer ten slotte. Met de toenemende macht der V.S. groeide het aantal leuzen en slagzinnen; ik vermeldde hierboven reeds de ‘kruistocht’ tegen Spanje. Ik had ook de vredesideologie kunnen noemen, zo geschikt voor de taal van ethiek en sentiment, onder staatslieden gebruikelijk; mochten ‘anderen’ een politiek van ‘bloed en ijzer’ voeren, ‘wij’ daarentegen kwamen op voor de vrede. En dat, terwijl het ‘Historical Register of the U.S. Army’ van 1903 niet minder dan 114 oorlogen sinds 1775 vermeldt en 8600 grote en kleine gevechten. Dat de V.S. een soort ‘vegetarische’ buitenlandse politiek zouden hebben gevoerd, is alleen nog wel eens voor binnenlands gebruik bestemd, en dan ook lang niet overal. Een van de schoonste leuzen is die van ‘Manifest Destiny’, van de ‘Klaarblijkelijke Lotsbestemming’, welke wortelt in de achttiende eeuw, in de propaganda van Franklin en Jefferson, ja, al op de Puriteinen teruggaat. Trouwens, Adam Smith had al in 1776 voorspeld, dat de Amerikanen een uitgebreid rijk zouden scheppen, ‘een van de grootste en formidabelste, die ooit in de wereld bestonden’. Spotters mogen dan wel eens | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 407]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Het bleek dan ook in de practijk wenselijk de Monroe-leer wat uit te bouwen; ik noemde in dat verband reeds James Blaine, die op 2 October 1889 een groot Panamerikaans Congres bijeenriep in Washington, waar de V.S. als ‘Elder Sister’ fungeerden. Vóór 1914 vonden vier van dergelijke verzusteringscongressen plaats en daarmee was een politiek in het leven geroepen, rijk aan consequenties ook voor de jongere zusjes, die, de lezer herinnere het zich, eigenlijk de oudste waren. Een bureau in Washington stimuleerde de beoefening van de studie van de Spaanse taal, instellingen en geschiedenis (waarbij de Spaans-Amerikaanse oorlog als betreurenswaardig intermezzo niet helemaal onvermeld mag blijven); wie een beetje vertrouwd is met de historie van Latijns-Amerika in die jaren, weet, dat haar beoefening meer boeiend dan gemakkelijk genoemd mag worden. Niet altoos vond de belangstelling van het Noorden, onvriendelijk als bemoeizucht geïnterpreteerd, in het Zuiden voldoende waardering: zo meenden de Chilenen in 1908 b.v.: ‘We don't want any papa’. En de oprichting van de Republiek Panama werd hier en daar ook al met wantrouwen begroet: hodie tibi, cras mihi. Tegen de eeuw-wending speelden de V.S. in het Verre Oosten nieuwe troeven uit; de ‘Open deur’-politiek ten aanzien van China werd ook voor de anderen een niet te minachten richtsnoer, terwijl terzelfder tijd vele bezette eilanden in de Grote Oceaan de grondslagen vormden van een dam, die Amerika tegen het wassende getij van Nippon wilde op- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 408]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen; het is niet toevallig, dat Roosevelt in 1905 bemiddelde in de oorlog van dit land met Rusland en dat de toen volgende vrede in Portsmouth in de V.S. is gesloten. Evenmin is het helemaal toeval dat voor Amerika de Tweede Wereldoorlog uit de Grote Oceaan is gekomen. Naar de andere kant waarschuwde Brook Adams (in zijn ‘American Economic Superiority’ van 1900) reeds tegen Rusland in datzelfde Verre Oosten, daarmede een situatie voorspellend, die geen halve eeuw op zich heeft laten wachtenGa naar voetnoot1. Meer en meer werd de Unie de weg opgedreven van het Imperialisme, welks Amerikaanse vorm te boek staat als ‘Dollar Diplomacy’, een term, waaraan men dezerzijds ten onrechte een minder aangename bijklank verbindt: ten slotte wil hij niet méér zeggen, dan dat in die politiek het economische motief aanwezig is en de eerste steen mag slechts hij werpen, bij wie dit ontbreekt. De V.S. hebben er evenmin aan kunnen ontkomen als andere industrielanden op zoek naar grondstoffen, markten en ontvangloketten voor kapitaalexport. Dat hierbij transacties en acties van bedenkelijke aard hebben plaatsgevonden, wordt door geen een Amerikaans historicus ontkend, door velen scherp gelaakt, maar terecht door niemand als een speciaal aan zijn land eigen tekortkoming uitgelegd. Het gedrukte woord heeft als overal tot verspreiding en popularisering van dit imperialisme bijgedragen. Zoals Seeley in zijn ‘Expansion of England’ de Britten de ogen opende, zodat zij op een ochtend wakker werden en merkten dat zij een wereldrijk waren, zo heeft Admiraal A.T. Mahan (1840-1914) met zijn ‘Influence of Sea-Power upon History, 1660-1783’ van 1890 zijn landgenoten iets geleerd, dat wij eigenlijk al weten sinds Thucydides. Deze ‘Moltke der zee’ is de vader van het Amerikaanse imperialisme geworden, dat uiteraard maritiem moest zijn. ‘Zelfs onbewoonde koraalriffen in de Caraïbische Zee moeten ons, Amerikanen, belang inboezemen. Tussen Florida en Guyana is er geen enkel eiland, dat wij over het hoofd mogen zien.’ En: ‘In de Westindische wateren overheersing, in Europa onthouding, in het Verre Oosten samenwerking.’ De pers zorgde er wel voor dat de rijkdom dezer gedachten als kleingeld onder de massa in omloop kwam. In die pers was in de negentiende eeuw een merkwaardige ontwikkeling opgetreden, die door Hocking zeer gelukkig als volgt is geformuleerd: ‘in plaats van een worstelend orgaan te zijn dat de meningen van zijn uitgever verspreidt, werd ze een commerciële speculatie, die tegemoet kwam aan de wensen der lezers.’ Twee accenten wil ik hier niet onvermeld laten: de geïllustreerde en de ‘gele’ pers. Hierboven noemde ik al de wakkere tekenaar Th. Nast, de bestrijder van Tweed; naast hem trad als politiek tekenaar Homer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 409]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 410]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
er in slaagde, de weg te versperren voor onbekwame baantjesjagers, bezat men daarmee nog niet meteen een corps van integere en bekwame ambtenaren! Cleveland, in 1885 gekozen op een vooruitstrevend program, waagde het, de ‘spoils men’ te tarten; een senator van zijn partij, die zich kwam beklagen, moet hij tegemoet gevoerd hebben: ‘Ik geloof dat u bedoelt dat ik twee paardendieven per dag moet benoemen in plaats van één’Ga naar voetnoot1. Onder zijn opvolger Harrison was het weer een tijd helemaal mis; zijn assistent-postmeester schreef tenminste in 1890: ‘Ik heb 31.000 van de 55.000 vierde klasse postmeesters vervangen en ik hoop er nog 10.000 meer te remplaceren voordat ik wegga... Voor het eind dezer maand hoop ik vijf zesde van de postmeesters te hebben afgelost... Dan kan ik de oude Simeon aanhalen en zeggen: Laat Uw dienstknecht in vrede gaan’Ga naar voetnoot2. In 1893 publiceerde President Cleveland echter een bekendmaking, waarin hij meedeelde, dat ‘de waarneming zijner openbare plichten en de beperktheid van het menselijke uithoudingsvermogen hem er toe noopten eens en voor altijd alle persoonlijke bezoeken tot het verkrijgen van ambten af te slaan’. In de eerste jaren der twintigste eeuw kwam in de tijdschriften - niet eens zo zeer in de nieuwsbladen - een geestdriftige propaganda op voor maatschappelijke hervormingen en aan de kaakstelling van euvelen en bederf. Dit kwam natuurlijk niet uit de lucht vallen en wortelt zeer diep in het Amerikaanse verleden, dat te allen tijde een gezonde voorliefde had gekoesterd voor ‘de harde feiten’ en waarin altoos - Myrdal wijst er op - een hoge mate van wetenschappelijke objectiviteit de norm is geweest; dit, gezien in één perspectief met de evenzeer Amerikaanse voorkeur voor ‘kruistochten’ en ‘revivals’ moge enigszins als verklaring dienen van een verschijnsel dat kort na de eeuwwisseling onze aandacht opeist, uitgroeiend tot een hele literatuur van blootlegging en hervorming, die zich als een bosbrand verbreidde; in 1910 hielden zich wel een dozijn tijdschriften met deze arbeid bezig met een lezerskring van 300.000 per stuk! Het begin ligt in de laatste helft der voorgaande eeuw. Juist de slechte toestanden van die periode riepen protesten op; het was wel zonneklaar, hoezeer de politieke partijen beheerst werden door lieden van niet al te aantrekkelijke kwaliteiten, er alleen op uit, om uit die politiek een maximum aan macht en geld te puren; het was ook voor iedereen duidelijk, hoe diep het bederf was ingevreten speciaal in de gemeentelijke administraties; gewetenloze financiers plaatsten voor honderden millioenen aan waardeloze papieren onder argeloze en dus weerloze beleggers; in vele steden waren onbeschrijflijke achterbuurten, heersten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 411]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 412]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
gens meer schrok van de vreemde omstandigheden, waaronder het vlees werd bereid dan van de arbeidsvoorwaarden: ‘Ik mikte op hun hart en ik raakte hun maag,’ klaagde de schrijver. Zelfs Roosevelt las het en de humorist ‘Mr Dooley’ gaf in zijn eigenlijk onvertaalbaar jargon een beschrijving hiervan: ‘Teddy was bezig met een licht ontbijt en bladerde een beetje in het nieuwe boek. Plotseling sprong hij op van tafel roepend: “Ik ben vergiftigd” en smeet de worstjes uit het raam. Sindsdien is de President, net als wij allemaal, vegetariër geworden.’ Een onderzoek toonde aan, dat het eigenlijk nog erger was dan Sinclair had beschreven en aangezien de verkoop van worstjes e.d. ernstig daalde, kwam het tot aanzienlijke verbeteringen, d.w.z. van hygiënische aard. Lezers van de Odyssee zullen zich overigens wel herinneren, dat de varkenshoeder Eumaios al klaagde over de arbeidsvoorwaarden in zijn bedrijf... Maar in de jaren dertig lustten zeer vele immigranten nòg geen blikvlees omdat ze Upton Sinclair hadden gelezen... Dit alles ligt nu jaren achter ons en wij hebben thans wat meer oog voor de andere kanten van deze beweging. Er heeft nu eenmaal in die Amerikaanse wereld, zeker in de negentiende eeuw, een grote neiging tot uitersten bestaan; deze krachtige bevolking, gevestigd in een overrijk gebied, losgeslagen van de bindingen van het oude Europa, moest daar wel bijzonder vatbaar voor wezen. En zo ging het kapitalisme tot extremen over (ik heb ze niet onvermeld gelaten), maar het radicalisme al evenzeer. Vervolgens stak er in deze hele kruistochterij een niet onbedenkelijk stuk kapitalisering van sensatiezucht en liep er heel veel Donquichoterie en oppervlakkigheid onderdoor. Ik moest bij de lectuur van sommige van die publicaties wel eens denken aan de Vlaamse reisindrukken van Wilhelm Busch, die tijdens de kermis waarneemt, dat oude vrouwen in een wedstrijd de afschuwelijkste grimassen maken, terwijl zij hun hoofden steken door een voor het venster bevestigde W.C. bril; wie dat het ergst doet, krijgt de prijs. Het verhaal noemt Busch zelf al niet erg delicaat, maar als illustratie van wat ik bedoel kan ik het wel gebruiken. Th. Roosevelt moest niet veel van de hele beweging hebben, ten dele omdat hij toch al niet zo vurig radicaal was, maar ook omdat hij het onzuivere element er maar al te goed in onderkende; hij noemde ze eens (1906) het werk van ‘muckrakers’, vuilscheppers, naar Bunyan's ‘Pilgrim's Progress’, die een man met een ‘muckrake’ schildert, die ‘alleen maar naar beneden kan kijken met een mesthark in zijn handen’. Dit woord ging er in als ‘geuzen’; het was ook niet zo slecht gevonden, al was het alleen maar omdat de President bij al zijn afschuw erkende, dat er inderdaad vuil lag, dat verwijderd diende te worden. W.G. Sumner beschouwde de ‘muckrakers’ meer als dwazen: ‘het is de grootste | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 413]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Ook op politiek gebied woei een frissere wind door Amerika, een Westenwind, zou men kunnen zeggen om de impulsen, welke de staten uit die streek, ten dele pas laat en aarzelend tot de Unie toegelaten, door het land joegen. Ik herinner aan de opkomst van het Progressivisme van Th. Roosevelt, toen hij als vooruitstrevende candidaat tegenover de eveneens vooruitstrevende Woodrow Wilson stond. Ondanks de scepsis van de doorgewinterde oude politici (‘What this country really needs is a good five-cent cigar’, sprak een twijfelaar), kwam het tot merkwaardige hervormingen. Zo in de verkiezingszeden, waarin ze in zestien staten vóór 1912 tot invoering van referendum en initiatief leidden. Op 31 Mei 1913 werd het Zeventiende Amendement aan de grondwet toegevoegd, dat de keuze van de senatoren van de wetgevende vergaderingen op het volk overbracht. Toen Galveston in Texas in 1901 door een zware ramp was geteisterd, plaatste men een commissie van vijf aan het hoofd der stad, welke vorm in 1920 al door meer dan vierhonderd andere steden was overgenomen; in Dayton (Ohio) probeerde men het met een ‘city-manager’, die de leiding had als gold het een onderneming; ook dit verwierf grote populariteit. In elf staten won de ‘recall’-beweging het pleit, het van volkswege ‘terugroepen’ van onbekwame of corrupte ambtenaren; niet altoos voldeed dit middel, aangezien het de onafhankelijke ambtenaar weer erg kwetsbaar maakt. In het begin der eeuw hoorde men ook veel spreken over het ‘Oregon’-systeem, een geheel van experimenten, in dat verre gewest ondernomen; de uitvoering liet echter gaandeweg veel te wensen over. Een andere staat, die zeer de aandacht trok, was Wisconsin, waar onder leiding van La Follette zeer ingrijpende democratische hervormingen werden doorgevoerd, waarbij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 414]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
het merkwaardigst is, hoe de universiteit werd ingeschakeld in dit proces en met haar geleerden de gemeenschap diende - dit is een van de aantrekkelijkste hoofdstukken uit de geschiedenis van de V.S. en een waar elk land trots op zou kunnen zijn! La Follette leidde ook in de Senaat de aanval in op de ongemotiveerd hoge spoortarieven, dit ten bate van reizigers, loonarbeiders en verzenders. Op vreedzame wijze, aldus de Beards, had een overdracht van economische goederen plaats, veel groter dan die van de Franse adel aan de burgers in de beroemde nacht van 4 Augustus 1789. Tekenend is alleen de tegenstand van Roosevelt's intieme vrienden en raadgevers, Aldrich en Lodge; dat heeft de ‘vooruitstrevende’ Teddy niet veel goeds gedaan. Een wet van 1907 verbood de trusts, verkiezingen te financieren, een van 1911 schreef publicatie van verkiezingsbijdragen voor. In 1913 kreeg met de invoering van het Federal Reserve System een hervorming in het muntwezen zijn beslag; op 25 Februari van hetzelfde jaar schonk het Zestiende Amendement het land eindelijk een progressieve inkomstenbelasting. Hier en daar durfde men van staatswege de ‘contractvrijheid’ aantasten door voorschriften ten aanzien van werktijden voor arbeiders. Het Hooggerechtshof, nog steeds een vaste burcht van maatschappelijk conservatisme, had het druk...Ga naar voetnoot1. In een vorig hoofdstuk heb ik gewag gemaakt van de strijd, door de Amerikaanse vrouwen voor haar rechten gevoerd. Hij werd na de Burgeroorlog met kracht hervat. Pas zeer langzaam veroverden zij in enkele staten het kiesrecht; het territorium Wyoming beet de spits af in 1868, Colorado, Utah en Idaho volgden, maar pas in 1920 werd dit recht met het Negentiende Amendement in de hele Unie ingevoerd. Zij bleven intussen hard aan het werk voor allerlei hervormingen en voor ontwikkeling harer sekse. Wil dat alles nu zeggen, dat daarvóór de Amerikaanse maatschappij er een van mannen is geweest? Geenszins of beter: integendeel. Zeker in de nieuwe tijd is haar positie echter zo versterkt dat men al van een ‘feminisatie’ van het openbare leven heeft kunnen spreken, van een ‘tantocratie’, een heerschappij, waar de enorme koopkracht van zoveel millioenen-die-het-geld-uitgeven (door de mannen veelal verdiend) een oorzaak van moet heten, een, niet de oorzaak. Dit stukje arbeidsverdeling, waardoor ook ontstaan, grijpt zeer diep in het Amerikaanse leven in; in toenemende mate komen sindsdien de klachten over de onrijpheid, de jongensachtigheid van de man, in tegenstelling tot zijn voorvaderen in de achttiende eeuw, toen de natie dan jong was, maar de mannen zeker volwassen aandeden. Er is zeker ook in het intellectuele leven een eigenaardige betrokkenheid op het algemene nut aanwezig, die de buitenlander | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 415]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
direct treft; de vrouw immers waardeert dit leven veel meer als instrument tot hervorming en zo heeft Harold Stearns kunnen zeggen dat de intellectuele occupatie van de Amerikaanse vrouw niets anders is dan sociologische activiteit. Protestoptocht van mannen in New Jersey tegen de candidatuur ener vrouw voor het presidentschap (1884)
Hoe dan ook: ‘Der Mann widmet sich den Geschäften, die Frau der Kultur.’ Een wereld van, voor en door vrouwen, die al menigeen het woord ‘matriarchaat’ in de pen heeft gegeven, een Amerikaans noodlot misschien: Cadillac schrijft al in 1695 over de Illinois-Indianen, dat ze heel hard werken en volstrekt niet dulden dat hun vrouwen arbeiden. De ‘vrouw op het voetstuk’ kennen wij in Europa als sinds de riddermaatschappij en haar caricatuur aan het hof van de Zonnekoning en naarmate de middenklasse-vrouw meer aan economische functie inboette, nam dit verschijnsel, hoe ook gekleurd naar tijd en omgeving, alleen maar toe, maar nergens zo sentimenteel en humorloos als in Amerika, vooral in het Zuiden. Men kent ze uit foto en filmjournaal (op de sterfilm zien ze er wel anders uit!), die bazige, zelfstandige, kordate Kenaus, bij wier aanblik de Europeaan twijfelt, of hij liever in haar armen valt of in haar handen. Men ontmoet ze uiteraard in allerlei kruistochten en bewegingen; zo heeft de in 1889 opgerichte ‘Federation of Women's Clubs’, met haar twee millioen leden anno 1914, aan de muckrakerspropaganda een zeer werkzaam aandeel genomen. Natuurlijk is generalisering hier uit den boze; diezelfde Europeaan kan tegenover de Amerikaanse vrouw bij nadere kennismaking terugkomen van de hiervoor aangegeven schroom en toegeven, dat, net | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 416]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
als een bekend theoloog omtrent de godsdienst opmerkte, een geringe kennis er vandaan, een grote er naartoe voert. En toch, het is geen jaartal voor de schoolboekjes, maar eigenlijk niet onbelangrijker dan de wetenschap, wanneer Mr X. President werd, het jaar 1919, waarin de eerste werkelijk verleidelijke advertentie in de pers voorkwam, een vrouw voorstellend, die een cigaret vasthoudt. Men heeft er geen idee van, welke taboes hier te overwinnen waren en hoe behoedzaam een dergelijke publicatie werd voorbereid, hoeveel advertenties b.v. eerst aantrekkelijke jongedochters moesten afbeelden, haar vaders, broeders en verloofden smekend, een beetje van die rook in haar richting te blazen. De eerbiedwaardige senator van Utah, de heer Smoot, door vijanden wel eens uitgekreten als een bepaald bijdehandte duitendief, ontketende een kruistocht tegen de ‘sigarettenmaatschappijen, wier God alleen winstbejag is, wier enige beginsel de hebzucht, wier enige bijbel de jaarbalans is’. De zaak was dat de heer Smoot met recht van al dat roken een vermindering van het snoepen verwachtte, hetgeen hem met bezorgdheid vervulde, niet alleen voor de blanke zielen der Amerikaanse meisjes, maar ook voor het welvaren van de Utahse suikerbelangen - het moet voor een Mormoon trouwens toch al een niet te verwerken gedachte geweest zijn, de mogelijkheid van b.v. een vijftigtal rokende gades om zich heen! Dergelijke dingen zijn werkelijk belangrijk, gezien de enorme afmetingen van de verschijnselen. Kan iemand zich de voor sommige artikelen noodlottige catastrofe voorstellen, die optrad met de ‘slanke lijn’-cultus? Of met het onloochenbare feit, dat de Amerikaanse vrouw bij elke nieuwe mode een volgende laag van haar kledij aflegde? Het zegt toch iets, dat in die tijd werd vastgesteld, dat deze in vijftien jaar gezakt was van 19¼ op 7 yards alles bij elkaar! Het is wel een lange weg van de zedigheid, welke Jonathan Edwards' gade geenszins misstaan had, naar deze wereldlijkheid, die, het moet worden erkend, ook niet slecht staat, gepaard als ze veelal gaat met een net niet ontuchtige demonstratie van ‘oomph’. Lezers die dit woord niet in hun lexicon kunnen vinden, wil ik gaarne helpen met de definitie: ‘Een vrouwelijke begeerlijkheid, die met genoegen kan worden beschouwd, maar niet met fatsoen kan worden besproken.’ Hetgeen ik ook maar niet zal proberen. Ik mag niet van dit onderwerp afstappen zonder even te herinneren aan de ver doorgedreven moedercultus in de V.S., die aanbidding van ‘Mom’, het wezen, dat door Philip Wylie wordt geklassificeerd tussen de Gorgonen, harpijen, sibyllen, schikgodinnen en andere minder prettige dames van m.l. in de mythologie. Deze mom is echter allerminst een mythe, maar een baasspelende ‘derde sekse’. De ‘Moederdag’ heeft vele Europese landen veroverd, maar is uit Amerika afkomstig en in 1914 door het Congres officieel vastgesteld op de tweede Zondag in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 417]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
‘Dochters der Revolutie’, op de achtergrond het bekende schilderij ‘Washington vaart de Delaware over’. De ‘Zonen der Revolutie’ maakten in 1940 bezwaar tegen het tentoonstellen van dit schilderij van Grant Wood
Sentimentalists object to towns initially
Because they are made artificially,
But so is vaccination,
While smallpox is an original creation.
Dit is de onschuldige inleiding tot een paar pretentieloze opmerkingen nopens een verschijnsel, dat zich vooral na de Burgeroorlog duidelijker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 418]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De grote brand van Chicago in 1871; hierbij gingen 250 mensenlevens en 17.450 huizen verloren. De stad telde toen al 300.000 inwoners. Naar een litho uit die tijd
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 419]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 420]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kaanse cultuur; een album met plaatjes van gevels en interieurs is een boze droom van stijlloosheid: overladen, rijk, druk, protsig en lelijk, erbarmelijk lelijk.
Dit ‘château’ was het huis van W.K. Vanderbilt aan de Fifth Avenue te New York. De architect R.M. Hunt had zich in dergelijke burchten gespecialiseerd en was dan ook zeer in trek bij de nieuwe rijken van zijn tijd
Er was als enige troost nog wat ruimte voor een stijl, die dan wel niets oorspronkelijks had, maar die tenminste naar geslaagde voorbeelden werkte. Architecten als Richardson, MacKim en White brachten in de troosteloze steden Romaanse, Gothische en dergelijke ge- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 421]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bouwen aan, ‘als een man, die zich niet lekker voelt en die kinine slikt in de hoop dat zijn kwaal genoeg op malaria lijkt om te genezen’. Men bouwde zelfs kerken met onafgemaakte torens, zoals men honderd jaar daarvoor in Engelse parken ‘ruïnes’ neerzette. Zo werden kantoor en drukkerij van de N.Y. Herald het stadhuis van Verona, dat juweel van vroege Renaissance; in Washington werd het postkantoor Romaans, het stadhuis klassicistisch, het station klassiek Romeins; de nieuwe gebouwen, die de tijd vereiste, de staatskapitolen, de gerechtshoven, stations en leesbibliotheken, vormden bijeen een atlas van bouwkunst-door-alle-eeuwen-heen. Wanneer de heer G.F. Babbitt de ‘Athletic Club’ in Zenith betreedt, ziet hij een Gothische ingang, een Romeinsimperiale toiletkamer, een conversatiekamer in Spaanse barok, een leeszaal in Chinees Chippendale enzovoorts (ik bekort de opsomming maar). Alleen: de bewoner van een stad, waar een Loire-kasteel het Centraal Station heet en een Gothisch stadhuis het postkantoor, moet erkennen, dat ook in Amsterdam de pot zwart is. Bovendien: er kwam gaandeweg wat verbetering in. Ten slotte leerde men ook iets van het toepassen van deze stijlen en er kwam zo iets als een meer ‘functionele’ kunst, vooral na het afbranden van Chicago, dat buitenkansje van de jaren zeventig. Men ging toen zakelijk en rationeel te werk aan de wederopbouw en zette stalen skeletten neer, die voor het bouwen in de hoogte geen andere grens meer leken te laten dan de hemel. Die bereikte men dan wel niet, maar men kwam toch een heel eind in de goede richting met de wolkenkrabber, waarvan het eerste exemplaar inderdaad in Chicago verrees (1885). Als manifestatie van rijkdom en macht, als architectonisch equivalent van het pragmatisme wil deze vorm meer imponeren en imponeert daardoor inderdaad minder dan de Gothiek; niettemin schijnt er niemand te zijn, die zich onttrekken kan aan de geweldige indruk van het New Yorkse waterfront, dat San Gimignano en Mont Saint Michel verenigt, zoals het oprijst voor wie de stad van de zee uit nadert; wat de duurte van de grond en de concentratie van het zakenleven vereisten, heeft het menselijk vernuft, dat staal, cement en de lift bedacht, weten te scheppen in een eigen schoonheid, schoonheid van een tijd, die de angst voor Babylonische torens vergeten schijnt te hebben. Over de sculptuur van dat tijdvak zal ik niet veel kunnen zeggen. Het meest symbolisch er voor is trouwens een stuk import, het Libertybeeld voor de haven van New York, ‘die zwangere dame in haar bronsgekleurde kamerjapon’, mèt de filmdiva Claudette Colbert zeker de grootste vrouw, door Frankrijk aan de Nieuwe Wereld geschonken. Deze 225 ton koper en ijzer (het skelet van de vermaarde Eiffel!) trekken 's zomers zowat 6.000 bezoekers per dag; het was bedoeld als een geschenk in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 422]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Met deze ijzeren nachtmerries versierde men omstreeks 1870 zijn huis
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 423]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.Een van de kleine, maar toch voelbare, want blijvende rampen van elke oorlog is de neerslag van monumenten en de Burgeroorlog heeft het Amerikaanse volk niet gespaard; het werd een massa-productie van soldaten in brons, steen en ijzer, bij honderden tegelijk soms in dezelfde vorm gemaakt, waarbij het ijzer dan gewoonlijk in een passend kleurtje werd bijgeverfd. Onhandig gemaakt, slecht van verhoudingen, fantasieloos, grof, dom; ik zou luider spreken, indien mijn vaderland en mijn vaderstad in diezelfde tijd zonder oorlog beter voor de dag waren gekomen... Van de herleving van de Amerikaanse beeldhouwkunst tegen 1890 met Ward, Saint-Gaudens, Barnard, MacMonnies heb ik wel enige indruk uit afbeeldingen gekregen. De enige kunstenaar van internationaal aanzien is de schilder Whistler, wiens ‘Moeder’ een standaardplaatje in elke kunsthistorie is; er is verder heel veel navolging van Europa en dan dikwijls op een niet al te hoog planGa naar voetnoot1. Indien er één hoofdstuk is uit het toch al zo machtige geschiedwerk van de Beards, dat men maar niet moet pogen te evenaren, dan is het wel dat, waarin zij het leven van arm en rijk in die periode schilderen. De rijken! In 1861 waren er pas drie millionnairs, in 1897 achtendertig honderd. Toen bezat één tiende van de bevolking negen tiende van het nationale vermogen, bewoonde de pronkhuizen, de ‘châteaux’, ‘manoirs’ als hiervoor genoemd, vol dienaren en overvol, tot barstens toe, van de buit, uit de kastelen, paleizen, abdijen van Europa weggekocht, om niet te gewagen van de Oriënt, die hun de Boeddhas moest afstaan, waar deze rustelozen een zwak voor koesterden. De oude binnenhuissport der genealogie werd steeds meer beoefend en de enkele knorrepot, die mompelde: ‘We are all descended from grandfathers’ werd nauwelijks gehoord in het koor van wie God prezen omdat ze van de nederige ‘Pilgrims’ afstamden. De koersen van deze brave lieden rezen duizelingwekkend hoog boven pari. Onder de rijken de grote middenklasse van kooplieden, kantoormensen, winkeliers, vrije beroepen enz., in hun degelijke huizen, met stevige meubelen, zwaar en massief. Het is deze groep die van elke vooruitgang in de techniek na aanvankelijk wantrouwen een aangenaam profijt trekt, van de telefoon, de electriciteit, de tram, het betere plaveisel, de riolering, het drinkwater, de brandweer; deze groep, die haar zoons naar de monsterlijk groeiende ‘colleges’ jaagt, om ze klaar te stomen voor de talloze occupaties, die het uitdijend heelal om de melkweg van Wall Street oplevert. Terwijl Knut Hamsum in 1889 vooral getroffen blijkt door de onrust in het leven daar - ‘elke dag is hier een verhuizing’ -, doen boeken als ‘It had to happen’ van Louis Bromfield en ‘Life with Father’ van Clarence Day ons weer wat meer voelen van de gezapige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 424]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
sfeer van die ‘mauve decade’ (1890-1900), met zijn periferie van licht cynisme en ‘smartness’; men kan zich voorstellen, dat Lord Bryce, die niet zo heel lang daarvoor Amerika bezocht, het nodig heeft gevonden, een hoofdstuk te schrijven met de titel ‘De Genoeglijkheid van het Amerikaanse Leven’, met zijn humor, zijn hulpvaardigheid, onderlinge gelijkheid; er zit iets merkwaardig provinciaals in, dat het anachronisme ‘Biedermeier’ in ons doet opkomen. Er ‘gebeurde’ natuurlijk wel wat. Zo werd Lizzie Borden vrijgesproken nadat ze haar rijke ouders met een bijl had doodgeslagen; zo had de heer Luetgers, worstfabrikant in Chicago, zijn echtgenote kleingesneden in zijn inrichting, zo... Maar waarom zou ik doorgaan? Men griezelde er aangenaam en het leven was er niet minder prettig om. Zomerhuis van President Grant (ong. 1870). Dit nu gold als ‘een zeer smaakvol en aantrekkelijk stukje architectuur’
De achterstraten geven een wel wat ander beeld. Natuurlijk waren de ‘slums’ er afschuwelijk, maar zeker niet erger dan elders ter wereld, dan in Londen b.v.; in de Amerikaanse leefde misschien wat meer hoop, wat meer kans. Men had het stemrecht en ‘bosses’ als Tweed waren eigenlijk vaak een soort buffers tussen rijk en arm, stootblokken, welker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 425]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Hun hoogtepunt bereiken de Beards, wanneer zij het amusement, de ontspanning van deze bevolking beschrijven, zoals de ‘Greatest Show on Earth’ van de kijkspelhouder Ph.T. Barnum en de ‘Wild West Show’ van Colonel Cody of wel ‘Buffalo Bill’. De eerste verdient zeker enige regels in een geschiedwerk over de V.S., want hij is er misschien wel de meest karakteristieke vertegenwoordiger van. Zijn lijfspreuk was: ‘The American people love to be humbugged’ en het daarin neergelegde beginsel heeft hij een leven lang toegepast en wel met groot succes. Het begon toen hij hun de 161-jarige negerin Joice Heth vertoonde, die George Washington nog had gezoogd - een en ander niet zonder ‘bewijzen’, waar de menigte zich aan kon vergapen; trouwens, de nagels van de oude dame waren ‘vele centimeters lang’, hetgeen haar echtheid niet weinig verhoogde. Een daverende overwinning behaalde hij met zijn dwerg ‘generaal Tom Thumb’, als ‘Tom Pouce’ in Europa vereeuwigd, waarmee hij de beschaafde wereld afreisde; zelfs aan het Engelse hof vertrokken vorstelijke gelaten zich tot een stuiplach: ‘A little entertainment seemed to make the whole world kin’, merken de Beards op. Men bedenke, dat er hofrouw was en dàt onder Koningin Victoria met haar berucht ‘We are not amused’ bij elke werkelijk aardige mop... Maar deze Moeder van haar Volk lag volkomen radeloos achterover in haar leunstoel, toen ‘generaal Tom Thumb’ Napoleon imiteerde; zij ontving hem tot driemaal toe achter elkaar. Een schok ging echter door het Britse volk toen het bleek dat de brutale Amerikaan uit de Londense Zoo de olifant Jumbo had gekocht; hij had net zo goed, zegt een tijdgenoot, het Albert Memorial kunnen weghalen. Tevergeefs bezwoer Lord Winchelsea, te dezer zake zeker de spreekbuis der Engelse natie, de meedogenloze Barnum, Jumbo in Londen te laten en genoegen te nemen met Gladstone. Men vergisse zich niet: zijn hele leven lang handhaafde Barnum in dit alles een onberispelijke moraliteit en zelfs vroomheid, zodat hij geen ogenblik de warme steun van geestelijken van alle gezindten, trouwe bezoekers van zijn circus, miste. Een staaltje van de, ongetwijfeld oprechte, religieuze oriëntatie van deze onderneming, blijke uit het gedrukte formulier, dat Barnum aan iedereen zond, die hem om een vrijkaartje vroeg: VRIJKAARTJES | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 426]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Intocht van de vermaarde olifant Jumbo aan het hoofd van P.T. Barnum's Circus (ong. 1885). Na Jumbo's dood maakte Barnum reclame met ‘zijn treurende weduwe’
Zij namen de veren van de Jordaan in naar Moab en lieten niemand overgaan. (Richteren 3:28). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 427]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant. Een Engelsman bezoekt Amerika. Tekening van 1890
De spreuk uit Ezechiël getuigt, zo niet van zelfkennis, in elk geval van bescheidenheidGa naar voetnoot1. Nog een enkel woord over de Christian Science-beweging van Mary Baker Eddy. De leek die geen contact met haar onderhoudt, kan het wel eens duizelen bij de tegenspraken onder de beoordelingen die van de gloeiendste bewondering tot de felste verwerping variëren. De stichteres is een figuur, die op zichzelf al met stomheid slaat: iemand die op haar zestigste nog kamers dweilt en daarna drie millioen rijk wordt, is iets aparts in een maatschappij, die toch niet arm is aan merkwaardige carrières. De studie van Bates en Dittemore velt een wel zeer zwaar vonnis: door oncritische volgelingen in onzinnige mate vereerd, ontkende zij de realiteit van het Kwaad en werd er zelf door gemarteld; ze onderging lichamelijk lijden en geestelijke ellende in tegenstelling tot het evangelie dat ze beleed. Men bedenke echter dat een wereld als de hare nauwelijks het clair-obscur kende of duldde, dat vergelijkbare figuren wèl placht te omgeven en overwege, hoeveel duizenden bij haar leer baat en bemoediging hebben gevonden tot een nieuw leven toe. Een leer die volgens Stefan Zweig thuishoort in een tijd van kodak, vulpen en andere voorwerpen voor de vestjeszak: ‘Het Kwaad is leugen.’ Kan het simpeler? Een hygiënische, aseptische God-zonder-hel: is die ook niet van de laatste eeuw? De historicus voegt het, in elk geval het ontzaglijke succes van deze beweging te erkennen. ‘God hath indeed smiled on my church’ sprak de stichtster; men zou bijna, zonder blasphemische bedoeling altijd, het woord ‘gegrinnikt’ de voorkeur geven, want het is een even merk- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 428]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Heeft de Amerikaanse samenleving in het domein des geestes nergens de krachten opgeroepen die haar structureel zelfvertrouwen, gegrond op geloof of onwetendheid, zouden ondermijnen? Werkten ook daar de fermenten, die in Europa zo merkwaardig hebben uitgegist? Algemeen is de klacht van een culturele collaps na 1865. De tijd van Concord was voorbij, het transcendentalisme, wat men zich er ook bij moest voorstellen, opgeborgen op de rommelzolder. De intelligentsia stond beroofd van standaarden en normen, miste een samenhangende maatschappelijke of wijsgerige theorie, waarmee men het zou kunnen opnemen tegen de verbijsterende prestaties van de daadmensen op de markt des levens. Een beschamende capitulatie vond plaats; als Emerson ‘zelfvertrouwen’ had gepreekt, kon men in de ‘robber barons’ niet de ontkenning van het Amerikaanse credo zien, maar veeleer de vervulling, onweerstaanbaar, dus ‘logisch’. De hoofdpersoon uit Dreiser's ‘Financier’, Frank Cowperwood, ziet eens in een aquarium de strijd tussen een zeekreeft en een inktvis, waarbij de laatste door de eerste wordt opgegeten, en denkt wekenlang over dat schouwspel na. Niet alleen Dreiser heeft de vormende invloed van Herbert Spencer (1820-1903) op het Amerikaanse leven erkend en geschilderd; ik noem in dit verband eveneens Jack London. Dit nu is de leer, die met zijn ‘survival of the fittest’ (van hem en niet van Darwin afkomstig!) de ethische grondslag en de rationalisatie schonk aan de grote en kleine titans van na 1865; dit nu de man die een volkomen laissez faire verdedigt, volkomen staatsonthouding, die alle sociale wetgeving verwerpt evenals alle publieke liefdadigheid, ja, tot de staatspost toe veroordeelt, alsmede het optreden tegen kwakzalverij. Vooral de meer genoemde W.G. Sumner droeg deze heilige beginselen uit. Hij verkondigde dat er maar één keuze was: òf vrijheid plus ongelijkheid plus survival of the fittest, òf onvrijheid, gelijkheid, survival of the un- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 429]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
fittest. De ‘captains of industry’, de Morgans, Carnegies, Rockefellers, hadden niet langer de Puriteinse, Calvinistische wijding van hun optreden van node; een socioloog, die millionnairs als ‘de bloesem van een op wedijver berustende organisatie’ prees, voldeed veel beter, omdat hij niet aan kwam zetten met enig hinderlijk appèl aan naastenliefde en andere verantwoordelijkheden. Tot 1890 zeker was deze Sumner een apostel; de ‘survival’-leer heiligde de hardheden der economische jungle en rechtvaardigde de meest beginselloze politiek. Satire op de Bijbelcritiek; de figuren zijn geestig getypeerd (omstr. 1900)
Gelukkig waren er ook andere geluiden, meer in harmonie met het credo van Amerika. Reeds vóór de Burgeroorlog valt een deel van de publicaties van L.H. Morgan, de grote anthropoloog, wiens invloed op Marx en Engels algemeen erkend is; het zegt wel iets, dat in 1936 in opdracht van de Sowjet-Unie duizenden photostaten en microfilms van zijn handschriften in de V.S. zijn gemaakt, ten einde tot een complete Russische uitgave van zijn werk te komen. ‘Democratie in de regering, broederschap in de maatschappij, gelijkheid in rechten en voorrechten en algemeen verstrekt onderwijs zijn de voorboden van het volgende, hogere plan van de maatschappij, waar ervaring, intelligentie en kennis gestadig naar toe bewegen,’ een uitspraak als deze staat wel diametraal tegenover het voorafgaande. Lester Ward, jonger dan Morgan, was de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 430]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vader van de ‘sociocratie’, van de geplande contrôle van de maatschappij door de maatschappij in haar geheel; men zou op deze wijze een begin maken tot afschaffing van de kunstmatige ongelijkheden tussen de mensen; ook hij, hoewel zelf geen socialist, heeft op de socialistische leer zijn stempel gezet. Bij de behandeling der muckrakers heb ik reeds op enkele tegenstanders van Spencer en Sumner gewezen. Ik kan de lezer verder slechts enkele namen noemen van Amerikaanse denkers, die vooral in de latere helft van dit tijdvak op de voorgrond treden, maar die ik eensdeels te zeer uit de tweede hand ken, anderzijds om het weinige, dat ik van ze gelezen en het vele dat ik niettemin van ze geleerd heb, te zeer vereer, om ze hier als in een Baedeker met een paar sterretjes en een paar cliché-adjectieven te vermelden. Wanneer ik dus naar de handboeken verwijs, kan ik tevens de vrijheid behouden, gewag te maken van de rijke ervaring, die de nadere kennismaking met een enkele onder hen mij is geweest. Ik denk dan allereerst aan William James, wiens in 1902 verschenen ‘The Varieties of Religious Experience’ een van de wijste en nobelste boeken is, welke ooit in Amerika het licht hebben gezien en, zoals gezegd, ik verwijs voor zijn ‘Pragmatism’, de naam van zijn ongemeen belangwekkende wijsbegeerte, liever naar een betrouwbaarder gids dan ik vermag te zijn. Hetzelfde merk ik op omtrent George Santayana, wiens ‘Persons and Places’ een prachtige autobiographie is; het wordt als zodanig echter overtroffen - en ver overtroffen - door een werk dat mij een van de belangrijkste van de nieuwe tijd lijkt: The Education of Henry Adams, dat ongelofelijk boeiende zelfportret. En dan zou ik ten slotte niet gaarne weglaten de Noorse immigrantenzoon Thorstein Veblen, wiens levensroman alleen al een paar alinea's zou wettigen. Zijn ‘The Theory of the Leisure-Class’ is voor mij een openbaring geweest, niet alleen om de grandioze aanval op de dode gewichten in de Amerikaanse samenleving, maar ook om de spitse, moordende ironie en de ongeëvenaarde oorspronkelijkheidGa naar voetnoot1. Laat me bij mijn o zo kleine leest blijven. De lezer geve zich dan maar zelf rekenschap van de betekenis van Royce, van Dewey, van Huneker. Een enkel woord, om die leest dan, van de geschiedwetenschap. Ook hier maar weinig, maar dan, omdat er inderdaad niet zo heel veel van is te vertellen en vooral ook, omdat juist bij deze gildebroeders nogal wat conformisme heeft geheerst. Hun revanche kwam pas later. De z.g. romantische periode van Bancroft, Parkman e.a. was dan voorbij, maar Fiske, Mahan en Lea waren waarlijk geen barricadenbestormers, zeker geen iconoclasten. In 1880 waren er in heel de V.S. maar elf professoren in dit vak en opmerkelijk is dat de historie veelal beoefend is door lieden buiten de eigenlijke hogescholen; ik noem buiten de drie hiervoor | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 431]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Ook nu wil ik aan het eind van dit hoofdstuk enkele, zeer weinige | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 432]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
namen noemen uit de literatuurgeschiedenis van dit tijdperk. Er zijn er heel veel en ik moet mij dan ook erg beperken. Wanneer volgens Goethe het beste, dat de geschiedenis ons geeft, het enthousiasme is, dat ze opwekt, dan ben ik al tevreden, als ik de lezer nieuwsgierig heb gemaakt; gaat hij tot het werk zelf, dan komt dat enthousiasme misschien langs deze weg tòch. Het moeilijke is, dat er zoveel ‘kleine’ figuren zijn, voor wie ik een zwak heb en die ik niet graag ongenoemd zou willen laten. Zegt de lezer de naam Lafcadio Hearn nog iets? De zoon van een Engelsman en een Griekse, mismaakt en overgevoelig, zich overal kwetsend aan het luidruchtige gedoe op de Amerikaanse jaarmarkt en terechtgekomen in Japan, waar hij Boeddhist werd en zijn sfeer vond: een exotische nonconformist. Hij heeft misschien meer verstand van en misverstand omtrent Nippon verbreid dan wie ook; wat het misverstand betreft, mag ik misschien alleen een uitzondering maken voor Puccini's verrukkelijke muzikale caricatuur ‘Madama Butterfly’. Zijn ‘Kokoro’ is prachtig, maar ook als misleiding; er was een Hearn, die hardop met Japan dweepte, maar ook een, die het zwijgend haatte en wantrouwde en de historicus is wel verplicht, de tweede minstens evenveel aandacht te schenken als de eersteGa naar voetnoot1. Ambrose Bierce heb ik al eens genoemd en ik zou hem hier niet ten tweeden male vermeld hebben, ware het niet om zijn verbitterd en cynisch protest tegen hetzelfde Amerika, dat Hearn ontvluchtte: ‘Bitter Bierce’. De opstandige dandy, in de zin, die Baudelaire aan dat woord gaf - opstandig tegen John D. en St. Andrew en de wereld achter en om hen. En tegen deze ontzaglijke machten niets anders, niets meer te bezitten dan een zieke ziel en een spitse pen... Minstens even venijnig en veel meer efficiënt lijkt mij Edith Wharton in haar verzet tegen de vulgaire, geld stukslaande society van New York om de eeuwswisseling; haar ‘The House of Mirth’ herdenk ik dankbaar als een minder fijne, maar anderzijds krachtiger ‘Eline Vere’; de overeenkomst tussen de beide verhalen is vaak treffend. De groten? Daar is natuurlijk in de eerste plaats Walt Whitman, wiens ‘Leaves of Grass’ wereldberoemd zijn, werkelijk overal, behalve dan in Amerika. In Japan bestond zelfs een ‘Verbond van de Grashalmen’ en er is een voortreffelijke Nederlandse vertaling van Maurits Wagenvoort. Met hun sterke stuwing, hun meeslepend rhythme hebben deze verzen de roem van hun maker, de profeet van het democratische Amerika gevestigd. Voor Whitman, zegt Huizinga, is de democratie de bruid als voor Franciscus de armoedeGa naar voetnoot2. En toch moet men zich afvragen: is hier geen pijnlijk en gevaarlijk zelfbedrog? Zijn stentorstem, die het buiten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 433]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aant.
Iets van zijn klaroenende levenscultus horen wij na-echoën bij Jack London, ook hij buiten Amerika zeer bewonderd en vertaald. Dit is de aanbidder van het ‘natuurlijke’ leven, dat de stadsbewoner steeds meer in boeken opzocht en dat hij voor ‘natuurlijker’ hield, naarmate de kleuren, waarin het werd geschilderd, schriller waren. Hier kan men duidelijk waarnemen welke verwoestingen het sociaal darwinisme van Spencer c.s. in de geesten der Amerikaanse intelligentsia heeft aangericht, blind als ze was voor de kringloop, die macht en kracht definieerde in de termen van ‘survival’ en deze survival weer verklaarde uit macht en kracht. Jack London doet de huisbakken lezer aangenaam griezelen, kan ons allen in zijn beste werken boeien, maar niet meer meeslepen, daarvoor is dit pseudo-Nietzscheaanse gedoe te onrijp, te doorzichtig. In historisch perspectief heeft hij als figuur echter een nieuwe aantrekking op ons verworven door zijn merkwaardige instabiliteit, door zijn slingerbeweging met een toch wel zeer wijde amplitude, die tussen socialisme en een soort protofascisme in ligt, door zijn voorgaan op een weg, waarop Malraux, Hauptmann en Koestler b.v. hem zouden volgen. Maar zelfs zijn ‘Sea-Wolf’, dat ik als jongen ademloos las (als feuilleton in een socialistische krant n.b.), overtuigt niet meer; trouwens, Wolf Larsen, de hoofdpersoon, de geweldenaar met zijn tomeloze instincten, de gepassionneerde ‘he-man’, eindigt verlamd en impotent. Een biecht? ‘Ever this Twain is met.’ Deze onvertaalbare woordspeling slaat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 434]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op een schrijver die men inderdaad in dit tijdvak overal tegenkomt, op Samuel Clemens, die onder de schuilnaam Mark Twain tot in alle uithoeken van de wereld gelezen wordt. Of werd? Ik zou het niet graag uitmaken. Voor Ludwig Lewisohn, critisch als weinigen, is hij ‘een eeuwige jongeling en derhalve schepper van de mooiste schelmenroman, die voor eeuwen geschreven is... Hij is ons enig Amerikaans voorbeeld van het minstreeltype, van kunstenaar en sprookspreker - onze balladendichter, verteller van volksverhalen, iemand die het gewone volk kan begrijpen, omdat hij een van de hunnen is, omdat hij iemand is van hun eigen bloed’. Van ‘Tom Sawyer’ zijn tussen 1875 en 1895 anderhalf millioen exemplaren verkocht (van ‘Ben Hur’ van Wallace overigens twee millioen!) en zijn ‘Huckleberry Finn’ is volgens Waldo Frank de epische held van Amerika. Ik geloof dat men hem eigenlijk moet beklagen, dat hij niet als de klassieke dichters heeft kunnen werken met de zo voor de hand liggende natuursymboliek van goden, nymfen en elfen, want de rivier, de Mississippi, is toch eigenlijk de god in een groot deel van zijn beste werk, veel ‘echter’, veel concreter en voelbaarder dan in dat van Whitman. Maar hij heeft meer beschreven dan die stroom en dan begint overal de critiek. Edgar Lee Masters verwijt hem, dat hij niet de satiricus is geworden van de maatschappij van huichelarij en bederf, waarin hij leefde, gedoemd was te leven, maar dat hij er de clown van wilde zijn, dat hij er mee speelde en niet voor niets als zijn schuilnaam dat ‘Mark Twain’, twee vaam diep, dus veilig water, koos. Van Wyck Brooks, ook criticus van gezag, ontkent weer juist dat clownskarakter. Een ding is zeker: deze man heeft recht op de naam van humorist, van Amerikaans humorist, misschien als eerste; in hem krijgt de grenshumor vorm, niet langer in een ander soort Engels, maar wel degelijk in een Amerikaans, dat a.h.w. met hem pas geboren wordt. De Mark Twain Association heeft in 1947 een ‘Mark Twain’-leerstoel aan de Californische Universiteit gesticht (voor $30.000, staat er bij); het doel is, de studenten uit te leggen, wat humor is (dit overigens heeft Twain niet bedacht). Wat hem op die naam recht geeft is zijn diepe zwaarmoedigheid; ‘het is verbazingwekkend, hoeveel mensen Mark Twain beschouwde als dwazen, dieven en rovers’; de slechtheid van het genus humanum deed hem wel eens snakken naar een nieuwe zondvloed, ‘zonder uitzondering, zonder ark’. Vooral in twee posthume geschriften, ‘The mysterious Stranger’ en ‘What is Man’ heeft hij die misanthropische levenskijk neergelegd. Wat ook de kwaliteit van zijn werken moge zijn, de historicus wil erkennen dat sommige daarvan, zoals de reeds genoemde en verder zijn ‘Life on the Mississippi’ en ‘Roughing It’ ons wel vermogen het beeld te geven van een samenleving, waarbinnen het eeuwig menselijke, ons allen eigen, zo wordt gevarieerd door de inwerking van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 435]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
volkomen andere krachten, dat de voorlichting door een gevoelige, humane kunstenaarsziel ons alleen maar dankbaar stemt. Eén figuur heb ik tot het laatst bewaard, de grootste: Emily Dickinson. Haar naam komt men in sommige Amerikaanse literatuurgeschiedenissen van vóór 1920 nauwelijks tegen, maar daarna des te vaker. Tijdens haar leven heeft deze kluizenaarster, teruggetrokken in een welhaast kloosterlijke afzondering in een stadje van Nieuw-Engeland, niets uitgegeven, maar thans komen nog steeds nieuwgevonden gedichten van haar te voorschijn, tot honderden tegelijk toe. Er bestaat een Emily Dickinson-cultus, in Amerika en elders, die eensdeels de overdrijving ener genegenheid, dus nog aanvaardbaar is, anderzijds een onrecht, omdat hij te veel van het voorwerp vergt: alsof zelfs de allergrootsten voortdurend en ononderbroken op de hoogte van hun genie hebben gestaan! Er zijn natuurlijk onbeduidende, slechte verzen onder, er zijn veel, heel veel sublieme, van een zuiverheid, een innigheid, die nergens haar weerga vinden. De historicus staat peinzend, met diepe eerbied en bewondering, tegenover dit verheven spel van ironie en tederheid, van schuchterheid en extase, van zelfkennis en illusie, van kracht en fijnheid, alles contrapuntisch door elkaar gestrengeld tot een muziek, die ons, kinderen van een nieuwe eeuw van nog feller klank en nog wreder disharmonie, mateloos ontroert. Het is wel duidelijk: hoe dan ook is hier het ondraaglijke gedragen en daardoor het onuitsprekelijke uitgesproken en het onbereikbare bereikt. In 1886 is zij gestorven, is in het lawaai, de daverende onzinnigheid en laagbijdegrondse rusteloosheid deze van haar tijd verre, stille stem verstomd. Maar ook zij was, neen, is Amerika, onvergankelijk, onsterfelijk. |
|