Beschryving van Oud-Groenland, of eigentlyk van de zoogenaamde Straat Davis
(1746)–Hans Egede Poulsen– Auteursrechtvrij
[pagina 179]
| |
Negentiende hoofdstuk.
| |
[pagina 180]
| |
in deze gewesten, was de handel veel beter als nu, en vry voordeeliger; want vreemde handelaars zedert met meenigte derwaards gevloeit zijnde, hebben hen met goederen overkropt, en ons om zoo te spreken, het gras onder de voeten weggemaait, verkopende sommige hunne waren byna met schade, om slechts de Inboorlingen van ons af te tronen, waardoor de handel merkelijk geslapt en byna teenemaal verlopen is. Hoe t zy, ik acht nochtans, dat byaldien wy eens meester wierden van dien handel, gelijk dezelve ons in allen deele alleen toekomt, uit hoofde van het recht, dat de koning van Denemarken alzoo wettiglijk heeft op die landen, als op eenig koningrijk, of liever provintie, die aan hem is onderworpen, de handel op de Straat Davis niet minder zou uitleveren, als eenige andere, waarvan men niet lang geleden, een overtuigend blijk heeft gehad, toen op zijn majesteits uitdrukkelijk bevel alle vreemde handel binnen zekeren afstand aan beide de zijden van de kolonien verboden was. Met een woord, geven de ladingen van eenige schepen met visch en traan-olie uit Finmark, en andere met visch, traan-olie, pekelvleesch en boter uit Ysland en Fero, groten winst, zoo is gansch niet te twijfelen, of datzelve en noch groter voordeel is te verwachten van traan-olie, baarden, rendiere-huiden, vosse en robbe-vellen, die hier van meer waarde zijn, als die van Ysland of Fero. Daarenboven byaldien de voortbrengzels en waren uit de Straat Davis eertijds | |
[pagina 181]
| |
van die aangelegentheid geacht zijn, datze genoegzaam wierden geoordeelt tot onderhoud en handhavinge van s konings tafel, waarom zoudenze dan jegenswoordig minder wezen, gemerkt dit Land door kolonien en verbetegen, weder in deszelfs vorigen bloeijenden staat gebragt kan worden? t welk gansch niet onmogelijk is.
Byaldien de oude landen, Ga naar margenoot+ die eertijds door Noorlui bewoont en aangequeekt zijn geweest, op nieuw met menschen en vee bevolkt wierden, zy zouden zonder twijfel nu al zoo veel uitleveren, als Ysland of Fero, aangezien de weilanden niet behoeven te wijken voor de geenen, die in de laastgemelde eilanden gevonden worden. Ik zal van zalm en kabeljauw niet spreken, als jegenswoordig van weinig of geen belang zijnde, voornamentlijk aan de westkust; alhoewel ik op een geloofwaardige wijze door de Inboorlingen onderrecht ben, dat op de zuidkust ongemeen smakelijke kabeljauw in overvloed word gevangen. Dit gebrek kan midlerwijl vergoed worden door den walvischvangst op de noord-kust, en door die van robben of zee-honden op de zuid-kust, welke visschery, na behoren behertigt, en met yver voortgezet, ruim zoo veel winst zal aanbrengen, als die van zalm en kabeljauw op andere plaatzen; voornamentlijk de vangst der zee-honden, die met zeer weinig kosten kan worden ondernomen, namentlijk op de kust met sterke netten, door middel van dewelken er | |
[pagina 182]
| |
eenige duizenden in de Straat Davis zouden konnen gevangen worden, zijnde het een loutere sloffigheid, of liever gebrek aan goede bestiering, dat zulks tot nu niet geschied is. Men ziet hier uit, dat de Straat Davis voor den handel zeer gelegen is, en dat het zeer wel der moeite waardig zou wezen, denzelven op te vatten en aan te queken, doch men moet aan de andere kant ook bekennen, dat daar weinig of niets kan worden uitgerecht, zonder een geregelde maatschappy van menschen van vermogen zoo wel, als van kloekmoedigheid, zijnde het teenemaal onmogelijk en boven de krachten van eenig byzonder persoon, om zich vandien handel meester te maken, en denzelven na behoren voort te zetten. |
|