Beschryving van Oud-Groenland, of eigentlyk van de zoogenaamde Straat Davis
(1746)–Hans Egede Poulsen– Auteursrechtvrij
[pagina 128]
| |
Vyftiende hoofdstuk.
| |
[pagina t.o. 129]
| |
[pagina 129]
| |
gemaakt is van een brede houte hoepel, of van een rib van een walvisch, overtrokken met een dunne huid, en een handvatzel daaraan vast. Hy slaat met een stok op de trommel, en zingt liedjes, behelzende algemeene zaken, of zijn eige afzonderlijke, en op het einde van elk vers, anwoord het gantsche gezelschap van mannen en vrouwen.
Hy die de koddigste en belachelijkste figuren kan maken en best voor zot speelt, t zy door zyn tronie op allerhande wijze te verdraaijen, zijn hoofd, lichaam en beenen in duizenderhande bochten te vringen, word voor een snaak, of liever verstandig man gehouden, om dat hy door zijne snaaksche en kluchtige, boertige gebaarden, andere kan doen lachen.
Zy tonen hun verstand voornamentlyk in t maken van schimpdichten, Ga naar margenoot+ en hy die zijn party overwint, word door de overige van de vergadering zeer geprezen en toegejuigt. By aldien iemand jalouzie opvat, of wel een wrok heeft op een ander, ontbied hy hem, of daagt hem uit tot een tweegevecht, in zoo of zoo een byeenkomst, om daar met hem te vechten, of liever het verschil te vereffenen, in t over en weer zingen van schampere deuntjes; de gedaagde wapent zich zoo goed hy kan, om zijne eer te verdedigen en draagt zorge, dat hy ter bestemder uur en plaats verschijnt, byaldien de moed hem niet | |
[pagina 130]
| |
begeeft. De vrienden vergadert en de kampvechters gekomen zijnde, houd elk zich dood stil, luisterende, en nieuwsgierig zijnde, wat eind het gevecht nemen zal. De uitdager treed eerst ten strijdperk, Ga naar margenoot+ en begint te zingen onder het slaan op de trommel. De uitgedaagde luistert met aandacht, tot dat zyne tegenparty gedaan heeft met zingen. Alsdan verschijnt hy met diezelve wapenen, zijne party te keer gaande, zoo goed hy kan. En dus zingen zy beurtswijze, zoo zoo lang als hun voorraad van schimpdichtjes duurt. Hy die t eerste zwygt, word geacht, overwonnen te zijn. In diergelijk schimpdeuntjes verwijten ze elkanders gebreken, en dit is hunnen gewone wijze, van wraak te neemen.
In hunne punt en Heekeldichten moet men geen grote scherpzinnigheid of verstand verwachten, noch ook niet zekere buiging, val en maat in hunne verzen, of zelfs niet iets, dat na rijm gelijkt; doch om beter daar van te oordeelen, heb ik tot een staaltje hier by gevoegt en gezang van een der Inboorlingen, die eertijds in onze kolonie gewoont heeft, onder den naam van Frederik-Christiaan, gemaakt op den geboortedag van zijne toen Koninglijke Hoogheid, Christiaan, op den 30 November 1729. Dit gezang luid als volgt; | |
[pagina 131]
| |
Amna aja aja, aja aja, enz. Inleiding.
WAnneer ik eens smorgens uitging, zag ik, Ga naar margenoot+
Annigamma irsigeik, Amna aja, aja, enz.
Dat vlaggens en wimpels waayden,
Arvallirsullitlarmeta: Anna aja, enz.
En dat zy zich gereed maakten,
Opellungarsullarmeta, Amna, aja, enz.
Om het kanon los te branden;
Erkaiseigamig og, Amna aja aja, enz.
Zo vraagde ik,
Tava orkarbigeik, Amna aja, aja, enz.
Waarom zult gy schieten?
Saag erkaisovise? Amna aja, enz.
En zy antwoorden my, om dat des Konings zoons
Tava Akkyanga, assuog Nellarmago,
Geboortendag zou geviert worden,
Okuine annivine nellermago, Amna aja, enz.
Die Koning zal zijn na zijn Vader,
Angune tokkopet koningoromagame, Amna aja, enz.
En opvolgen in het Koningrijk.
Kingoreis semmane; Amna aja, enz.
Daarop zeide ik tot mijn vriend,
Tava ikkinguntiga, Amna aja aja, enz.
Laat ons een lied maken
Pitsimik sennegiluk; Amna aja, enz.
Voor s Konings zoon;
Kongib imna niarnganut, Amna aja, enz.
| |
[pagina 132]
| |
Want hy zal tot Koning verkoren worden.
Kongingoromamet: Amna aja, aja, enz.
Dit mijn kleine lied zal hem prijzen:
Pisingvoara una: Amna aja, aja, enz.
Men zegt, dat hy een dapper Prins is,
Ostantigirfaraet sillakartok unnertlugo, Amna aja, enz.
Laat ons derhalven vrolijk wezen;
Tipeitsutigeik: Amna aja aja, aja aja.
Want hy zal onze Koning zijn,
Koningoromamet: Amna aja aja, aja enz
Na zijn vaders dood.
Angune-oy tokkoppet: Amna aja aja, enz.
Ook verblijden wy ons, om dat
Tipeitsokigogut: Amna aja aja, aja, enz.
Hy ons bemint, gelijk zijn vader doet;
Attatatut asseigalloâpatit: Amna aja, enz.
Die predikers tot ons overgezonden heeft,
Pellesille tamaunga innekaukit: Amna aja, enz.
Om ons te leeren het Woord van Godt;
Gudimik ajokarsokullugit: Amna aja, enz.
Op dat we niet na den duivel zoude gaan.
Tongarsungmut makko inneille pekonnagit: Amna aja, enz.
Weest gelijk hy is, dan zullen wy u beminnen,
Iblile tameitit neglitsomapaukit: Amna aja, enz.
En liefhebben,
Asseigomarpaukit: Amna aja aja, enz.
En uwe knechten zijn.
Kivgakomarpautigut: Amna aja, aja, enz.
| |
[pagina 133]
| |
Onze voorouders zijn ook uwe knechten geweest,
Siurlit karalit kivgarimiaukit, Amna aja, aja, enz.
Gelijk als wy.
Juko: Amna aja aja, aja aja, enz.
Dat gy om ons hebt gedacht,
Isumatigautigut: Amna aja aja, enz.
Zulks bemerken wij zeer wel, o genadige zoon des Konings.
Nellungikalloarpagut, Kongib Niarnga ajungitsotit,
Wy hopen, dat gy wilt voortgaan met zoo te doen,
Teimatoy isumarioitit: Amna aja aja, enz.
De Koning uw Vader heeft ons te voren bezeten,
Kongib Angutit pekaramisigut,
Wanneer gy zult Koning zijn, en u goedgunstig genoeg betoont:
Iblile Kongingoruit namaksimotit, Amna aja, enz.
Alles wat we bezitten,
Tomasa pirsaugut: Amna aja aja, enz.
Zal het uwe zijn.
Piarmapotit makko: Amna aja, enz.
Wanneer Groenland zal onderwijzing gekregen hebben,
Karalit illerpeta, Amna aja, enz.
Dan zullen zy Godt beminnen en den Koning eeren.
Gud negligomaparput, Kongible nalleklugo: Amna aja aja, enz.
Laat ons vrolyk wezen,
Tecpeitsukigisa: Amna aja aja, aja, enz.
| |
[pagina 134]
| |
En van s Konings zoon,
Kongiblo Niarnga, Amna aja aja, enz.
De gezondheid drinken.
Skaalia immerlugo: Amna aja, aja enz.
Laat ons zeggen, leeft lang Christianus!
Tave okarpogut, Christian innuvit: Amna aja enz.
En uw Geslacht.
Nulliello: Amna aja aja, aja aja, enz.
Dat uwe jaren vele zijn!
Okiutit armarlesorsuangorlutik; Amna aja, enz.
(Dit wensch ik) Frederick Christiaan, en mijn vriend
Friderik Christian ikingutigale: Amna aja, enz.
Peter, die de eerste in Groenland gedoopt zijn.
Peder, Karalinit kockkartoguk, Amna aja, enz.
Ach! dat alle onze lanslieden zoo voor God mogen wezen.
Kannoktek! Ekkarlivut tamakilit makko: Amna aja, enz.
Amna, aja aja, aja aja aja aja, hei! Besluit.
Daarenboven hebben zy een andere soort van vermaak, Ga naar margenoot+ onder het zingen van allerley deuntjes, t welk bestaat in ruilebuiten, kopen en verkopen. Hy die de post bekleed van trommelslager en zanger, veylt iets te koop, stellende het op zodanige prijs, als hy denkt, dat het waardig is. Als iemand van t gezelschap zin daarin heeft, geeft hij zulks den verkoper te kennen met een klap op zijn broek, de koop is gedaan en kan niet verbroken worden, of hy goed of quaad zy. De jongens en | |
[pagina t.o. 134]
| |
[pagina 135]
| |
meisjes hebben insgelijks hunne byzondere tijdkortingen en spullen, Ga naar margenoot+ alsze s avonds by elkander komen. Zy nemen een stukje hout, met een gat daarin en van boven uitgeholt. In het gat steken ze een dun spits stokje, aan het end van dat stokje, is een snoertje of snaartje vast gemaakt, en aan het snaartje en aan het hout bolletje; zy houden het stockje in de hand, en werpen het bolletje, dat aan t snoertje los neerhangt, op in de lucht, en zoeken het in de holligheid van het stokje te vangen. Hy die zulks twintig malen achter malkanderen doet, heeft de weddingschap, of liever het spul gewonnen, maar die het niet doet, krijgt een zwarte streep op zijn voorhoofd, zoo dikwijls als hy mischt. Ook hebben de jongens een ander spel, dat van het geluk af hangt, Ga naar margenoot+ als dat der kaarten of dobbelsteenen. Zy hebben een stuk hout, spits aan een end, met een pen in t midden, waarop het draait. De jongens gaan rondom zitten, en elk zet by, daar hy om spelen wil, en dan slaat een van hen tegen de punt van t hout met zijnen vinger, dat het omloopt als een compas, winnenden hy alles wat uitgezet is, voor wien de punt van het hout blijft stil staan. Het spelen met den bal is een zeer gemeene tijdkorting by hen, Ga naar margenoot+ en zulks geschied op twederhande wyze. Zy verdeelen zich in twee partyen; de eerste party gooit elkander den bal toe, terwijl die van de andere party trachten, om dien van hen te krygen, en zulks geschied beurtswyze. De | |
[pagina 136]
| |
twede manier is als in Engeland het zoogenaamde voetbal-spel. Zy teekenen twee plaatzen af, drie of vierhonderd schreden van elkander, en dan als voren in twee partyen verdeelt zijnde, ontmoetenze elkander aan t begin van de ren-baai, t welk ter halver wege is tusschen de twee afgeteekende plaatzen, en de bal op de grond gegooit zijnde, zien zy, wie hem allereerst krijgen zal, en schoppen hem met de voet, elke party na zijne afgeteekende plaats. Hy die de gaauwste is op zijne koten, en de behendigste, schoppende steeds den bal voor hem heene, en allereerst de afgeteekende plaats bereikt, wint het spul. Zy zeggen, dat de overledenen dus in den hemel schopballetje spelen, als het weerlicht of als het noorder-licht zich vertoont, t welk zy wanen, de zielen der overledenen te zijn.
Als hunne kennissen hen komen zien, Ga naar margenoot+ brengen zy de dagen en nachten door in zingen en danssen; en vermids zy gaarn voor sterk en dapper doorgaan, beproeven zy hunne sterckte, met zamen te worstelen, dat is, met kromme armen of vingers malkander vast te houde en van zijn plaats te trekken; die zulks doet, is een waardig dapper man. De tijdkortingen der vrouwen, of liever vrijsters, bestaat in het doen van een ronden dans, houdende malkander by de hand, onder het zingen van allerhande liedjens. | |
[pagina t.o. 136]
| |
|