Beschryving van Oud-Groenland, of eigentlyk van de zoogenaamde Straat Davis
(1746)–Hans Egede Poulsen– Auteursrechtvrij
[pagina 109]
| |
Elfde hoofdstuk.
| |
[pagina 110]
| |
licht niet nat word. Doch zedert eenige tijd gaan ze veel prachtiger, weydscher en zwieriger, dragende hembden van gestreept linnen, en rokken en broeken van rood of blaauwe stoffe of laken, datze van ons of van de Hollanders kopen. Dus uitgedost maken zy parade, als zy hunne heilige dagen vieren op de strand. De koussen, die zy eertijds droegen, waren van rendieren huiden of robbe-vellen, maar nu hebbenze meer zin in onze grove koussen van verscheiderhande couleuren, witte, blaauwe en rode, die zy van ons kopen. Hunne schoenen en laerzen zijn van robbe-vellen, rood of geel, wel bereid en gelooid. Zy zijn netjes gemaakt met vouwen of plooijen achter en voor, zonder hielen en staan heel wel.
In den zomer dragen zy korte overtrekzels, en ook in den winter, als ze in de Baaijen op het ys werken, maar dan trekken zy een wit kleed daarover heen, om de zee-honden niet vervaart te maken.
Het eenige onderscheid tusschen de opschik der mans en vrouwspersonen is, Ga naar margenoot+ dat de vrouwe rokken hoger op de schouwders zijn en wyder, als die der mannen, met hoger en wyder kappen of mutzen. De getrouwde vrouwen, die kinderen hebben, dragen veel wyder rokken, als de overige, byna als nachtrokken, om dat zy de kinderen daarin op den rug dragen moeten, heb- | |
[pagina 111]
| |
bende geen andere luijeren of zwachtels voor dezelve. Zy dragen onderbroeken, die tot de middel van de dye komen, en een broek daar over heen. Zy houden de onderbroeken altyd aan, en slaapen daarin. Die broeken komen tot aan de knien. Deze dragen zy niet in den zomer, en ook niet des winters, dan alleen als zy uitgaan, en zoo dra als zy t huis komen, trekken zy ze uit. Op haar blote lyf dragen zy een hembdrok of borstrok van jonge harte vellen, met de hairige zyde na binnen toegekeert. De rok of het bovenste gewaad is insgelijks van fyn gekouleurde zwane-vellen, of door gebrek van dien van robbe-vellen, uitgemonstert en bezoomt met wit, en fraai belegt op de naden en zomen, t welk zeer wel staat. De schoenen en laarzen der vrouwen zijn weinig onderscheiden van die der manspersonen. Haar hair, t welk zeer lang is en dik, is gevlochten, en in een knoop opgebonden, t welk haar cieraat by zet. Zy gaan doorgaans bloots hoofds, zoo wel buiten als binnens huis, en zy hebben zelden kappen of mutzen op, dan wanneer het regent of sneeuwt. Hunne hoofdcierasien en verderen opschik, bestaan in het dragen van glaze koralen van verschiede couleuren, of koralen, om hals en armen, en glaze bellen in de ooren. Ook dragen zy braceletten, van zwart robbe-vel, bezet met paarlen, waarmede zy de rokken en schoenen insgelijks opschikken en vercieren. | |
[pagina 112]
| |
Deze sexe heeft daarenboven noch een andere soort van opschik, naamlijk zy maken twee zwarte strepen tusschen de oogen op het voorhoofd, de kin, armen en handen, en zelfs op de dyen en beenen met een naalde en draad, zwart gemaakt. En alhoewel dit een verkeerde wyze, om zich op te schikken, schynt te zijn, zy wanen dat het heel mooi en aardig is, en dat het ongemeen veel bevalligheid byzet; en zy zeggen, dat van zulken die hunne tronien dus niet mismaakt maken, hunne hoofden in traan-tobbens zullen verandert worden, die geplaatst zijn onder de lampen in den Hemel, of het land der zielen.
Zy houden hunne klederen zeer schoon, Ga naar margenoot+ niettegenstaande zy in andere dingen, voornaamlijk in hun eeten gansch de zinnelijkste niet zijn. De vrouwen, die kinderen hebben, zijn zeer vuil en morssig, maar die de welke onvruchtbaar, of wier kinderen gesturven, en het oogenblik niet weten, wanneer zy konnen worden weggezonden, zijn genoodzaakt, zinnelijker op haar lyf te zijn, om hunne mannen te behagen. |
|