Beschryving van Oud-Groenland, of eigentlyk van de zoogenaamde Straat Davis
(1746)–Hans Egede Poulsen– Auteursrechtvrij
[pagina 95]
| |
Achtste hoofdstuk.
| |
[pagina 96]
| |
de binnenste districten van t land woont niemand, dan alleenlijk op zekere tijden, naamlijk in den zomer, als de jagt op rendieren begint. De rede daarvan is, zoo als boven is gezegt, om dat al het hoge land jaar uit jaar in, met ys en sneeuw bedekt is.
Wat aanbelangt hunne huizen en woonplaatze Ga naar margenoot+, zy hebben er een voor den winter en een voor den zomer. Hunner winter woninge is een lage hut, gebouwt van steen en andere stoffe twee of drie ellen hoog, met een plat dak. In deze hut zijn de vensters aan eene zijde gemaakt van de darmen van zee-honden, Ga naar margenoot+ bereid en tegen elkander genaait, of magen van heil-botten. Dezelve zijn wit en doorschynende. Hunne bedsteden staan aan de andere zijde, Ga naar margenoot+ zijnde slaap-banken, opgeslagen van planken, een half el hoog van den grond, de beddens en bedlakens zijn gemaakt van robbevellen en ren-diere huiden.
Verscheide huisgezinnen wonen by elkander in een huis of hut; elk huisgezin heeft een afzonderlijk vertrek, door een houte paal afgescheiden, door dewelke insgelijks het dak onderschraagt is. Voor deze post of paal staat een grote lamp in de gedaante van een halve maan, op een treeft, Ga naar margenoot+ en boven deze lamp hangen de ketels, waarin zy hun eeten koken; onder het dak, even boven de lamp, hebben zy een soort van rak, om | |
[pagina 97]
| |
de natte klederen op te hangen, en te drogen. De voordeur, of ingang van t huis is zeer laag, zodat zy er op handen en voeten moeten in kruipen; t welk zy dus goed gevonden hebben, om de kouwde lucht, zoo veel mogelijk buiten te houden. De huizen van binnen zijn behangen met oude vellen, die alvorens gedient hebben, om hunne boten te bekleden. Sommige van deze huizen zijn zoo groot, dat zeven of acht familien by elkander wonen.
Op de slaapbanken, waarin hunne beddens leggen, is de gewone zitplaats der vrouwen, die daar haar werk doen, t welk bestaat in het maken en verstellen der klederen. De mannen met hunne zoons zitten op het voorste gedeelte der banken, met den rug naar de vrouwen toegekeert. Aan de overzijde onder de vensters, nemen de mannen, die tot de familie behoren, en ook de vreemdelingen hunne zitplaatzen op de banken, die daar staan.
Ik kan niet nalaten, gewag te maken, dat of schoon er in een huis of hut, somtijds tien of twintig traan-lampen zijn, Ga naar margenoot+ men byna geen damp, rook of smook in die kleine hutjes ontwaar word, waarvan ik de rede acht te zijn, de zorge, die zy gebruiken, om die lampen klaar te maken; naamlijk zy nemen droge mos, heel klein gewreven, die zy aan eene zijde van de | |
[pagina 98]
| |
lamp leggen, dewelke ontstoken zijnde, zachtjes brand, en geen damp ter werreld veroorzaakt, als zy ze niet te dik leggen. Dit vuur geeft zodanige hitte, dat het niet alleen dient, om hun eeten gaar te koken, maar ook hunne vertrekken zoo heet te maken, als een badstove. Maar voor vreemdelingen ruikt het in hunne hutten zeer bang zoo door het groot getal brandende lampen, alle doorweekt met traan-olie, als door de verscheide soorten van rauwe kost, visch en spek, die in hunne woningen opgestapelt leggen; doch wel voornaamlijk ruiken hunne pis-tobbens onverdraaglijk, zoo dat iemand de stank, die zulks niet gewoon is, om het hert slaat.
Deze winter-woningen beginnen zy te betrekken onmiddellijk na St. Michiel, en zy verlaten dezelve weder om het einde van maart, wanneer men het voorjaar begint te ruiken. In den zomertijd onthouden zy zich in tenten, Ga naar margenoot+ die hunne zomer-woningen zijn. Deze tenten zijn gemaakt van lange stokken, geplaatst in de rondte en van boven gebogen, zulks zy van boven toelopen, als een zuiker brood, en bekleed met een dubbeld deksel. Het binnenste is van robbevellen, of huiden van rendieren, met de hairige zijde binnenwaards, byaldien zy rijk zijn, en het buitenste insgelijks van diezelve soort van huiden, zonder hair, bereid met vet, op dat de regen niet zou konnen doordringen. In deze | |
[pagina 99]
| |
tenten hebben zy hunne bedsteden en lampen, om hunne spyze klaar te maken, als mede een gordyn van zamen gehechte darmen van zee-honden, om er het daglicht in plaats van vensters, door tontvangen. Elke vader des huisgezins is zoo een tent rijk, zoals ook een grote vrouwe-boot, om hunne tenten en andere goederen van de ene plaats na de andere te vervoeren, als ze het nodig achten. |
|