Beschryving van Oud-Groenland, of eigentlyk van de zoogenaamde Straat Davis
(1746)–Hans Egede Poulsen– Auteursrechtvrij
Derde hoofdstuk.
| |
[pagina t.o. 34]
| |
[pagina 35]
| |
zoo groot als een appel, Ga naar voetnoota die zeer smakelijk waren. De bosschen krielden van alderhande wild, rendieren, hazen, enz. tot vermaak der liefhebbers van de jagt. De rivieren, baaijen en zeën leverden uit een bystere grote meenigte van allerhande visch, zoo als ook robben, en walvisschen, waarmede alle de inwoners aanzienlijken handel dreven. En alhoewel het land jegenswoordig geen roem dragen kan op dienzelven overvloed, om dat het van kolonien, en vee ontbloot is, en teenemaal onbebouwt en woest legt, zoo twijfel ik nochtans niet, of de districten die eertyds door de aloude Nooren aangequeekt en bewoont zijn geweest, zoude hunne vorige vruchtbaarheid weder bekomen, byaldien zy andermaal met menschen en vee bevolkt wierden, Ga naar margenoot+ te meer om dat in die districten heerlijk gras groeit, voornaamlijk tusschen de 60 en 65 graden. In de grote Baai, in de zeekaarten bekent met den naam van Baals-Rivier, en jegenswoordig genoemt de Baai van de Goede Hoop, na de Deensche kolonie, aan den mond van die Rivier opgerecht, leggen aan beide zijden van de kolonie veele goede beemden, tot het grazen en weiden van zeer veel | |
[pagina 36]
| |
vee, zonder te spreken van een groten overvloed van levensmiddelen, die de zee zoo wel als het land uitleveren. Bosschen van hoog stammige bomen ontmoet men heel zelden; Ga naar margenoot+ in de meeste Baaijen heb ik nochtans gevonden struiken en heesters in grote meenigte, en wel voornaamlijk van Berke, Olme en Wilgebomen, die genoegzaam brandhout uitleveren ten dienste der inwoneren. Het grootste bosch, dat ik gezien heb, staat op de hoogte van 60 en 61 graden, daar ik berkebomen zag twee a drie vademen hoog, ruim zoo dik als een mans arm of been. Kleine Genever-bomen vallen hier mede in overvloed, beziën van dezelve zoo groot als graauwe erwten. Ga naar margenoot+ Het kruid, genaamt Quaun, t welk onze Angelica is, groeit hier overal, zoo wel als de wilde Rosmaryn, die de reuk en smaak heeft van Terpentyn. Hier van word een fyne olie en spiritus gedistileert, die zeer heilzaam en van groot gebruik is in de artzeny. Dat dierbaar kruid, Lepelbladen, het heerlijkste geneesmiddel van de scheurbuik, vind men alomme aan de zee-kant, en valt hier zoo scherp en bitter niet als dat van zachter klimaten of luchtstreken. Ga naar margenoot+ Ik heb wonderbare uitwerkzelen van deszelfs genezinge gezien. Het land brengt insgelyks voort een soort van gras met geele bloemen, waarvan de wortelen in den voortyd een aangenamen lieflyken reuk verspreiden, byna als die van rozen. De inwoners gebruiken het tot hunne spijze, en bevinden zich zeer wel daarby. In de Baai- | |
[pagina 37]
| |
jen en Rivieren vind men aan de zyde van het gebergte wilde Thym, die na zonnen-ondergang zeer aangenaam ruikt. Daarenboven groeit hier een kruid, genaamt Tormentil, zonder te spreeken van een grote meenigte andere kruiden, planten en gewassen, die ik my niet kan te binnen brengen, en welker namen my inder daad teenemaal onbekent zijn. Sommige van deselve staan hier in prent afgebeeld. De gemeenste beziën, die ze voortbrengen, worden genaamt Blaauwe-beziën, Braam-beziën, enz. De Multe-beziën, die zeer gemeen zijn in Noorwegen, willen hier niet aarden ter oorzake van den zware mist, die over de eilanden hangt, als die planten botten of uitlopen. Dit land belooft voor t overige veel, en wel voornaamlijk op de hoogte van 60 tot 64 graden, Ga naar margenoot+ en schynt tot Koornland zeer bequaam te zijn, werdende noch heden teekenen van akkers gevonden, die bequaam zijn, om te bebouwen. Ik zelf heb eens de proef daarvan genomen, door gerst te zaaijen in het land aan onze nieuwe kolonie, die zoo weelig opschoot datse in het laatst van Iuli in volle airen stont, maar niet ryp wierd ter oorzake van de vorst by nacht, die de groei belette. Vermids dit koorn van Bergen in Noorwegen was overgebragt, zoo had het zonder twijfel een langer zomer en meer hitte van noden, om tot rypheid te geraken, maar ik ben van gevoelen, dat koorn, t welk in de noordelykste districten van Noorwegen valt, beter in Groenland zal slagen, om dat die luchtstreken | |
[pagina 38]
| |
beter met elkander overeenkomen. Rapen en sluitkool zijn hier zeer goed, en van een zoeten smaak, voornaamlijk de Rapen, die zeer groot vallen. Dient te worden aangemerkt, dat al het geen van de vruchtbaarheid van den grond van Groenland is gesegt, verstaan moet worden van de hoogte van 60 tot 65 graden, en dat die vruchtbaarheid verschilt na der verscheiden graden hoogte; Ga naar margenoot+ want in het Noordelijkste gedeelte vind men noch gras noch loof, zelfs niet zoo veel, dat de inwoners gras genoeg konnen vinden, om in hunne schoenen te doen tot het warm houden van hunne voeten, maar t selve van de zuidelijke districten moet krygen.
Van metalen of mineralen in dit land, Ga naar margenoot+ heb ik weinig of niets te zeggen. Ontrent twee Noorweegsche mylen ten zuiden van de kolonie der Goede Hope, worden op een Voorgebergte hier en daar groene vlakken of plekken gezien, als spaansch-groen, die te kennen geven, dat er een koper-mijn is; en zeker inwoner heeft my eens gebragt eenige stukken, zeer veel na ruw lood zweemende; daarenboven is hier een soort van kalamijnsteen, die de couleur heeft van geel koper. In mijnen tocht tot het doen van ontdekkingen, heb ik op een klein eiland, t welk wy aan deden, gevonden, eenig geel zand, met cinober of vermilioene strepen; Ik zond een party van t zelve aan de bewindhebbers van de Groenlandsche maatschappy te Bergen, om de proef daar van | |
[pagina 39]
| |
te doen nemen, en zy schreven my tot antwoord, dat ik trachten zoude, zoo veel my mogelijk was, over te zenden, van dat zelve zand, maar tot hunne te leurstelling zoo wel als tot de mijne, ben ik nooit in staat geweest, het gemelde eilandje weerom te vinden, om dat het zeer klein was, en t niets te beduiden had, leggende onder een grote menigte andere, terwijl het teeken, dat ik zorg had gedragen, daar te laten op rechten, om het daaraan te kennen, door den wind weg geslagen was. Daar word midlerwijl genoeg van dat zand hier en daar in het land gevonden, t welk gebrand zijnde, roodachtig word, zoo als het ook doet, als het eenigen tijd opgesloten is geweest. Of dit nu van t zelve zand is waar van de ridder Martin Forbisher gezegt word, honderd vaten in Engeland overgebragt te hebben, en t welk men zeide, dat veel goud in zich bevatte, en wederom, zoo als hier boven is gemeld, waarmede eenige Deensche compagnies schepen bevracht, in den jare 1636 na Coppenhagen gekeert zijn, zulks is een zaak, die ik niet voorneemens ben, te beslissen. Zoo veel ik nochtans kan zeggen, dat ik door de kleine ondervinding, die ik in de stofscheidkunde verkregen heb, de proef daarvan heb genomen, t zy door extractie of precipitatie, uittrekkinge of nederdrijvinge, om te zien, of er iets uit te halen was, doch dat al mijn arbeid en moeite steeds vergeefs is geweest. Met een woord, ik verklaar, nooit eenig zand gevonden te hebben, waar in Goud | |
[pagina 40]
| |
of Zilver was, Ga naar margenoot+ maar wat aanbelangt rots-kristal, zoo rood als wit, men vind het hier; in het rood kristal is eenig goud, t welk niet anders dan door de chymie, kan worden uitgehaalt. Onbrandbaar vlas, genaamt Asbestus, Ga naar margenoot+ Asbestinum, Ἄσβεςον, is hier zoo gemeen, dat men heele hopen daar van zien kan; het ziet er uit als een gemeene steen, weshalven het dan ook in t Engelsch steen-vlas genaamt word, maar kan gespleten of geklooft worden, als een stuk hout; het bevat lange vezelen, die gewalkt of geklopt en van het vuil, gezuivert, gesponnen konnen worden; zoo lang als het zijn olyeachtige vochtigheid heeft, brand het wel, maar verteert nooit tot assche. Rontom onze kolonie der Goede Hope, valt een soort van gemeene groffe bastaard marmer van verscheide couleuren, blaauw, groen, rood, Ga naar margenoot+ en sommig t eenemaal wit, zoo als ook wit met zwarte vlakken, waar van de inboorlingen allerhande vaatwerk en gereedschap maken, als lampen, kookpotten, en zelfs kroezen, om metalen in te smelten, konnende dit marmer de proef tegen het vuur uitstaan. Ga naar voetnoota Van dit marmer is een grote quantiteit na Drontheim in Noorwegen gebragt, waar van men gebruik heeft | |
[pagina 41]
| |
gemaakt in het vercieren van de cathedrale kerk van die stad, zoo als Peter-Claudius Undalin meld. Ga naar voetnoota
Onder de voortbrengzelen der zee, vind men buiten en behalven verscheiderhande schulpen, mosselen, hier mede koraal-bomen, waarvan ik er ongemeen fraai en groot gezien heb. |
|