De werken. Deel 10. Poëzy 1827-1874(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 64] [p. 64] IV Bloei. De boogaard vloeit over Van rood en van wit, Waar plaats was voor loover Nam bloesem bezit; En zwaarhoofden duchten, In weelde zoo groot, 't Verstikken der vruchten Uit wit en uit rood! Den jong'ling omzweven De vreugd en de min, Voor d'ernst van het leven Geen zweemsel van zin; En boetpreêkers schild'ren Het blakend geneugt, Als dreigde verwild'ren In minne en in vreugd! [pagina 65] [p. 65] Och, wacht maar! - fluks komen De storm en de smart, Tot redding dier boomen, Ter lout'ring van 't hart: Een blaad'renzee wiegelt In spijt van den worm, En zielsadel spiegelt Uit strafferen vorm! Wat dunkt u verloren? Wat acht ge verkwist? De lent' heeft gekoren, De liefde beslist: O heerlijk ontbloeijen In vruchten volend, En heiligend gloeijen Dat opwaart zich wendt! Vorige Volgende