De werken. Deel 10. Poëzy 1827-1874(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 24] [p. 24] Laplandsch liedje. Naar F.M. Franzen. Vlieg, in vollen draf, Ren! die ze alle kent Bergen op en af: Bij mijn meisjes tent Woelt ge 't weligst mos Fluks in 't sneeuwveld los. Ach! de weg is lang En de dag is kort: Spoed dan, met mijn zang, Eer het duister wordt; In den avondstond Waart de wolf hier rond. Zie, eens arends vlugt.... Of als hij ik joeg! - Zie, hoe werkt de lucht.... Zoo die wolk me droeg Zou ik u, misschien, Ginds al lagchen zien. [pagina 25] [p. 25] Wilde ren, verward In der tamme strik, Mijndet gij mijn hart Met den eersten blik En trekt nu mij meer Dan de bergstroom neêr! Sedert ik u zag Heb ik overal Beide nacht en dag Wenschen zonder tal; En toch altijd één: 'k Haak naar u alleen! Of ge uit schalken aard U voor mij verbergt, En van bosch of haard Graauwe schuilplaats vergt, Voor mijn rappe hand Schut u loof noch wand. Vlieg, in vollen draf, Ren! die ze alle kent, Bergen op en af: Bij mijn meisjes tent Woelt ge 't weligst mos Fluks in 't sneeuwveld los. Vorige Volgende