De werken. Deel 10. Poëzy 1827-1874(1890)–E.J. Potgieter– Auteursrecht onbekend Vorige Volgende [pagina 6] [p. 6] Bede. Het Engelsch van verre gevolgd. Aller hulde moogt ge smaken, Vleijend fluist'ren van weêrszij Als de jeugd u ziet genaken, - And're Venus, bij 't ontwaken Fluks begroet door golfgevrij, - Maar, wanneer ik meê zal blaken, Draag u liever jegens mij! Wel is schoonheid vieren weelde, Willig buige ook ik de knie, - Doch als 't licht der hoop niet speelde Door de klagten die ik kweelde, - Als 't gebloemte dat ik biê De ijdelheid een poos maar streelde, - Plukte ik 't u, of zong ik die? Al verrukken mij de voetjes Daar ge vogelvlug op zweeft, - Al betoov'ren mij uw groetjes En uw wangen, in wier gloedjes [pagina 7] [p. 7] 't Roosje zich door lelies weeft; - Waar is 't handje dat zoo zoetjes Antwoord op ons vragen geeft? Ziet ge, als naauw wij ademhalen Onder 't weêrgaloos genucht Van uw zingen, - door de zalen In zijn rijzen, in zijn dalen Zweemend naar eens leeuw'riks vlugt, - Ziet ge, als aller blikken stralen, Ooit wat uit de mijne lucht? Mogt slechts ik den arm u bieden, Wat genot den wals gelijk? - Honderd schoonheên te bespieden, En dat zedig rood te dieden Als der neiging welkom blijk! - Maar wat driften doet hij zieden Zweeft met and'ren ge in dat rijk! Hartensteelster, door uwe oogen Met een lonk of met een lach! Wat verkwist gij hun vermogen? Fluks van 't een naar 't aêr gevlogen Wisselzieker elken dag! - Wilt gij op het trouwste bogen Neem, wat ik u wijden mag! Vorige Volgende