XVI. Hoofdtstuk.
Van de Gewyde Assche der Oostersche Volkeren.
Ga naar margenoot+ Alles 't geen wy gezegt hebben, bewyst genoeg, dat de Assche van Koedrek een der heiligste dingen is:Ga naar voetnoot(a) Hierom is 't dat de Indianen zich 'er 's morgens op 't Voorhoofdt, de beide Schouders en op de Borst mede bestryken. Men offert dagelyks deeze Assche den Goden, en de Joguis verzuimen niet, rykelyk 'er van verzien te zyn, om 'er den Godvruchtelingen van uit te deelen: deeze betaalen 'er dan goede Aalmoezen voor. De Joguis bestryken met deeze Assche hun Lichaam en Aangezicht, die zy ook niet verzuimen over hunne Afgoden te strooien. Eindelyk zullen wy aanmerken, hoe men in de Hoven der Indiaansche Vorsten Menschen vind, geschikt om op gestelde tyden op Indiaansche Vygen bladeren deeze met een weinig water besprengde Assche aan te bieden. Dit geschied des morgens in 't openbaar, op dat alle de Godsdienstelingen deel aan deeze heilzaame Zalving neemen konnen. Het zoude overtollig zyn, alhier de verdichtselen aan te haalen die zy vertellen, om reden van den oorsprong deezer Gewoonte te geeven. Men kan die in Baldeus naslaan.
Wanneer de Koning of Samorin van Calicut zyne Godsdienstigheden in de Pagode gaat afleggen, draagt men zorg de weg derwaarts met verschen Koedrek te zuiveren: waarna twee Vrouwen voor hem gaan, draagende twee Vaazen gevult met deezen bevochtigde Koedrek, die zy voor zyne Majesteit strooien. De Koning is noch nuchteren; maar de Afwassching heeft deeze Geestelyke Plechtigheit voorgegaan. Eindelyk zonder ons wyder over de heiligheit van Koedrek uit te breiden, 't zal genoeg zyn te zeggen dat de Indiaansche Afgodendienaars die gebruiken in alles 't geen noodig te zuiveren is. Insgelyks dienen zy 'er zich van om hunne Huizen, Meubelen en al den Huisraadt schoon te maaken.
Alle de Lichaamsdeelen van de Koe zynGa naar margenoot+ door eenige Godheit vervult. Quenevady en Superhennia regeeren tusschen haare Hoornen, de Zon en Maan zyn in haare Oogen, de twee Vrouwen van Brama in haare Ooren, Ixora in haaren Neus, Wistnou op haare Tong enz. Maar zou deezen omslag van bezitting geen oorsprong ontleent hebben van eenige grootspraak der Indiaansche Dichters? het zoude insgelyks konnen zyn, dat men daar door alleen de uitmuntenheit der eigenschappen van dit Dier heeft willen uitdrukken. Hoe het ook zyn mag, de Pis van de Koe is mede zoo heilig, dat de oprechte Godvruchtelingen geene zwaarigheit maaken van die in hunne handt te neemen, het aangezicht daar mede te wasschen, en 'er zelfs van te drinken.
De Malabaren beweeren, dat het der Koningen plicht is, Beschermers en Handhavers van de Koeien en Braminen te zyn. De Samorin, waar van wy gewag gemaakt hebben, offert 's morgensGa naar voetnoot(b) Bloemen aan deeze Beesten.