Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 222]
| |
en een nacht in doorbrengen. Den volgenden dag onderzoekt men waar de Koe dien nacht gelegen heeft, en alzoo by de Indianen de Koedrek zeer heilig is, geeft men zorgvuldig agt of de Koe deeze plaats met de gewyde Droezem van haaren Drek verwaardigt heeft: daar na graaft men een diep gat, waar in men een marmere Pylaar oprecht, maatelyk hoog boven den grondt verheeven. Op deezen Pylaar zet men het Beeldt van den God, aan wien de Pagode toewyen wil: indien die by voorbeeldt aan Ixora gewyt word, ziet men boven op de Pylaar Quivelinga, waar van wy de gestalte beschreeven hebben, voor zoo veelde welvoegzaamheit gedoogen wil. Vervolgens bouwt men de Pagode rondom den kuil, alwaar men de Pylaar geplaatst heeft. Het vertrek waarin de God zyn verblyf heeft, is zeer duister: maar men draagt zorg daar in ter zyner eere licht te onderhouden, zodanig als wy reeds gezegt hebben. Ga naar margenoot+ De Pagoden van de Malabaarsche Kust zyn van marmer of harde steen; die van de Kust van Coromandel zyn uit groote vierhoekige steenen gebouwt, volmaaktelyk wel te samen gevoegt. Zodanig is de Pagode van Rammanakoil, waar van de inkomsten onnoemelyk zyn, en deeze is in Indiën een alzoo beruchte plaats van Pelgrimaadje, als de Lieve Vrouw van Lorette onder de Christenen. De Pagoden van Malabar zyn met kopere plaaten gedekt, en de Deuren en Voorvertrekken die overeenkomst met de Voorplaats van den Tempel der Jooden hebben, zyn met het zelve Metaal bekleedt. De Poorten zyn byna meest van marmer, en met veele Afbeeldzels van wilde Dieren of Gedrochten versiert. Men verbeeldt op den Voorgevel van 't Gebouw veelerlei Gedrochten, 't welk zoo veel Zinnebeelden der Indiaansche Goden zyn, en konnen teffens dienen om den Volke een Godsdienstige vreeze in te boezemen. Het blykt uit een zekere plaats van Ezechiel,Ga naar voetnoot(a) dat dit slag van Afbeeldzels by de aloude Afgodendienaars in gebruik was, en men kan niet twyffelen, dat deeze Oeffening, zoo algemeen in 't Oosten, zynen oorsprong van de Egiptenaren genomen heeft. Behalven de groote Pagoden, die men eenigermaate als Kerspel en Hoofdt-Pagoden kan aanzien, ziet men 'er in de Steden en op 't Landt een oneindig getal kleine, door verscheiden beweegredenen van Godvruchtigheit gebouwt. Men ziet 'er vooral omtrent de plaatsen alwaar men dooden heeft verbrandt, en de groote Heeren der Indiën hebben 'er mede tot hunne Huis-Godsdienstigheit, die door byzondere Priesters bedient worden, gelyk by ons de Kapellen. Reeds hebben we aangemerkt dat de IndianenGa naar margenoot+ voor dat zy in de Pagode van Ixora gaan, hunne schoenen uittrekken: zy neemen de zelfde geregeldheit ten opzicht van alle de andere Pagoden waar; en alzoo de Afwassching by deeze Volk een der wezentlyke deelen van den Geestelyken Dienst uitmaakt, zyn 'er altoos voor deeze Godsdienstige Plaatsen Tanquen Waterbakken ten gebruike der gelovigen. Linschoten bericht dat in Calicut de Priesters het Wywater den geenen aanbieden, die in de Pagoden komen. Dit gebruik is aanmerkelyk. By de HeidenenGa naar voetnoot(b) vind men een merkelykGa naar margenoot+ onderscheid, tusschen vergeeflyke en doodelyke Zonden. De Afwasschingen zyn aan beide geëvenmaatigd: by Voorbeeldt, zy meenen een kleine Zonde uit te wisschen, met zich t'eenemaal in den Ganges te dompelen, of in eenige andere gewyde Rivier: maar andere zouden zyn zoo afschuuwelyk, dat men die door geen water kan afwasschen, hoe dikmaals de afwassching hervat worden mogt, en deeze doen den Zondaar zyn Caste en zelf zyn leven verliezen. De Indianen stellen in den rang der vergeeflyke Zonden, zich door bezoedelde Menschen te laaten aanraaken; een dooden aan te roeren, (men heeft de zelfde schroomachtigheit geduurende veertien dagen voor de Vrienden des Overledenen); insgelyks een Kraamvrouw te naderen, of haar Kindt aan te raaken. Men neemt ter deeze gelegenheit de zelfde tydt van veertien dagen waar, en deeze Oeffening heeft in zodanig een geval overeenkomst met die der Jooden. Zy reekenen nochGa naar margenoot+ onder de vergeeflyke Zonden, een Vrouw aan te raken die haare gewoone tyden heeft, insgelyks die bezoedelde Menschen hebben aangeraakt. Deeze die, zonder opzicht op de aangeweezen onreinigheit te hebben, te raade vinden Ryst te eeten voor dat ze zich gereinigt hebben, begaan een doodelyke Zonde. Eveneens is 't met de Grooten des Lands, die door Ryst Menschen van een minder Caste gekookt eeten, of die omgang met Vrouwen van een laager afkomst dan zy hebhen. Indien men Ryst uit twee verscheiden schotelsGa naar voetnoot(c) onder een mengt, en dat men die vervolgens eete, begaat met een Dood-Zonde. Zoo veel Braminen, wanneer zy zelfs alle | |
[pagina 223]
| |
van eene Caste waren, te samen aten, zondigen zy, en indien men goed vond met de rechterhandt aan te raaken, waarmede men zyn voedzel neemt, word by deeze die nevens hem gezeten was, deeze daadt mede als een Zonde aangezien. Ga naar margenoot+ Na de gehoudene maaltydt verzamelt men alles 't welk van de Ryst overig is, en verwerpt die als iet 't geen is besmet. Men maakt met Koedrek de plaats alwaar men gegeeten heeft, zuiver en schoon, en wanneer slegts op iemandts Lichaam een eenig graan van deze Ryst viel, 't welk van de maaltydt overgeschoten is, zoude het genoeg zyn om hem te bezoedelen. Men moet dan zonder tyds verzuim naar 't water gaan en zich volkomen wasschen. Men word mede onrein verklaart, wanneer men de vinger in den mondt gestoken heeft. Byaldien twee personen van ongelyken aanzien, door het onderscheid der Castes, zich te samen wasschen, en dat die van minder rang zich wasschende eenige druppelen waters op deeze sprengde die van een verheevener Caste is, moet men reekenen dat deeze persoon t' eenemaal onrein zy; en alsdan moet hy zich wederom herwasschen. |
|