Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 220]
| |
dat het een geluk is haar op den weg t'ontmoeten. 't Is hen gemeenlyk genoeg aan hunne Kinderen, en Koeien de naam van eenige Slang te geeven. De verscheidene verbeeldingen deezer Dieren verstrekken voor het schoonste sieraadt der Pagoden, en men draagt haar zelf Gebeden en Geloften op. Een zeker ReizigerGa naar voetnoot(a) verzeekert ons, ‘dat wanneer de Indianen Slangen in hunne huizen vinden, zy haar aanstonds zeer onderdaniglyk bidden om te vertrekken: indien het bidden niets uitvoert, trachten ze haar naar buiten te lokken, haar Melk of iet anders aanbiedende, zonder ooit eenig geweld te oeffenen. Indien de Slang echter niet verhuist, ontbied men de Braminen, die, met alle hunne welspreekendheit die zy geleert hebben, haar de beweegredenen vertoonen, die haar moeten doen noodzaaken eenige achting voor het Huis te hebben, waarin zy gekomen is enz. Daar zyn van deeze Afgodendienaars wiens zeldzaame Godvruchtigheit hen noodzaakt Melk en ander Voedzel naar de Bosschen en langs de Wegen te brengen; tot onderhoudt deezer kruipende Godheden. Mogelyk maaken zy 'er dit gebruik van, overzulks zy voedzel genoeg in 't veldt vindende, dit in de huizen niet zonden zoeken.’ Men verzeekert ons, dat de IndiaanscheGa naar margenoot+ Priesters het vermogen hebben de Slangen te betoveren en te bezweeren, overzulks zy haar de kracht van te beschadigen beneemen. Pyrard van Laval bericht in zyne Reize, dat men in de Indiën Menschen vind, die als Landloopers een Kunst in 't werk stellen, die mogelyk niet bestaat dan in een behendige Kwakzalvery, en wegens kennis van eenige byzondere Drogeryen. Dit is 't geen de Predikant Baldeus bevestigt door 't voorbeeldt van een Hoogduischen Soldaat, die, door middel van eenige behoudmiddelen, zonder eenigen schroom deeze vergiftige kruipende Dieren handelde, en zelfs by zich in zyn bedt slaapen liet. Deeze goede Hollandsche Leeraar bekend, dat hy daar door den Duitscher van Tovery verdacht hield: maar hy voegt 'er vervolgens by, dat de Indianen van Cormandel, en Malabar de Kunst hebben de Slangen te betoveren, en haar door kracht van hun Gezang laaten danssen. Zou men niet gelooven konnen, dat het Gezang niet dan een toevallige bedriegery is, waar van deeze Indianen zich dienen, om den Volke dits te maaken dat zy geen bewaarmiddel gebruiken? en wat meer is, kon de Leeraar zich niet verzekert achten, dat de Slangen allenkskens en te vooren waren tam gemaakt? De Indianen hebben hunne Orakelen:Ga naar margenoot+ maar Vader Bouchet verzeekert ons in een Brief, die hy aan Vader BaltusGa naar voetnoot(b) over deeze Stoffe schryft, dat zy naar maate dat het Christendom in de Indiën is ingevoert, ophouden. ‘De Demons, zegt hy, geeven deeze Orakelen door den mondt van de Priesters der Afgoden of somtyds van deeze die tegenwoordig zyn, wanneer men den Demon aanroept.... Dit is een daadt waar aan niemandt in Indiën twyffelt, en waar van de blykbaarheit geen twyffeling gedoogt, dat de Demons Orakelen geeven, en dat deeze booze Geesten de Priesters bezitten, die haar aanroepen, of zelf onverschillig iemandt der geenen, die het bywoonen en deel aan deeze vertooning hebben. De Afgods Priesters hebben afschuwelyke Gebeden die zy den Demon voordragen, wanneer men overGa naar margenoot+ eenig voorval raadvraagt. Hy stelt deeze die hy verkiest, om 'er zyn Werktuig van te maaken in een ongewoone beweeging van alle zyne Ledemaaten, en doet hem het hoofdt op een verschrikkelyke wyze draaien. Somtyds laat hy hem traanen storten... en met dit slag van Razerny en Geestdryvery, 't welk eertyds by de Heidenen in zwang ging, gelyk noch tegenwoordig by de Indianen geschied, opgevult, als het teken van des Demons by zyn en verscheining, en het voorspel zyner antwoorden... zoo zyn dan de antwoorden van zodanige Bezeetenen gemeenlyk dubbelzinnig genoeg, wanneer de vraagen, die men hun voorstelt opzicht op het toekomende hebben’, waarin ze volkomen gelyken naar de Orakelen der aloude Afgodery. ‘DeezeGa naar voetnoot(c) Uitgeevers van OrakelenGa naar margenoot+ zyn alle zonder twyffel zekere Waarzeggers, die zich onderwinden de Rovers der geheime diefstallen te ontdekken, en in wien men het meeste vertrouwen stelt. Na dat men dan alle gewoone en natuurlyke middelen heeft in 't werk gestelt, neemt men zyn toevlucht tot deeze’. Waar van Vader Bouchet ons het volgende voorbeeldt geeft. ‘Men had van den Veldheer van MadureGa naar margenoot+ zoo behendig en geheimelyk zyne kostelyke Juweelen gestolen, dat die 'er schuldig aan was, scheen buiten eenig vermoeden van aanklagte te zyn: welk een onderzoek men naar den Rover mogte doen, | |
[pagina 221]
| |
men kon 'er nooit iet van verneemen. Men vroeg dan raadt aan Ticherabali een Jongeling, die een der beruchtste Waarzeggers des Lands was.... Hy schilderde de Daader van den Diefstal zoo wel af, dat men geen moeiten vond hem t'ontdekken. De Rampzalige op wien men zelfs geen vermoeden noch geene gedachten had, om de oogen op hem te werpen, kon zich tegen 't Orakel niet weeren. Hy bekende zyne misdaadt, en betuigde dat het meer dan natuurlyk was, waar door zyn Diefstal was ontdekt. Wanneer veele Personen verdacht van een Diefstal worden bevonden, en dat men 'er niemandt in 't byzonder van overtuigen kan; zie welk een middel men dan gebruikt om ten einde van zaake te komen. Men schryft de naamen van dien, waarop het vermoeden valt, op byzondere Briefjes, en men legt ze kringsgewyze: men roept vervolgens den Demon met de gewoone Plechtigheden aan, en men gaat weg nadat de kring gesloten en gedekt is, zodanig dat 'er niemandt bykomen kan. Eenigen tydt daar na komt men weder, ontdekt de Kring, en deeze wiens naam buiten den rang gevonden word, is de alleen schuldige verweezen.’ Ga naar margenoot+ Een andere manier om van wegen de Goden antwoordt t'ontfangen, geschied door 't droomen der Priesteren. Wy zullen hier niet van veele uitwerkzelen gewag maaken, die de aangehaalde Schryver bericht om zyn gevoelen goed te maaken, dat de Demon in de Indiën Orakels geeft, die zoo hy meent, waarlyk boven 't vermogen der Menschen zyn: maar die in der daadt wel niet dan behendige gaauwigheden en uitwerkzelen van Gocheltas-speelders konnen zyn, overeenkomende met het geen wy in Europe zien uitvoeren. Dus spreekende duchten wy niet aangezien te worden, als verwaande kloek van Verstanden en Menschen die een te verregezochte Oordeelkunde ongeloofbaar maakt, over zaaken het allermeest bekent; want dus drukt zich Vader Bouchet uit. Wy gelooven des te natuurlyker dat de Indiaansche Priesters echter konnen bedriegers zyn, om zich in te beelden zonder medewerking van den Demon door bequaame middelen den Volke te misleiden. Indien de spelonken, onderaardsche plaatsen, en de holligheden der Beelden van de Indiaansche Goden niet bequaam genoeg schynen om de Afgodendienaars te bedriegen, moet men bekennen dat men in Indië veel loozer en doortrapter is, dan men ooit in Europe is geweest: maar behalven dit alles, zyn 'er andere Kunststreeken die de zelfde uitwerking doen. Vader Bouchet vertelt ons noch van eenGa naar margenoot+ ander slag van Orakel. ‘Zekere Boetelingen deeden aan den Oever van 't Water met zeer veel toestel Offerhanden: zy schreeven 'er een kring van een of twee elleboogslengte middellyns. Rondom deeze kring plaatsen zy hunne Afgoden, en zodanig dat ze naar de agt Windstreeken geschikt waren. De Heidenen gelooven dat agt onderhoorige Godheden deeze agt Waereldsdeelen, even wydig van elkander gelegen, regeeren. Zy roepen deeze valsche Godheden aan, en het gebeurt van tydt tot tydt dat een deezer Beelden zich naar 't gezicht van alle de Omstanders beweegt, en naar de plaats zelf wederkeert alwaar het gezet was, zonder dat 'er iemandt aanraakt.... De Indianen, die deeze Offerhanden doen, plaatsen mede somtyds in 't midden van den kring waarvan wy gewag maaken, het Beeldt van den Afgod waarom zy offeren willen. Zy gelooven van hunne Goden op een byzondere wyze begunstigt te worden, indien dit kleine Beeldt zich van zelf beweegt... Maar dikmaals blyft na alle de aanbiddingen het Beeldt onbeweeglyk, en 't is als dan een zeer quaadt Voorteeken. |
|