IX. Hoofdtstuk.
Hoe Ixora onder den naam van Lingam word aangebeden.
Ga naar margenoot+ Ixora voert mede de naam van LingamGa naar voetnoot(a). Onder het Denkbeeldt, 't welk zyn Afbeeldzel vertoont, kan men niet beter hem vergelyken dan met den PriapusGa naar voetnoot(b) der Aloudheit. De Joguis draagen de Lingam aan hunnen hals gehangen; nochtans is 'er onmogelyk iet onkuischer zich in te beelden, dan de gestalte die zy aan dit dubbel Afbeeldzel geeven, aan wien zyvlytiglyk de Eerstelingen hunner maaltyden offeren. Wat de meening aangaat dat alles door de voortteeling geschied, hier uit ontstaat, dat de Indianen zoo een blinde Godsdienstigheit voor den Lingam hebben; en daar in onderscheiden zy geenzins de Werker van de middelen die hy gebruikt. Men zou hen geene gunst over dit Artykel bewyzen, dan het als een Zinnebeeldt beschouwende, 't welk opentlyk de Welvoegzaamheit en Heuscheit quetst; maar men kan zich niet onthouden te gelooven, dat de eerste Stichters deezer verborgene Afbeeldzels zeer geneegen waren door Ontucht te voldoen, 't geen zy voor Zinnebeeldt van een Godheit gaven.
Men kan niet ontkennen, dat de Dienst aan de Natuur beweezen, uit het Oosten in 't Westen met de Zinnebeeldelyke Afbeeldzels, waar onder die verbeeldt worden, is overgebragt: het is dan niet te verwonderen, dat het zelve Denkbeeldt onder verscheidene naamen den Volke vertoont, zy, ongemeen van elkander verscheiden, nademaal zy ontfangende het onderwerp van hunnen Dienst uit de zelfde oorsprong, verplicht waren de zelfde Beelden met de zelve Plechtigheden aan te neemen. Men moet deeze Volkeren eenig recht doen: niets drukt de Vruchtbaarheit van de Natuur beter uit, dan de vereeniging van twee Sexen, en ook de dapperheit van Priapus, waar van de naamGa naar voetnoot(c) zeer nadrukkelyk is: maar 't is nochtans te verwonderen dat de Menschen, die, zoo men eenige der aller woesten uitzondert, altoos eenige zorg voor hunne eerbaarheit gedragen hebben, en die zodanig verlooren hebbende, plechtelyk in ProcessieGa naar voetnoot(d) de deelen hunner Lichaamen omvoeren, die nooit behoorden als in een uitterste noodzaakelykheit ontdekt te worden, enGa naar voetnoot(e) die opentlyk langs de wegen, in de Huizen en in de Tempels ten toon stellen, gelyk in de Oost-Indiën geschied.
| |
Ga naar margenoot+ P. Della Valle, die wy met vermaak aanhaalen, wegens zyne naaukeurigheit en nieuwsgierig onderzoek, 't welk men in zyne Reizen opgeteekent vind,Ga naar voetnoot(a) merkt aan, dat de Goden der Indianen altoos naakt zyn, en dat men zelf in de Pagoden veele Afbeeldzels van een onbetamelyke gestalte ziet. Hy heeft ongetwyffelt op den Lingam gezien, waar van wy gesproken hebben: wat de andere Figuren aangaat, zy verbeeldden mogelyk de geloften of huldigingen der Indiaansche Godsdienstelingen, waar onder de Vrouwen niet schroomden zich ter eere deezer Goden over te geeven. De Mannen zagen met veel ootmoedigheit deeze verdienstige hoerery aan die zoo dikmaals hernieuwt wierd, 't welk wy in Europe als de grootste aller beleedigingen zouden aanzien: nochtans is 't waar, dat de valsche grondregels van den Godsdienst lichtelyk den geenen van de gemeenste geschiktheit afleiden, en zelf dikmaals de natuurlyke Denkbeelden veranderen. Een Man beeld zich in, dat hy die overspel aan zyne Goden schuldig zy; en hy is genoegt. De JoguiGa naar voetnoot(b) is des Afgods Stedehouder en bedryft de Plechtigheit in hoedanigheit als gevolmachtigde; de Man, die Godsdienstiglyk geduld neemt, wascht de voeten van den Heilig en betuigt hem zyne eerbiedigheit. De Huisgenoten vertrekken, terwyl den Heilig de Jufvrouw liefkoost. Dit alles is niet zonder toevlucht te hebben, ingestelt; om behendiglyk eenige hoop van toekomende Gelukzaligheit te genieten. Wanneer men eens de Menschen vooringenomen heeft; is 'er weinig moeiten aan om de vroome Godsdienstelingen te berichten, dat
D'aller tout droit en Paradis,
C'est d' épargner pour leurs maris,
Vn bien dont ils n' ont plus que faire,
Quand ils ont pris leur necessaire.
Dat is:
Zoo iets hen hindert in 't bestaan
Naar 't Heilpadt van 't Par'dys te gaan;
Is 't om voor haaren Man te spaaren,
Een goed verspilt, zelfs in den Echt,
Waarvan 't genot hem word ontzegt.
Wy zullen door een voorbeeldt eindigen, 't welk bewyst dat de Indianen als het verdienstelykste deeze onkuische Godvruchtigen aanmerken, waar van wy in dit Hoofdtstuk gehandelt hebben. ‘Men ziet, zegt DellonGa naar voetnoot(d), boven de Poort van een der Steden van 't klein Koningryk Sirinpatam een steene Beeldt van Sita de Vrouw van Ram, een hunner Goden, ter gemeener hoogte van een Vrouw. Zy heeft wederzyds van haar drie beruchte Faquiers of naakte Boetelingen geknielt, met opgehevene oogen haarwaarts, en houdende in beide de handen, 't welk de eerbaarheit niet gedoogt te noemen. Zy meenen door deeze gestalte... haar hulde te bewyzen, die zy gelooven aan deeze gewaande Godin het aangenaamste te zyn.
|
-
margenoot+
- Hoedanig de Indianen Ixora onder den naam van Lingam eeren, overeenkomende deezen hunnen Dienst met die van Prlapus by de Aloudheit ge-eert.
-
voetnoot(a)
- Zie de Verhandeling over de Zeden en den Godsdienst der Braminen. Bladzyde 130. en 136.
-
voetnoot(b)
- Zie 't geen hier voor gezegt is. Hoofdtst. VI. van de overeenkomst der Oost-Indianen, enz.
-
voetnoot(c)
- Deeze naam is Hebreeuwsch, en beteekent Vader der Vruchten,
-
voetnoot(d)
- Op eenige plaatsen in Italië vierde men het Feest van Liber of Bacchus, met zodanig een uitgelaatenheit, dat men 'er ter zyner eere de Mannelyke Sexe aanbadt, niet in 't verborgen, uit reden van schaamte; maar in 't openbaar om de ondeugt te doen triomferen: want men zette het treffelyk op een Wagen, die men in de Stadt omvoerde, nadat men vooraf het Plattelandt doorkruist hadt enz. August. van de Stadt Godts. L. VII. Hoofdtst. 21. volgens M. Giry 's vertaaling.
-
voetnoot(e)
-
Verhandeling over de Goden der Oost-Indianen. Hoofdst. IX.
-
margenoot+
- Hoe de Vrouwen met medeweeten haarer Mannen zich tot een Godsdienstige hoerery overgaven.
-
voetnoot(a)
-
Viaggi Tom. 4. p. 69. de l'Edit de Bologue 1672. Pag. 209.
-
voetnoot(b)
- Voor 't overige kan de Lezer de eerloosheit der Babilonische Vrouwen ter eere van Mylitta de Venus der Chaldeên, niet onkundig zyn: maar volgens Herodoot, gaven zy zich niet dan eens voor haar leven tot deeze eerloosheit over, en dit geschiedde alleen met Vreemdelingen. Deezen die zich tot deeze hoerdery overgaven, gingen in den Tempel van Mylitta zitten, met bloemkransen om 't hoofdt. Het was den Vreemdeling geoorloft de keur te neemen van die hem 't best behaagde, en nadat de Minnaar zyne keur had gedaan, worp hy de Juffer die hy verkooren had, een stuk Gelds toe. Zy mogt dit Geldt niet
weigeren, van welk een Staat zy ook was, nademaal het de Godin toequam. De schoonste hadden wel haast haar werk verricht: maar de ongezienste hadden het ongeluk, van niet dan zeer laat haare hulde aan Venus te konnen afleggen. Fryers Reizen naar d'Oostindiën, in 't Engelsch. Op 't Eilandt Cyprus waren deeze Godsdienstige eerloosheden mede in gebruik. Tavernier meld van een Pagode van Cambaie, 't welk een Plaats van Pelgrimaadje voor de Hoeren in Indië is; deeze die in het Ambacht oud geworden zyn, koopen met geldt door haar verzaamelt, jonge Slavinnen die zy in haar bedryf onderwyzen, en wanneer zy tot jaaren gekomen zyn, geleiden haare meesteressen haar in de Pagode, om 'er aan den Afgod te worden overgegeeven.
-
voetnoot(d)
- In de Voorrede van zyne Reizen; 1709. gedrukt.
|