Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 177]
| |
XVIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 178]
| |
ven, oeffenen de Heidenen noch verscheidene Offerhanden om der Goden gramschap te bevreedigen, en door welk middel zy gelykzaam een Aflaat ontfangen. Daar zyn bloedige Offerhanden onder hen in gebruik, en die men Belly noemt; andere die bloedeloos zyn, en Rigei genoemt worden; eenige bestaan niet dan in Offerhanden van bloemen, en Archiney geheeten zyn; eindelyk zyn 'er noch die men Oman noemt. De Heidenen eigenen een groote kracht aan deeze vierderlei Offerhanden toe, en ook aan een soort van Paternosters, waarvan zy zich om hunne Gebeden te doen, bedienen. Ga naar margenoot+ Deeze Paternosters, wier Greinen van een zekere vrucht gemaakt zyn, Rutraxam genoemt, en waarvan byna alle de Sektarissen van Xiven een gebruik maaken, worden een groote en ongemeene kracht toegeschreeven. Van deeze Greinen zyn 'er, die in haar gansche ronte geen streep hebben, andere hebben 'er niet dan een; daar worden 'er gevonden die 'er drie, vier, en eenige veel meer hebben. De Indianen noemen de gladde tusschen ruimtens, die tusschen deeze streepen zyn, gezichten of aangezichten; en zy maaken zoo veel staat op deeze soort van vruchten, als die veel streepen, en bygevolg meer aanzien hebben, nademaal het grootste getal, naar hun oordeel, een onfeilbaar teken van de grootste kracht van 't Grein is, en teffens van de verdienste van dien die 'er zich om te bidden van dient. De Rutraxam of Paternoster-Greinen of kraalen die geen streep hebben, en die haare geheele ronte gladt zynde, niet dan een eenig aanschyn hebben, zyn zoo veel te uitmuntener, en brengen een zoo groote verdienste den geenen voort, die de zelve draagt, dat indien hy een Bramine gedood had, of ook een Koe, 't welk by de Heidenen de aller grootste misdaadt zoude zyn, die men begaan kan, niet alleen zoude hy vergeeving verwerven: maar hy zou alzoo Heilig en volmaakt als Xiven worden. De Greinen die twee aangezichten hebben, brengen de zelfde uitwerking voort; deeze die 'er drie hebben, draagen by zich het schynzel van vuur, en zy hebben de kracht van te zuiveren en schuldeloos te maaken zelfs die zyne Vrouw heeft gedood. De Greine vier aangezichten hebben, maaken zuiver deeze die eenige Braminen gedood mogt hebben, schoon zy van de zelfde Wezendlykheit van den God Bruma waren, nademaal Xiven, die de zelfde als Rutrem is, zich zelf van deeze vrucht bediende, om zyne begaane misdaadt uit te wisschen, houwende Brumâs hoofdt af, toen hy op een eerlooze wyze met zyne eigene Dochter leefde, gelyk in 't VIII. Hoofdtstuk getoont is. De Greinen van vyf aangezichten hebben het Voorrecht van allerlei zonden uit te wisschen; en wat meer is, zy hebben de kracht dat Yhamen Koning der Dooden hen niet verdelgen kan die de zelve draagen, 't welk nochtans niet belet, dat deeze, die het meest met deeze wonderbaare vruchten belaaden zyn, gelyk de andere sterven. De Rutraxam die zes aangezichten hebben, zyn alle van de zelfde kracht als deeze die 'er twee, drie of zeven hebben, en wat meer is, zy hebben de eigenschap die te onschuldigen die zich door een bloedschande met zyne eigen Dochter mogte bezoedelt hebben. Behalven dit wonderbaar Voorrecht, hebbenze noch het vermogen te beletten, dat de geene die dezelve draagen, door geenerlei soort van Slangen gebeeten worden. De Greinen of kraalen die agt aangezichten hebben, reinigen deezen, die de zelve draagt, van de zonde die hy mogte begaan hebben, verdervende zyns Geestelyke Meesters Vrouw, schoon hy zelfs een tydt lang met haar in Overspel geleeft had. Deeze die 'er negen hebben, maaken hen onschuldig die schoon zy een getal van een millioen Braminen gedood of moordaadig omgebragt hadden, en deeze, die geduurende zyn leven de zelve aan zynen rechter arm gedraagen heeft, kan zich verzeekert houden, dat hy verordineert is, en onafhankelyk van allerlei goede werken, waarvan hy volkomen ontslagen zy, en genieten zal na zyne Doodt de zelfde Heerlykheit die de God Xiven deelachtig word. Deeze die zoo gelukkig is van een PaternosterGa naar margenoot+ te draagen wier Greinen of kraalen tien aangezichten hebben, vind zich verzeekert een algemeene vergeeving van alle zyne zonden te hebben, hoe groot en verfoeielyk die zouden mogen zyn, en ook dat nooit mensch, noch vergiftig dier, noch de Duivelen zelf, hem niet beschaadigen konnen. De Greinen die elf aangezichten hebben, bezorgen in deeze en de andere Waereldt het zelfde geluk en de zelfde Heerlykheit die Xiven bezit. Deeze die Paternosters van kraalen met twaalf aangezichten draagen, worden glanzig en verlichtende als de Zon, en hebben deelgenoodschap aan alle de gebeden en Offerhanden die den Goden over den ganschen Aardbodem worden aangeboden. Eindelyk, vermits wy noch niet van deeze wonderdaadige vruchten gezien hebben, die van meer als dertien aangezichten verzien zyn, deeze die het geluk hebben, van dit slag te vinden, die teffens raar en kostelyk zyn, en die de zelve aan den arm of om den hals draagen, zyn met een zodanige luch- | |
[pagina 179]
| |
tigheit begaaft, die zoo verwonderlyk is, datze in een oogenblik zich konnen van de eene tot de andere plaats overvoeren, hoe verre die mogte afgelegen zyn. Zy hebben behalven dit het schoone Voorrecht van ongestraft alle soorten van ontucht en bloedschande te mogen begaan; en om de buitenspoorigheit den vryen teugel te geeven, waanen de eerlooze Geleerden van 't Heidendom, en leeren, dat men zoo veel te meer verdient als men een grooter getal van deeze kraalen of Greinen by zich draagt; overzulks die geene die 'er tot een getal van duizend van bekomen kon, zoude op deezen top van eer en gelukzaligheit geraaken, dat 'er geene zonden meer voor hem waren, en dat hy zonder bezorgt te zyn, zich te bezoedelen, en eenige wroeging te hebben, aan allerlei misdaaden en vuiligheden zich kon overgeeven. Zoo dat 't geen de Braminen als een middel voorstellen om de zonden af te leggen en uit te wisschen, wezentlyk niet dient dan om die met te meer vrymoedigheit en onbeschaamdheit te begaan, en zulks door de hoop van straffeloosheit by hun gestelt. |
|