Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 172]
| |
XIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 173]
| |
zulks die van 't zelfde Geslacht aldaar tegenwoordig bevindende, zich daar op ter Aarde werpen, en hem als waarlyk God zynde, aanbidden. De Bramnaten, die de Vrouwen van 't zelfde Geslacht der Braminen zyn, maar voornamentlyker de Weduwen, stellen alsdan in, en vieren de Feesten ter eere van den nieuwen God. Zy vieren mede avondt-en nacht-Feesten, om hem haare achting en yver te betuigen. Ga naar margenoot+ De Braminen dus vergood zynde, eeten byna niets meer dan 't welk deeze Godsdienstige Juffers hun geduurende de nacht bereid hebben. Zy zyn voor zeer deugdzaam en kuisch geacht, en nochtans zynze de geilste en verfoeielykste Indianen. Men zegt, dat ze mede wel ervaaren in de Tovery zyn, en dat ze zich van deeze Helsche Kunst bedienen, om te gemakkelyker hunne onkuischheit te verzaadigen. Eindelyk gelooven de Indianen, dat wanneer deeze hervormden sterven, zy aanstonds in de Waereldt worden overgebragt, alwaar Bruma zyn verblyf heeft, om nooit meer van hem gescheiden te zyn. Ga naar margenoot+ De Indiaansche Heidenen gelooven, dat de veertien Waerelden, waarvan wy gesproken hebben, gedragen worden van de een op de andere, en dat ze alle op een hoogen Berg van 't allerfynste goudt rusten, Magameru-parruvadam genoemt, 't welk een Berg van een onmeetbaare hoogte en groote beteekent; dat deeze Berg door agt Olifanten word onderschraagt; dat een Schildpadt de agt Olifanten draagt; en eindelyk, dat een deezer slangen, die zy Sexen of Nallé-Pambou noemen, deeze Schildpadt ondersteunt. Indien men hen vraagt, door wie deeze Slang onderschraagt word, antwoordenGa naar margenoot+ ze, dat zy 't niet weeten, en komen niet verder. De Boeken die hunne Wet behelzen, leeren hun mede, dat de Aardbeevingen die somtyds gevoelt worden, door de beweegingen die deeze Slang veroorzaakt, ontstaan, wanneer zy van haare gewoone gelegenheit en plaats vermoeit is, en tracht te veranderen, om dus van den onbedenkelyken last overladen zynde, zich een weinig te verlichten, waarmede zy veeleer overstelpt dan beswaart is. Deeze zelfde Slang, die de Indianen als een machtige Godheit eeren, word mede voor de oorzaak der Eklipsen aangezien. Maar voor dat we berichten hoedanig de Heidenen die gelooven te geschieden, moet men aanmerken dat ze twaalf Hemels Tekenen toestaan; dat ze zeven en twintig vaste Starren tellen, waaraan zy ieder een naam geeven, die wy hier niet uitdrukken zullen, om den Lezer door een zoo groot getal van harde en Barbaarsche woorden niet moeielyk te vallen. Zy meenen ook, dat de Zon zes hondert en vyf duizend mylen boven de Aarde is, en de Maan op een gelyken Afstand onder de Zon. Op deeze wyze niet konnende de waare redenen van de Eklipsen begrypen, onderstellen ze 't geen men in 't volgende Hooftstuk verhandelen zal. |
|