Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 169]
| |
sen waar van hier voor gesproken is, om 'er geduurende den tydt haar voorgeschreeven, de Heerlykheit deelachtig te worden, en die verstreeken zynde, worden ze weder naar de Helle gesleept, om 'er insgelyks geduurende een tydt de straf voor hunne misdaaden te lyden. Die dan in tegendeel verkooren hebben aanstonds in de Helle gestraft te worden, wanneer deezen tydt van straffe vervult zy, gaan ze alsdan de Gelukzaligheit ter plaatse en voor den tydt genieten, die door Yhamadar-Maraja bevolen is. Nadat een Ziel dus volgens haare verdienste gestraft of vergolden is, wordze weder op Aarde met een nieuw lichaam verzien; zodanig nochtans, dat deeze die arm is geweest en meer quaadt dan goedt gedaan heeft, weder herbooren wordende, noch armer dan te vooren zy, of wel, dat die in 't lichaam van eenig verachtelyk beest word bezielt: daar deeze die meer goedt gedaan dan quaadt bedreeven hebben, in de andere menschwording ryker zyn, dan zy te vooren hebben geweest. Indien een Bramine geduurende zyn leven 't zy gedient heeft, of een naauwe bandt van Vriendschap met een Volk, Xutres genoemt, heeft gehad, word hy verweezen zestien millioenenmaal in dit Geslacht herbooren te worden, 't welk een der geringste en verachtelykste van alle is; en zulks om hem te straffen als geen acht op de waardigheit van Bramine geslagen te hebben. Wat meer is, de Indianen gelooven dat men in de Helle oneindige verscheidene pynigingen lyd, en dat 'er alle soorten van wilde Beesten en vergiftige Dieren gevonden worden, om de schuldigen te pynigen. Daarenboven wordGa naar margenoot+ vereischt, voor dat de Zielen in 't Paleis komen, alwaar de Opper-Rechter in deeze duistere woning zyn verblyf houdt, datze een vuurige Vloedt overzwemmen, Vaicarany genoemt, wiens snelle stroom zoo ongemeen is, dat ze somtyds langen tydt van nooden hebben, van den eenen tot den anderen oever te komen, en dat deeze overtogt voor haar bezwaarlyker en verschrikkelyker is, dan alle de straffe die de schuldigste in de Helle lyden. Om nu in deeze ongelegenheit te voorzien, en de strengheit van deeze onvermydelyke overvaart te verzachten, maaken de Heidensche Priesters den Volke wys: dat zo een Zieke tot op het uitterste leggende, een Koe by de staart vat, en een geschenk den Bramine geeft; zoo vervolgens de Bramine een weinig water in de handt van den kranke stort, en dat hy 't aanstonds op de aarde uitgiet; of zoo eindelyk, na dit water uit gegooten te hebben, de Zieke den Bramine en somme gelds tot aalmoes geeft, en in deezen staat sterft, kan hy alsdan verzeekert zyn, dat zyne Ziel niet alleen de vlammende Vloedt schielyk overraaken zal: maar zelfs zal het Vuur geenzins kracht op haar hebben; nademaal zy 'er de Koe vinden zal, die haar aan den oever van den Vloedt haaren staert zal toereiken, om 'er haar aan over te trekken, en dus ter andere zyde in zekerheit en zonder smerte overvoeren. Behalven deeze eerste Voorzitter of Opperechter der Helle, is 'er noch een tweede, Yhamen genoemt, die niet alleen het bewindt van alle zaaken van dit onderaardsche Gewest heeft: maar die, wat meer is, de Koning of God van de doodt word geacht. De Heidensche Geleerden verzeekeren, dat deeze God eertyds zelfs dood is geweest, en weder opgewekt is; en zie hoe zich dit toedroeg. Een beruchte Boeteling, MorrugandumagarexiGa naar margenoot+ genoemt, had langen tydt de Goden met een ongemeene Godvruchtigheit gedient, en die t'eenemaal voorbeeldelyk was. Deeze zoo deugdzaame Man had geene Kinderen: hy verlangde vieriglyk die te mogen hebben, en hy bad dagelyks yverig den God Xiven om die hem te verleenen. Deeze God wierd eindelyk over den wensch van den Boeteling bewoogen: maar vroeg hem, voor dat hy de verzochte gunst toestond, die hy zoo vieriglyk wenschte, wat hy het liefst had, veele Kinderen van een lang leven te hebben, doch die van een quaadt gedrag zouden zyn, of een eenig Kindt 't welk wys was: maar niet dan zestien jaaren leeven zou. Deeze vroome Man, na zich een weinig hier over bedacht te hebben, verkoor het laatste voor 't eerste, en wierd nochtans zeer gevoelig, wegens de smart die hy te lyden had, verliezende een zoo vierig gewenschte Kindt in een zoo tederen ouderdom, en 't welk dus volmaakt moeste zyn. Zyne Vrouw wierd dan zwanger, en zy bragt deeze Zoon die belooft was, gelukkig ter Waereldt, en men noemde hem Marcandem. Naaulyks had hy den ouderdom van 't gebruik der reden bereikt, of hy gaf zich gelyk zyn Vader over, om Xiven te dienen, en zulks met allen yver en werkzaamheit zoo veel als zyne bequaamheit toeliet. Hy offerde hem zeer dikmaals offerhanden van Bloemen, die de Indianen Archinay noemen, en deed insgelyks dikmaals pelgrimmaadje naar een beruchten Tempel, die men Tincaddau noemde, aan deezen zelfden God toegewyt, en voor wien alle de Heidenen een byzondere Godsdienstigheit betuigen. Eindelyk, dit zoo zeer geliefde Kindt zyn zestiende jaar bereikt hebbende, wierden de Bedienden van Yhamen Koning en God van de Doodt op | |
[pagina 170]
| |
Aarde gezonden, om het weg te voeren. De jonge Marcandem vernomen hebbende, dat zy gekomen waren, en om welke reden, antwoordde hen vrymoedig, dat hy niet begeerde te sterven, en dat zy wel mogten wederkeeren. De Bedienden van den Vorst des Doodts zich door deeze weigering beleedigt vindende: vertrokken weder naar hunnen Meester, en berichtten hem wegens den uitslag hunner gedaane reize. De Koning der Dooden vernomen hebbende, dat Marcandem zyn beveelen weigerde te gehoorzaamen, en geenzins sterven wilde, zette zich eerlang op een grooten Buffel, die hem voor Paerdt diende, en ging hem opzoeken. Hy vertoonde den Jongeling, dat de weigering die hy deed uit deeze Waereldt te vertrekken al te onbedacht was, nademaal Xiven hem niet meer dan zestien jaaren levens belooft had, en deezen tydt verstreeken zynde, hy zonder ongerechtigheit nu te sterven, niet weigeren mogt. Maar alle deeze redenen konden Marcandem niet overhaalen; hy bleef by zyn gezegde, alzoo hy niet sterven wilde; en beducht zynde dat de God der Dooden geweld pleegen mogt, begaf hy zich naar zyn Gebedehuisje, alwaar hy een deezer Afgoden genomen hebbende, Lingam genoemt, omhelsde hy die krachtiglyk. Nochtans wilde Yhamen dus niet afgeweezen zyn, hy klom van zyn Buffel, en worp den Jongeling een touw om den hals, waar mede hy hem zodanig trok, dat hy de Lingam die Marcandem in zyne armen hield, te gelyk met hem naar de Helle zoude gesleept hebben: maar de God Xiven quam aanstonds uit deeze Lingam te voorschyn, wederstond de Koning der Dooden, en gaf hem zoo een hevigen slag, dat hy op staande voet dood bleef, verlossende door dit middel zynen Godvruchteling van 't gevaar waarmede hy was gedrygt. Ga naar margenoot+ De Vorst van de doodt dus ongelukkig gesneuvelt, hielden de menschen op van te sterven, en zy vermeenigvuldigden zich zoo geweldig, dat de Aarde niet meer bequaam hen te begrypen was. De Goden deeze onorde ziende, wisten 'er niet in te voorzien. Zy beslooten gezamentlyk Xiven te bezoeken, die de zelfde als Rutrem is, om hem te vraagen, waarom hy Yhamen gedoodt had, die scheen niets gedaan te hebben, dat zyn vermogen te boven ging, nademaal Marcandem, die hy te sterven hadde aangezegt, zynen tydt vervult hadt, die hem te leeven was vergunt. Xiven antwoordde hier op, dat toen hy zestien jaaren levens aan Marcandem hadde toegezegt, zyne meening niet was geweest, dat hy zoodra hy deeze jaaren hadde bereikt, sterven zoude; maar alleen dat welk een ouderdom hy bereiken mogt, hy altoos de zelfde jeugdige natuur, en de zelfde kracht behouden zou, als of hy zestien jaaren was; dat de Koning der Dooden zich hier over hadde moeten beraaden, voor dat hy verder, en boven zynen last ging; dat hy groot ongelyk had om te onderneemen de jonge Marcandem door zyn eigen gezag te doen sterven: maar dat het noch bovenmaaten verachtelyker was, dat hy voor den Lingam geen ontzag had gehad, onder wiens bescherming deezen Jongeling was gestelt; dat Yhamen gelooft had en getracht, beide naar de Helle te sleepen, als een doorluchtig en vermogend merkteken van zyne macht; en dat hy om zyne vermeetelheit te straffen, noodig geoordeelt had hem zelf te doen sterven. De Goden de redenen van Xiven gehoort hebbende, keurden ze goedt; maar zy vertoonden hem dat hy over de genomene voldoening moest genoegen neemen; dat hy op de vreemde verwarring, die hier door onder de menschen veroorzaakt was, sedert dat het sterven onder hen opgehouden had, wilde acht geeven; dat hun getal zoo krachtig vermeerdert was, dat de Aarde de zelve niet meer omvatten kon; en dat 'er om in een zoo groote wanorde te voorzien, geen ander middel was, dan de God der Dooden weder levendig te maaken; weshalven zy hem smeekten, hem weder te willen opwekken. Xiven zich aan de verzoeken der andere Goden overgeevende, en de redenen door hen bygebragt goed keurende, wekte hy Yhamen weder op; en herleevende herstelde hy hem in alle zyne rechten, en alle voorrechten te vooren genooten. Deeze Vorst der Dooden wederom in zynenGa naar margenoot+ eersten staat herstelt zynde, zond aanstonds een Heraut in de Waereldt, om alle Gryzaardts te gelasten eerlang te sterven. Deeze Heraut zich voor zyn vertrek volgezopen hebbende, en zonder te wachten, dat hy den roes om te ontnuchteren uitgeslaapen had, klom op een Olifant, en draafde door de Waereldt, om zich van zynen last te quyten. Hy was van een groot getal Trompetten en Keteltrommen voorgegaan, op dat een ieder t'aandachtiger wezen zoude, 't geen hy te verkondigen had. Maar alzoo zyn hoofdt en herssens door de dampen van den Wyn dien hy gezopen had, noch t'eenemaal bestoven en belemmert waren, verklaarde hy, in de plaats van eenvoudiglyk zodanige order te verkondigen, die hem voorgeschreeven was, met luider stemme, dat Yhamen Koning der Dooden, en een der Opperrechters der Helle, begeerden, dat met den aanvang van deezen dag, de bladeren | |
[pagina 171]
| |
Ga naar voetnoot(a) en bloemen, de noch onrype vruchten, en die haar volkomene rypheit hadden, zonder onderscheid ter aarde vallen zouden. Door de kracht van deeze afkondiging, enGa naar margenoot+ onmiddelyk daar na toen die geschied was, begonnen de menschen te sterven; met dit onderscheid nochtans, dat voor dat Yhamen gedoodt was, niet dan die geenen storven, die een zeer hoogen ouderdom berykt hadden; in steede dat men nu zonder onderscheid van Personen van allen ouderdom sterven ziet, zelfs de Kinderen aan 's Moeders borst, en andere die noch niet gebooren zyn. Dusdanig was de kracht van deeze order van den Koning der Dooden, alhoewel die door onachtzaamheit tegen de meening van den Vorst der duisternisse verkondigt wierd, en geheel anders als gezegt was. Voor 't overige, regelt Yhamen niet alleen gezaamentlyk met Yhamadar-Maraja de straffe in de Helle, die ieder lyden moet; hy is daarenboven dikmaals noch de uitvoerder der besluiten, die men verkondigt heeft. Maar hoe gestreng dat de straf zy waar toe de schuldigen verweezen zyn; zoo hebben ze ten minsten de vertroosting, dat ze niet dan voor een zekeren tydt duuren zal. Deeze verzekering van hunne straffe geëindigt te zien is 't, waar mede de Indianen zich vleien, die meer staat dan op iets anders, op de lichte ontslaging van allerlei ongeregeldheden en misdaaden maaken. |
|