Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 162]
| |
VIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 163]
| |
Bergen aangedaan te zyn, dat hy besloot om 'er een bloedige wraak over te neemen. Ten dien einde ging hy, schuimbekkende van verwoedheit ter plaatse, alwaar zyn Schoonvader alle de vergaderde Goden onthaalde. Naaulyks was hy in de Zaal van de Gastery gekomen, of hy braakte 'er millioenen van scheldwoorden tegen de genoodigden; en rukkende vervolgens een handvol hair uit zyn hoofdt, worp hy 't met geweldt tegen de vloer, waar uit aanstonds een Reus van een afschouwelyk groote voortquam. Ga naar margenoot+ Dit Gedrocht vertoonde zich naaulyks, of verhefte een geweldige stem, betuigende het ongelyk, zynen Vader aangedaan, te zullen wreeken. Hy stelde zich aanstonds schrap de Goden te bevechten, en toonde by deeze gelegenheit daaden van dapperheit, die t'eenemaal verbaazende waren: maar het alleraanmerkelykste was, dat hy de Zon zoo een verbolgen en krachtigen slag gaf, dat hem alle de tanden uit den mondt sprongen; en om deeze reden is 't dat de Heidenen zedert dien tydt geene Offerhande meer aan de Zon doen, dan van zachte eetbaare dingen, als van Boter, Melk, Pap en zeer murwe Fruiten. Deeze woedende Reus niet genoegt de Zon zoo mishandelt te hebben, gaf mede de Maan eenige voetschoppen in 't gezicht, waar van de blaauwe plekken zoo kennelyk geworden zyn, dat men ze nu noch ziet. Dit is het denkbeeldt, 't welk de Indianen van de vlakken hebben, die zich in de Maan vertoonen. Hy doodde vervolgens de Koning Daxaprojabadi nevens veele van zyne Gasten, en sloeg Vinayaguien het hoofdt af, alhoewel hy onbewust van de oorzaak der belediging was, die Rutrem leed, en van alle de wanorders, die 'er het gevolg van waren. Dit oproer eindelyk bevreedigt zynde, werd Rutrem ander de dooden, het lichaam van den jongen Vinayaguien gewaar, aan wien hy, geduurende zyn leven, met hem zyn Zoon te noemen vereert had, en voor wien hy ook niet min genegenheit had, als of hy zyn waare Vader was geweest. Naaulyks is 't uit te drukken welk een smart hem dit schouwspel veroorzaakte. Zy was zoo onlydelyk, dat niets hem wegens dit verlies troosten kon, voornamentlyk toen hy vernomen had, dat dit de Reus was, die hy zelfs had voortgebragt, werpende zyne hairen tegen den vloer, en die zyn Zoon het hoofdt had afgeslagen. Na eenigen tydt zich bedacht te hebben, besloot hy hem, het koste wat wilde, weder te doen leeven. Maar nademaal hy geen middel wist, het hoofdt weder aan 't lichaam te voegen, 't welk 'er van gescheiden was, overzulks het niet meer in zyn geheel bevonden wierd, hieuw hy aanstonds dat van een Olifant af, en zette het zoo behending op den romp van den gesneuvelde, dat het 'er zich mede vereenigde, en Vinayaguien door dit middel weder levendig wierd. De Vader opgetogen van vreugde op het zien van zyn Zoons wederleeving; omhelsde hem, en belaste hem door de Waereldt te reizen om een Vrouw te zoeken, met beding nochtans, dat hy niet trouwen zou, voor dat hy een alzoo schoone Vrouw gevonden had als zyne Moeder Parvardi was. Hierom is 't dat de Heidenen de gewoonte hebben op de algemeene wegen en toegangen de Afgoden van Vinayaguien te plaatsen, en zulks in de gedaante, die hy in zyne wederopstanding kreeg, te weeten, met een Olifants hoofdt; overzulks hy alle de voorbygaande Vrouwen ziende, te eerder een van haar verkiezen kon, die naar zyne Moeder geleek. Men verzeekert nochtans, dat hy tot noch toe geen van haar heeft konnen vinden, die in schoonheit met Parvardi evenaaren kon. Eenigen tydt nadat Vinayaguien van gedaante verandert was, en dat men om reden van deeze verandering, by zyn eersten naam die van Pullejar gevoegt had; vertrok Rutrem door uitdrukkelyk bevel van alle de Goden, zyn Broeder Bruma te zoeken, die in een hart verandert was, en in de Bosschen met zyn eigen Dochter op de ongeregelste, en schandelykste wyze leefde. Hy versleet veel tydt om de plaats te ontdekken, alwaar hy zich onthieldt: maar die eindelyk gevonden hebbende, sloeg hy een van zyne hoofden af; waarin, zoo de Braminen verzeekeren, hy een groote misdaadt beging. Om nu hier over boete te doen, ontkleedde hy zich gansch naakt, bestrooide zyn hoofdt met assche, en het bekkeneel van Bruma in zyne handt houdende, week hy naar de begraafplaatsen, alwaar hy dagen en nachten doorbrengende, zoo krachtig zyn misdryf beweende, waar door hy byna zinneloos wierd. |
|