Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 157]
| |
de, verdween Rutrem eerlang, en verborg zyn hoofdt en voeten afzonderlyk, en in plaatsen verre van elkander gelegen. Bruma deed voorts zyn best om 't verborgen Hoofdt te zoeken, en om dit beter te doen gelukken, veranderde hy zich in een Zwaan, vloog allerwegen om, en stelde alles in 't werk om te vinden 't geen hy zocht: maar ziende dat alle zyne moeite en zorg in 't opspeuren vruchteloos waren, begon hy van den goeden uitslag zyner onderneeming te wanhoopen. Hy stond zelfs gereed om 'er van af te zien; toen ontmoette hem een Distelblom, die hem beleefdelyk groette, en de plaats aanwees alwaar Rutrem zyn Hoofdt verborgen had. Bruma over deeze tyding opgetoogen, ging aanstonds naar de plaats door de Distelblom hem aangeweezen. Hy vond 'er het Hoofdt van zynen Broeder, die nu wanhoopig wierd dat zyn Broeder Bruma een zaak ten einde had gebragt, die hem onmogelyk gescheenen had. Hierom is 't, behalven de haat die hy tegen de Distelblom heeft opgevat, als tot de ontdekking geholpen te hebben, dat hy die vervloekte, en verboodt nooit in zyne tegenwoordigheit te verscheinen, en 't is om die reden waarom het gansche Geslacht, van die men Audis noemt, en de Sektarissen van Rutrem zyn, deeze Blom nooit in den Gewyden Tempel ter eere van deezen God gedoogen. Hy sprak mede een vervloeking tegen zynen Broeder uit, en in stede van hem voor Opperheer te erkennen, gelyk men overeengekomen was, braakte hy in tegendeel een schrikkelyken vloek tegen hem uit, en wenschte dat men hem in 't toekomende niet meer aanbidden mogt; dat men hem geene Tempels, noch Beelden meer toewyen zoude, noch geene Offerhande doen; 't welk ook naaukeurig in acht genomen word, in alle plaatsen alwaar de Sekte van Rutrem het gezag voert. Het Hoofdt van Rutrem dus gevondenGa naar margenoot+ zynde, was 'er niets meer te doen dan de plaats te ondekken, alwaar hy zyne Voeten verborgen had; en om die te vinden, veranderde zich Vixnu in een Zwyn. In deeze gestalte ging hy overal tot in de ingewanden der aarde omsnuffelen en wroeten: maar te vergeefs; hy quam uit de Aarde als een Zwyn weder op, doch veel morziger als hy 'er in gekomen was, zonder te vinden 't geen hy zocht. Echter word ter gedachtenisse van deeze edele Herschepping, Vixnu onder het Afbeeldzel van een Varken, overal by de voornaamste Indiaansche Heidenen geëert en aangebeden. |
|