Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXVI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 151]
| |
hunne zonden te reinigen; en de maandt verstreeken zynde, gaan zy naar Casi alwaar zy zich eveneens in deeze Rivier baden. Van daar reizen ze naar Gaya, alwaar zy een byzonder Deeg maaken. Zy neemen 'er kleine stukken van, en telkens als zy 'er een van op de Rots leggen, noemen ze een hunner verstorvene Vrienden; dus vervolgen zy hunne Vrienden en Ouders te noemen tot in het zevende Geslacht, en zelfs daarboven. De Vedam belooft den geenen wiens naamen zy dus uitspreeken, aanstonds de uitwerking te gevoelen, en schoon zy in de Helle van Jamma waren, dat ze alsdan eerlang in 't verblyf van Devendre worden overgebragt. Ga naar margenoot+ De Braminen zyn 't alleen niet die met een bygelovige manier dit slag van indrukzelen eeren. De ScythenGa naar voetnoot(a) vertoonden een steen waarin, volgens hun zeggen, de voet van Herkules in gedrukt was, twee ellebogen lang zynde. Tegenwoordig word 'er noch een Bedevaart van Heidensche Volkeren naar den Adams Piek of het hoog gebergte van't Eilandt Ceilon, gedaan, alwaar ‘Ga naar voetnoot(b) men op een steene tafel een 's menschen Reuzen voet ingedrukt vindt, die twee palmen lang en agt duimen breed is; hy is, zoo de Berichtgeevingen te kennen geeven, wel gesneeden, zoo dat wanneer hy in wasch ingedrukt waare, niet beter zich vertoonen zoude. Alle de Heidenen hebben 'er een groote Godsdienstigheit voor, en van allerwegen komenze in Bedevaart naar deeze tafel, 't zy om de zelve te zien en eerdienst te bewyzen, 't zy om eenige Gelofte te vervullen.’ Wy hebben op eenige plaatsen van Vrankryk, en voornamentlyk te Fescamp, diergelyke voetstappen gezien, die de Overlevering waant door een Engel nagelaaten te zyn. Maar de Braminen overtreffen alle andere Volkeren om zodanige verdichte mirakelen te vertellen. Zy zeggen dat Ouwlings een Ratjasja, Gayafora genoemt, aan Eswara een Gelofte deed, en die vervult hebbende, deeze God voor hem verschynen zag om hem te vraagen wat zyn begeeren was. Ik kan niet dan met een ongemeen gevoelen, zeide Ratjasja, de straf der Zielen aanzien, die zy om haare zonden uit te wisschen, lyden moeten. Staa my toe dat deeze die in myne handen zullen zyn, mogen gered worden. Naaulyks had hy deeze gunst verworven, of hy begaf zich op reis, en deed overal zodanige zeldzaame vorderingen, zulks 'er geen Zondaars meer gevonden wierden, en een ieder eerde hem. Vistnou een Jalouzy opvattende; zocht Gayasora het leven te beneemen, die hy ook waarlyk te Gaya doodde. De Ratjasja ziende dat zyne doodt onvermydelyk was, eischte van Vistnou dat hy hem ten minsten de belofte houden liet die Eswara hem gedaan had. Vistnou stond dit hem toe, en gaf hem zyn woordt, dat deeze wiens naam men zoude uitspreken, van dit deeg op de Rots leggende, zouden gered worden. Vistnou hem deeze gunst beloovende, zette hem een voet op 't Hoofdt. Gayasora wierd toen in een Rots verandert, en 't is volgens der Braminen meening deeze zelfde steen, die nu noch te Gaya is. |
|