Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 149]
| |
Zet die op myn hoofdt, antwoordde Belli. Vamana drukte hem op dit woordt zoo geweldig op 't hoofdt, dat Belli tot in des Afgrondts bodem nederzonk, alwaar hy sedert deezen tydt gebleeven is. Alles 't geen zyn berouw hem heeft konnen te weeg brengen, is, dat hy 'er niet min gelukkig leeft dan of hy in den Hemel was. Zoodra als Vamana zyn voet om hoog stak, raakte hy niet alleen de Eierschaal waarin de Waerelden opgesloten zyn: maar die borst by ongeval, en door deeze scheur zag men 'er het water inkomen, waarin deeze schaal dryft. Brahma nam aanstonds een kruik, en ontfing dit water waarmede hy de voeten van Vistnou wies, en het overige vloeide in de gedaante van een Rivier door 't Paradys van Devendre. Een ander voorval deed die op de Aarde nederdaalen. Ga naar margenoot+ Een Settrea, Sagara Jackraverti genoemtGa naar voetnoot(a), en een Man van groot gezag, wilde een wit Paerdt offeren. Dit slag van Jagam is zeer bezwaarlyk, en aan een ieder niet toegelaaten. Men moet, voor dat men 'er toe komt, wel verzeekert zyn dat 'er niemandt machtiger is om 'er zich tegen te kanten. Deeze die van voorneemen is om te offeren, zend door 't gansche Landt het Paerdt tot deeze Offerhande bestemt. Het Slacht-offer heeft op den staert een geschrift waarin de naam van den persoon vervat is, die deeze Jagam vieren wil, en men vraagt of 'er iemandt zoo koen is om zich van dit Paerdt te verzeekeren; daarnevens uitdrukkende het getal der Personen die vereischt worden, en volgen om het te verhinderen. Indien zich iemandt aanbiedt, en het geleide van 't Slachtoffer geslagen word, heeft de Jagam geen voortgang; doch geen wederstreeving vindende, word de Jagam op den bestemden tydt geviert. Sagara Jackraverti wilde dan deeze eer hebben, liet het witte Paerdt door veele Vrouwen begeleiden, die zestig duizend Jongelingen met zich voerden. Niemandt stelde 'er zich tegen: maar Devendre die een grooten hoogmoedt in hunne voorttogt bespeurde, roofde het Paerdt, verborg het onder de zevende Waereldt, en bond het achter een zeer Godsdienstigen Vistnouva. Het geleide dit Paerdt niet vindende, zocht het overal te vergeefs, en men zoude 'er nooit van vernomen hebben, indien een AkasvaniGa naar voetnoot(b) niet bericht had waar het was. Om in de zevende Waereldt te komen, begon deeze bende de Aarde zoo lang te graaven, dat men niet meer wist hoe die om hoog te voeren. De uitvinding waarvan zy zich bedienden was om die te eeten, en om ze te gemakkelyker door te zwelgen, dronken ze zeer veel water. Zy quamen eindelyk by het Paerdt, en geloovende dat de Vistnouva het hun ontvoert had, sloegen zy hem. Deeze Heilig, gevoelig wegens de slagen die zy hem gaven, vervloekte hen, en zy wierden in asch verandert nevens deeze die hen geleidden. De Zoon van hun Hoofdt die over hem bekommert was, daalde door den kuil die men gegraaven had, neder, en quam by de Vistnouva. In stede van hem te beleedigen, verzocht hy, hem te willen berichten wat zyn Vader, die hy zocht, overgekomen was: maar zyne smart wierd verdubbeldt toen hy verstond dat hy niet meer dan een hoop assche was, en dat om 't ongeval te vergrooten alle deeze Zielen ongelukkig waren. Deeze Heilig leerde hem dat het eenigste hulpmiddel 't welk hy had om hen te redden, was de assche met het water van den Ganges te bevogtigen, en dat men hen dus den ingang van 't Paradys van Devendre verzorgen zou. Deeze Zoon dit onderwys begreepen hebbende, nam het Paerdt, klom 'er op, en bezocht zyn Groot-Vader by wien hy verlof verzocht van alle mogelyke krachten in te spannen om van dit water te mogen hebben. Hy deed aan Vistnou een Gelofte in welker waarneeming hy dertig duizend jaaren zonder ophouden volharden zou; maar hy storf zonder zyn voorneemen te hebben uitgevoert. Twee andere deeden de een na den ander de zelfde Gelofte, en namen die geduurende een diergelyken tydt waar; doch alzoo vruchteloos als de eerste. Een vierde Bagireta genoemt, wierd verhoort na de zelfde dingen geduurende tien duizend jaaren te hebben waargenomen; nademaal nu alle deeze jaaren gezamentlyk hondert duizend jaaren uitmaakten, 't welk de bepaalde tydt was om hunne begeerte te vervullen. Vistnou dan aan Bagireta belooft hebbende van hem de gunst toe te staan die hy hem verzoeken zoude, verzocht hy dat zyn Geslacht in assche verandert, van 't Ganges water mogt besproeit worden. Hy verworf dat de Ganges overal vloeien mogt, waar hy die zoude geleiden, en ziende zich in zoo schoon een staat om verhoort te worden, wenschte hy dat de Rivier op den Berg Chimmavontam nederstroomde, die ten Noordzyde gelegen is. De Berg verklaarde dat een zoo zwaaren last hem door zynen waterval verpletteren zoude, en dat 'er niets dan Eswara was die het vermogen had een zodanig gewigt te draagen. Eswara bewees dan aan Bagireta de gunst van zich aan te bieden om deeze Rivier op zyn Hoofdt t'ontfangen. De Ganges had niet al te groote | |
[pagina 150]
| |
gedachten van Eswara om te gelooven dat hy niet verplettert worden zou, en om hem over zyne onbedachtzaamheit te straffen, bereidde hy zich van hem onder den last te doen bezwyken, toen Eswara, om hem zyne krachten beter te laaten blyken, hem ontfing, en op zyn hoofdt bewaarde zonder het afstroomen te gedoogen. Bagireta die zyn reekening by deeze wraak niet vond, bad Eswara de Rivier op den Berg Chimmavontam te laaten neder stroomen; 't welk geschiedde, De Ganges volgde Bagireta: maar onderweeg vond hy een heilig Man met een Jagam bezig te zyn. De Rivier sleepte 'er den ganschen toestel van weg, en veroorzaakte hem een groot verdriet, zulks hy haar beval in zyne handt te komen, en hy zwolg haar t'eenemaal in. Bagireta hier door zich van zyne hoop versteeken ziende, bad den Heilig hem de Rivier weder te geeven. Dit was moeielyk uit te voeren, ten minsten moest zy de heiligheit haarer wateren verliezen; want 't zy dat hy haar van boven of beneeden wedergaf, wierd ze nochtans onrein: maar zy quamen overeen dat ze uit zyne Dye voortvloeien zou. Van daar volgde zy Bagireta, tot in 't Gewest van Bengale, alwaar zy haar in veele takken verdeelde. De Assche der zestig duizende wierd 'er van besproeit. Deeze lichaamen wierden opgewekt, en na hunnen Verlosser voor den Dienst aan hun beweezen, bedankt te hebben, gingen ze naar den Hemel van Devendre. Dit verhaalGa naar margenoot+ 't welk in den Vedam te vinden is, verschaft de verklaring van drie andere naamen die de Indianen aan den Ganges geeven; want eerstelyk noemen ze hem de Hemelsche Rivier, naardien zy onderstellen dat die wezentlyk van den Hemel nedergedaalt is. Dit zoude wel konnen een gevolg zyn van 't geen Moses van de vier Rivieren zegt, die uit den Hof van Eden of 't Aardsch Paradys voort vloeiden: 't welk by de aloude Heidenen bekent zynde, en volgens de valsche denkbeelden die zy 'er van hebben, verklaart, is 't niet onmogelyk dat zy dit Paradys met den Hemel verwart hebben, en dat de naam van Hemelsche Rivier, alhoewel fabelachtig in den zin die zy haar geeven, niet op de waarheit zy gegrondt. Ten tweeden noemen ze hem Jennadi, of Dy-Rivier; en ten derden word hy Bagireti geheeten; maar zyn gemeenste naam is Ganges, 't welk zy Ganga uitspreeken; een aloude naam, nademaal de Grieken en Romeinen hem dus noemen, doch met een weinig onderscheid om het eindigen van 't woordt, 't welk zy naar hunne taal geboogen hebben. |
|