Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 146]
| |
leide zich niet neder om te slaapen: maar houdende zich in een pynelyke gestalte, overwon hy de slaap zoo lang als hy kon, uitspreekende geduurig zonder ophouden de naam van Eswara Hy had 'er een Afgod van, die hy met bloemen versierde; hy ontstak een lamp voor den zelven, en bewierrookte het beeldt. Zoodra hy deeze oeffening geëindigt had, stond hy op, en plaatsende zich met het hoofdt omlaag en de beenen om hoog, herhaalde hy in deeze gestalte eenige lange gebeden, waar na hy zich weder neerzette, en begon als te vooren de zelfde oeffening. Dit gedaan hebbende, rechtte hy voor de Pagode twee Bamboessen op, met een dwarshout, gelykende naar een Galg, waaraan hy om hoog twee touwen met strikknoopen vast maakte. Hier onder was een vierkante kuil waar in hy vuur ontstak, en leide 'er eenig hout dichte by. Hy ging vervolgens driemaal rondom dit vuur, door eenige achting, zorg draagende, dat hy geduurig de rechter zyde naar den kuil gekeert had. Na eenige nederbuigingen klom hy om hoog, stak de beenen door de touwstrikken,Ga naar voetnoot† vervolgens hangende met het hoofdt omlaag en 't aangezicht naar het brandend vuur gekeert, slingerde hy zich als een klok die in beweeging is, en stookte dus het vuur aan met 'er telkens eenig hout op te leggen, 't welk hy met zyne handt bereiken kon. Na een zoo pynelyke oeffening die een half uur duurde, maakte hy zich weder los, deed een keer om den kuil en ging weder in de Pagode, gelyk te vooren, zitten. Dit nu waren de dagelyksche oeffeningen van deezen Bramine, niet uit oogmerk om den Hemel te verwerven, waar van hy geloofde verzeekert te zyn: maar om tot een hooger trap van Gelukzaligheit te komen. Nochtans keuren andere Braminen dit af, nademaal hy, zoo zy zeiden, de Wet schond, verkiezende voor zyn verblyf geen der Heilige plaatsen, alwaar het den Joguis gedoogt is hun geheele leven door te brengen. Een andere Bramine, had het hoofdt door een yzere horde of halskraag, weegende vier-en-twintig ponden, gestoken, hebbende de gedaante van staketwerk, en vier voeten middelyns. Hy was verplicht die te draagen tot dat hy een genoegzaame somme gelds met aalmoezen vergadert had, om een Gasthuis te bouwen. Twee andere Braminen hadden de beenen aan lange en zwaare ketenenGa naar voetnoot(a) geklonken, waar van het eene eind over de schouders hong en 't ander achter na sleepte. Een ander had zich met den voet geketent aan een boom laaten vast klinken, met een besluit van op deeze plaats te willen sterven. Noch andere zyn 'er die met gescherpte klompen gaan, van binnen met spykers verzien. Wanneer zy die aantrekken, leggen zy zich op den grondt met t'zamen gevoegde handen neder; verwonderlyk is 't hoe deeze menschen konnen gaan, de voeten in zodanig een schoeizel hebbende. |
|