Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 144]
| |
in de zelven een onsteltenis verwekt, en weder in de zelfde onmacht vervalt daar die te vooren in was. Ga naar margenoot+ De Braminen zyn 't over den oorsprong der Zielen niet eens. Eenige zyn van gevoelen, dat ze den aanvang van haar bestaan door Godts wil hebben, voor de Schepping van 't Heelal; dat ze in het Goddelyk Wezen haar verblyf hebben gehad; en dat ze na de Schepping in de lichaamen der Menschen of Dieren gezonden zyn, om de Zonden uit te wisschen, die zy hadden begaan. Andere meenen, dat de Ziel eeuwig is; dat ze altoos in Godt heeft bestaan; en zy dienen zich van deeze vergelyking, om hunne Leer uit te drukken: Eveneens, zeggenze, gelyk alle de Rivieren in de Zee ontfangn worden, en met haar zich vereenigen; dus komen de Zielen van Godt en vereenigen zich weder in zyn Weezen. Zy bewyzen de eeuwigheit der Zielen door de zelfde redenen, die Plato heeft gebruikt. De Volkeren die de eeuwigheit der Ziele gelooven, zyn t'eenemaal ontvreemt van haare onsterflykheit te betwisten. Ga naar margenoot+ Zy stellen een uitdeeling van vergelding en strafte na de doodt: maar de Godloozen worden niet evenmaatig gestraft. Eenige zullen de straf na hunne doodt in deeze Waereldt ontfangen, en anderen in de andere Waereldt. Indien de Zonde eertyds door de Zielen begaan, oorzaak is, dat ze in 't lichaam als in een Gevankenis komen; kan 't mogelyk mede de oorzaak zyn, dat zy 'er wederom uit verhuizen om minder welzyn te genieten, niet alleen in dat van een Mensch: maar zelfs in dat van een redenloos Schepzel. Deeze Zielverhuizing was niet alleenlyk een Leerstuk by de Egiptenaren; den Druiden, zoo Cesar bericht, geloofden 't mede. OvidiusGa naar voetnoot(a) en TibullusGa naar voetnoot(b) hebben onder de Romeinen in den zelfden zin geschreeven. De AllemannenGa naar voetnoot(c) hadden insgelyks deeze Leer aangenomen, en de GetenGa naar voetnoot(d) hadden die van Zamolxis overgenomen. Plato en zyn Leerling Plotinus, keuren 't goed: maar Porphirius niet dan half. Hy stond toe dat de Zielen van 't eene menschelyk Lichaam in een ander verhuisden: maar hy geloofde niet dat het met de waardigheit van den Mensch over een quam, dat een menschelyke Ziel in een lichaam van een redenloos Schepzel overging. Hy vond het in een Gestel zeer onvoeglyk, en 't welk te gelyk schandelyk en onmogelyk was, dat de Ziel van een Vrouw in 't lichaam van een Muilezelin overgegaan zynde, haar Zoon op haaren rug zoude zitten, zonder dat hy 't wist, en haar met zyne spooren in den buik sloeg. De Braminen vinden in 't gansche Gestel geene zwaarigheit. Zy neemen niets aan 't welk om te gelooven hinderen kan, dat een zelfde Ziel zoude achtereenvolgende in een Mensch, Beest en Plant konnen huisvesten. De eerlykste Zielverhuizing naa de menschelyke gestalte, is die, wanneer eenGa naar margenoot+ Ziel in 't Lichaam van een Os of Koe overgaat. Behalven de redenen over het voorrecht deezer Dieren, reeds door ons bygebragtGa naar voetnoot(e), zullen wy 'er byvoegen, dat het een overschot van den eerdienst is, die de aloude Egiptenaren aan hunnen God Apis gaven; en dat Baswa of de Os die de Bahanam is, of het rytuig van Eswara, mogelyk geen anderen oorsprong hebben kan. De Heer Roger verhaalt ons dat men een Os aan een Pagode toegewyt, natuurlyk gestorven zynde, alzoo eerlyk begraaft, als men een Mensch van aanzien statelyk zyne Uitvaart viert. Reeds hebben we aangemerkt dat eenigeGa naar margenoot+ Zielen uit haare lichaamen verhuist, niet aanstonds in een ander overgaan: maar dat ze Ratjasjas worden, wegens haare Zonden; en dat ze, om die uit te wisschen, eenigen tydt in de Lucht omzwerven, lydende een ongemeen gebrek, en konnende niets genieten dan 't geen men haar als aalmoes geeft. Haar onvermogen is zodanig, dat men ze niet vreest, alhoewel men elkander diets maakt, dat deeze Ratjasjas zich dikmaals onder een menschelyke gedaante vertoonen. Haare straf is echter minder dan deezer Zielen, die haare Zonden in de Helle, alwaar Jamma 't bestier heeft, boeten moeten. Deeze laatsten zyn tweederlei. EenigeGa naar margenoot+ komen 'er voor een bepaalden tydt, alhoewel die lang genoeg zy; en na dat ze genoegzaam door hunne geleedene smart gezuivert zyn, komenze weder op de aarde, alwaar zy dan met een nieuw lichaam aangedaan zyn. Andere worden in Antam-Tappes geworpën; te weeten, in den duisteren Put, waar uit zy nooit komen. Zy lyden 'er oneindelyke pyn, die hevig en onophoudelyk is. Onder andere straffen, worden zy 'er door doornen opgereeten, door Kraaien die staale bekken hebben, en door Honden verscheurt, en ook door Muggen en Vliegen geduurig gestooken. Behalven een der alleronverdraagelykste koude, is 'er in deezen put alles 't welk hunne straf verzwaaren kan. De Wetgeevers der Braminen na dat zeGa naar margenoot+ | |
[pagina 145]
| |
de Strafoeffening der Godloozen dus hebben voorgestelt, verzuimen ze mede niet de Deugdt aan te moedigen door de hoop van een toekomende Gelukzaligheit. Zy belooven van den Vroomen en wellevenden dit volgende: Zy leggen hun zeven onderscheidene plaatsen onder den Hemel toe, en alwaar Indre of Devendre, Achni, Niruti, Vajouvia, Cubera, Isangia, en Varonna het bestier hebben. Daar is 't dat de bestemde Zielen om weder op de aarde te komen, een Gelukzaligheit genieten, die de vergelding hunner deugdt is. Deeze die uitmuntener hebben geleeft, worden tot in den Hemel van Brahma verheeven: maar beiden moetenze wederom in deeze Waereldt komen, met dit onderscheid, dat de laatsten het verblyf dat ze hier beneden hebben moeten, vervult hebbende, alsdan ontwyffelbaar in den Hemel komen, om 'er voor altoos hun verblyfte houden. Surgam is den algemeenen naam, die men aan de zeven laager Hemelen geeft, en die 'er haar verblyf vinden, zyn de waare Devetas: maar na dat zy 'er het vermaak genooten hebben, zonder dat van de zinnen uit te zonderen, zyn zy zoodra haaren tydt verscheenen is, genoodzaakt deeze vermaakelykheden te verlaaten, en in een ander lichaam over te gaan, verlaatende dat 't welk zy in 't Paradys hadden. De Braminen weeten niet te zeggen hoedanig dit lichaam bestaat, 't welkhen in hunnen Heilstaat gedient heeft. Mogelyk dient het om een nieuwe aangekome Ziel weder te huisvesten. Nochtans zyn 'er Devetas die altoos in de Surgam blyven; gelyk de Zon, Maan, Starren en veele andere Schepzelen zyn. De Zielen die in de Surgam zyn, zondigen niet meer, nademaal Godt 'er zich dikmaals vertoont, en haar onderwyst. De Veicontam is het deel der geenen, die tot een grooter Gelukzaligheit bewaart worden. Daar zyn twee plaatsen van dien naam; de eene die zy enkelyk Veicontam noemen, alwaar Godt zelf zyn verblyf heeft; de andere word Lila Veicontam geheeten, te weeten, de Hemel der vermaakelykheden. De Braminen verschillen onderling, om te weeten of de Zielen in deeze laatste plaats toegelaaten, weder op Aarde komen moeten: maar zy komen daarin overeen, dat wie eens in de eerste ontfangen word, geniet 'er eene eeuwige Gelukzaligheit. Kortom, daar zyn zeer weinig personen, zeggenze, wiens leven zuiver en onbevlekt genoeg zy, om in een zoo volmaakten staat van Gelukzaligheit te komen: maar min moeielyker en min zeldzaamer is 't een plaats in de Surgam te verwerven. |
|