Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 143]
| |
schieten, en het weder te laaden, of verscheiden andere gebaerden met den Degen zwaaiende. 't Zyn niet alleen Mannen die zich dus laaten aan den haak slaan. Insgelyks worden 'er Vrouwen gevonden die 'er zich toe aanbieden, bedroogen door den geenen die haar diets maaken dat dit weinig smerte veroorzaakt. Uit beduchtheit dat het Volk door jammerklagen van deezen, die men dus gehaakt zynde, wipt, het bedrog niet merke, maakt men alsdan een groot geschreeuw. Eenige zyn 'er die een snoer door 't vleesch laaten steeken, waaraan men terwyl zy danssen trekt, en zy lyden zodanige smertelyke uitwerking, om aan Ganga te behaagen. Men verzeekert dat op eenige plaatsen, sommige zoo yverig zyn, dat ze zich voor den Wagen van Ganga nederwerpen, opdat die over hun lichaam gaa, waarvan eenige verplettert worden, en op de plaats dood blyven. Ga naar margenoot+ Wanneer het nacht geworden is, offert men een Buffel waaraan men eenige vraagen doet, en op ieder van de zelve by den Afgod raad vraagt. Waar na men hem met een daar toe bereid mes, het hoofdt afsnyd, en men het lichaam op de straat voor de Pagode begraaft. Het bloedt dat men in een pot heeft vergaart, word den Afgod voor gezet, en men waant dat 'er smorgens niet meer van te vinden zy. Ouwlings offerde men een MenschGa naar voetnoot(a) voor Ganga: maar iemandt heeft onder hen zoo veel gezag gehad, om in te voeren, dat men zich met een Buffel vergenoege. Indien 'er eenige sterfte onder hun VeeGa naar margenoot+ ontstaat, worden 'er eerlang Bokken geoffert. 't Zelfde doen zy, wanneerze een schip in 't water laaten loopen; als zy een nieuwen arbeidt beginnen, 't zy in 't maaken van een gracht, en hut enz. Wat zy onderneemen willen, vergeeten ze niets om de goede genegenheit van Ganga en Gournata te winnen. De Braminen van de eerste Caste doemenGa naar margenoot+ deeze Offerhanden, die onder hen van 't vierde Geslacht veelvuldig in gebruik zyn: maar zy durven 't hen niet beletten. Zy achten dat die deeze gewoonte gevolgt hebben, dikmaals wedergebooren worden, en sterven; dat 'er vereischt word dat deeze Offerhanden, de veelvuldige elende die zy in deeze Waereldt hebben uitgestaan, tot verzoening dienen; dat zy vervolgens ter helle vaaren, waaruit Godt hen na een onbepaalden tydt verlost. |
|