II. Hoofdtstuk.
Van den Oorsprong der Vrouwen van Vistnou en Eswara.
Ga naar margenoot+ In de eerste Afdeeling deezer Verhandeling hebben we gezien, hoe de Berg Merouwa in de Zee gedraait wierd; deeze beweeging bracht een Zeeschuim voort, die de Oorsprong aan een schoone Vrouw gaf, Latsami genoemt. Deeze tweede Venus wierd aan Vistnou gegeeven, door een Voorrecht die hy boven de Devetas had, die 'er alle in verlieft waren. De Seyvias die meenen dat Eswara de Opperste Godtheit is, geeven hem mede een Vrouw, Parvati genoemt. Zy wierd tweewerf gebooren, zeggen ze; eerst was zy de Dochter van Datsja, Brahmas Zoon, en van Saraswati zyne Vrouw. Haar Vader huwelykte haar aan Eswara, en eenigen tydt daarna, een Jagam of Offerhande willende vieren, waarby hy de Devetas, als Devendre, de Zon, Maan en anderen noodigde; veronachtzaamde hy zyn Schoonzoon Eswara. Parvati vertoonde hem, dat hy hem mede te noodigen had; maar zy verworf niet dan een verontwaerdigender weigering. Eswara, is deeze eer niet waardig, zeide Datsja; hy is een mensch die niet dan van Aalmoezen leeft, en geen kleedt om zich te dekken heeft. Men moet weeten dat zich Eswara toen onbekent hield, en onder een gedaante was die hem gansch onbekenbaar maakte. Parvati over deeze beleediging vergramt, zeide tot zyn Vader: Ik ben dan zelf niet waerdig dit by te woonen, en deeze woorden gesproken hebbende, sprong zy in 't vuur, 't welk voor deeze plechtigheit aangelegt was. Eswara dus op 't hevigste over dit toeval vertoornt, zweete groote droppelen, waaruit een van
de zelve op de Aarde gevallen, Virrepadra voortquam. Deeze Zoon verzocht eerlang van zyn Vader te weeten wat hy hem te beveelen had. Eswara belaste hem de Jagam van Datsja te gaan verstooren, 't welk hy deed. Eenige der genoodigden kosten 't leven, andere wierden weg gejaagt; hy hieuw Datsja het hoofdt af, de Zon kreeg een voet in 't gat, waardoor hy al zyne tanden verloor, overzulks zy nu tandeloos is; en de Maan wierd zodanig door de slagen gehavent die hy haar gaf, dat men 'er de vlakken van overgebleeven, nu noch zien kan. De Devetas smeekten de goedertierenheit van Eswara, en verbaden hem. Hy zich door hun Gebedt laatende overwinnen, schonk hy het leven aan Datsja, op wiens lichaam hy, in de plaats van zyn Hoofdt, dat van een Bok zette. Parvati in 't vuur verteert zynde, waarin zy zich geworpen had, nam een ander leven aan, en wierd Dochter van den Berg Chimawontam. Hy gaf haar aan Eswara ten Vrouwe, die zodanig een hevige genegenheit voor haar kreeg, dat hy haar de helft van zyn lichaam gaf, en dus werd zy half Man en half Vrouw. Om deeze reden is 't dat de Braminen haar Ardhanari-Eswara noemen, 't welk een vermenging beteekent.
Deezen Landaart gelooft niet dat VistnouGa naar margenoot+ noch Eswara een Vrouw noodig hebben, om kinderen te teelen, nademaal men hun het vermogen toeëigent, van die door een enkele daadt van de wille voort te brengen. Men geeft hen die niet dan voor hun vermaak. Eswara word in de Tempels onder een gansch onzedige gedaante verbeeldt, vertoonende de vereeniging van twee byzondere Sexen in zodanig een omstandigheit, dat de