XV. Hoofdtstuk.
Van der Indianen Roudragen en 't Bidden voor de Dooden.
Ga naar margenoot+ De Braminen toonen op verscheidene wyze hun uitwendig leetwezen, 't welk zy wegens het afsterven hunner Namaagschap hebben. Wanneer iemandt van hooger ouderdom dan zy zyn, gestorven zy, scheerenze zich den baardt en knevels af, onthouden zich tien dagen van den Betel, en eeten geduurende dien tydt maar eens 's daags, 't welk de juiste tydt is dat des overledens ziele mogelyk verwezen is de Waereldt om te zwerven. Maar zy ontslaan zich van deezen Rouw wegens Personen van minder jaaren dan zy zyn; ook zyn zy 't over hunne Vrouwen niet verplicht, die zy altoos jonger dan zy zyn, neemen, en noch minder over hunne Kinderen. De Soudras stellen 'er dit onderscheidt niet in. Zy draagen rouw zoo wel over jongen als ouden, scheeren niet alleen hunnen baardt: maar ook hun hair, waar van zy niet dan een lok op den kruin van 't hoofdt overlaaten. Zy onthouden zich drie of vier Dagen van den Betel. Een Soudras, wiens Kindt gestorven is, laat zich den baardt niet scheeren noch ook het hair: maar gebruikt in de drie eerste dagen geen Betel, bewindende zich het hoofdt.
Ga naar margenoot+ Wanneer iemandt in een huis gestorven is, moeten de Slaven die een baardt hebben, die scheeren laaten, en indien de Overledene een Akkerman van 't Geslacht der Vallalas is, of van dat van Ambrias, 't welk de twee voornaamsten onder de Soudras zyn, moeten twaalfderlei Personen komen hem de laatste plicht bewyzen; te weeten: I. De Braminen, die de Pagoden bedienen; II. De Beteanis of Perreas, die Trommelslagers zyn; III. De Pannejevas, die op lange hoorne Fluiten speelen; IV. De Goudtsmeden; V. De Timmerlieden; VI. De Slotemakers; VII. De Vasseris; VIII. De Baardscheerders; IX. De Poumaliandes, die de Bloemen rondom de Doode strooien; X. De Canapules 't welk Schryvers of Geheimschryvers zyn; XI. De Salevadis; XII. De Kaicules, dat Hoeren of gemeene Vrouwluiden zyn. Maar tegenwoordig blyven de Braminen, Canapules en Poumaliandes achter. Men betaalt den geenen eenig recht die komen, en een der Vassori geeft aan ieder een windzel, 't welk zy om hun hoofdt winden, hangende ter lengte van een el over den rug. Zy buigen zich neder ter plaatse, alwaar men een aalmoes van NiliGa naar voetnoot(a) uitdeelt.
Nadat het Vuur van de Houtmyt uitgedooftGa naar margenoot+ is, vergadert men de asch en 't gebeente der verstorvenen, 't welk door het Vuur niet is verteert, en men werpt dit in den Ganges, nademaal de Wateren van dien Vloedt zeer heilig zyn geacht, waarin de ziel van den Overledene verquikt word. Zy gelooven haar mede een grooten dienst te doen, volgens de meening der Tampandals, met Hutten op de gemeene wegen op te rechten, alwaar zy den voorbygangers die dorstig zyn, warm en koudt water verschaffen; of ook wel Canje, te weeten, een water waarin Ryst is gekookt, en mede somtyds een weinig Boonen. Indien deeze kosten onnut voor de dooden zyn, echter is 't voor de levendigen niet ondienstig, die in deeze warme Gewesten reizende, zonder dit hulpmiddel anders veel te lyden hadden.
Somtyds gebeurt het, dat men op het Graf der Overledenen Pagoden bouwt: maar alzoo die onrein zyn, oeffent men 'er geen Godtsdienst. Men vind 'er wel eenige Afbeeldzels, die echter geen voorwerp van een Goddelyken dienst zyn, verbeeldende meest alle de Personen, die daar ter plaatse verbrandt of begraaven zyn geweest. Indien men hun eenige eer bewyst, als met hen eeten voor te zetten, en te bewierooken, geschied zulks opdat de ziel des Overledene een Ratjasja of Demon geworden, hun geen quaadt mogte doen noch eenige vrees aanjaagen. Zy graaven mede putten en Tancken waar van het gebruik algemeen is, en zy beelden zich in dat het genot 't welk 'er ieder van heeft, ten voordeele der Verstorvene overgaat.