Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXIII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 124]
| |
ne Goederen, om Dochters van een quaadt leeven te onderhouden; de ziektens, die rechtvaerdige kastydingen deezer ongebondenheit zyn, hem de middelen benomen hebbende van hier in te volharden, beroofde hem echter van de lust niet. Hy bekende te moeten sterven, indien hy geene Dochters van vermaak zag. Bekommert u daar niet over, zei de edelmoedige Draupeti, ik zal'er u by brengen. Zy dan torste hem op haare schouderen, en niet tegenstaande de duisterheit van den nacht, bragt zy 'er hem: maar door dien zy niet zien kon waar zy ging, struikelde ze over een paal, waar aan een heilig Man, Gallova genoemt, gebonden lag, en door deeze struikeling vooroorzaakte zy hem niet weinig smart. De oplopende Godvruchteling zeide in zynen toorn: Gy die my deeze smart veroorzaakt, zult voor Zonneopgang sterven. Draupeti die haar Man behouden en niet verliezen wilde, antwoordde hier op: de Zon zal niet op gaan. Veele Jaaren verliepen 'er zonder dat menze zag opgaan. Een ieder bad dat de Zon opgaan mogt. Brahma en de Devetas quamen deeze Vrouw bezoeken overzulks zy 'er in bewilligde, en vroegen haar welke voldoening zy hebben wilde. Zy antwoordde hun, myn Man, myn Man, myn Man, myn Man, myn Man. Toen wierd haar gezegt: men zal hem u in 't ander leven toestaan. Zy storf en ging naar Surgam,Ga naar voetnoot(a) vervolgens weder in de Waereldt komende, had zy vyf Mannen, 't welk de vyf Broeders waren, waar van we gesproken hebben. Maar alzoo zy bezoedelt was geweest, indien zy teffens vyf Mannen hadde gehad, beschikte Brahma dat ze jaarlyks de een na den ander hebben zou, waar na zy in 't Vuur viel, en dus by een ander Man quam, gelyk haar verlangen was. De tweede verplichting van de eerlyke Vrouw is, zich zedelyk en eenvoudig te kleeden, en zich niet te verlustigen, wanneer haaren Man buiten de Stadt gaat. De derde is, wanneer haar Man sterft, dat zy met hem sterven moet. Nochtans zyn 'er Vrouwen, die, voor dat ze een Man trouwen, goedvinden een beding te maakenGa naar voetnoot(b) dat ze zich met hem niet zullen laaten verbranden; en de Braminen laaten aan een Vrouw, wier Man zieltogende legt, de vryheit, wanneer men haar vraagt of zy haaren Man in de doodt verzellen wil, te antwoordden neen of ja. Zy zeggen zelfs dat het een misdaadt is, de Hel waerdig, die 'er haar toe dwingen of door bedreigingen toe noodzaaken. Maar de Settreas, 't welk de edelen zyn, dwingen 'er hunne Vrouwen toe; want zy houden ze voor oneerlyk, wanneer zy hun overleeven, overzulks een Settrea gestorven zynde, zestig Vrouwen zich op den Houtmyt wierpen en alle levendig verbrand wierden. Zy gelooven dat als de Zieke zieltogendeGa naar margenoot+ is, tweeGa naar voetnoot(c) Jamma-doutas zich voor hem vertoonen, en hun verschrikkelyke gestalte hem t'eenemaal ontrust: maar dat als dan een Wistnou-douta zich mede voor hem vertoont. Indien de stervende een vroom en eerlyk Man is geweest, voert hy zyne ziel in een kostelyke wagen weg, die een eigenschap van te vliegen heeft: maar, zoo niet, sleept hem een der Jamma-doutas naar de Jamma-Locon, dat is ter plaatse alwaar de Jamma Voorzitter is. Deeze Rechter vraagt dan aan zyn Gerechtsschryver, die reeds door Wistnou onderrecht is, hoedanig den Overledenen geleeft heeft; de berichtgeevingen geleezen zynde, zend men hem weder naar de Waereldt om 'er geduurende tien dagen als een Spookzel om te zwerven, verwachtende, dat men hem zyn vonnis uitspreeke. Om deeze reden is 't dat men de tien eerste dagen na het afsterven van een Vriendt aan de Exters eeten geeft, met gedachte dat zyne ziel onder die Vogels wel mochte wezen. Wanneer de Zieke den geest gegeevenGa naar margenoot+ heeft, scheert men hem den baardt; men wascht hem, men trekt hem een schoon kleedt aan en men wryft hem de mondt met Kalk en Betel onder een gemaalen. De Vrouwen wryven dien mede met ongekookten ryst. Wanneer men het Lyk buiten de Stadt, brengt, verzellen 't de Vrienden, wasschen hunne handen en leggen 't in den mondt een weinig ryst. Zy wasschen dan weder hunne handen, en beginnen rondom den Houtmyt, waarop het gezet is, een Beteani, te weeten, een soort van Processie, die een Perrea doet met menschen, die op een kleine trommel slaan, gaande dus driewerf rondom het Lyk. Dit verricht zynde, preekt een van 't Gezelschap voor de Vergadering in den naam van de Doodt, en zegt dat ze haar gebiedt t'eenemaal zonder aanzien van Personen uitbreidt, zoo wel over jonge en oude, als ryken en armen: dat die wel geleeft hebben na hunne doodt zullen gelukkig zyn, en die qualyk hebben geleeft, niet dan alles quaads zullen te verwachten hebben. Alle de Braminen worden na hunneGa naar margenoot+ | |
[pagina 125]
| |
doodt niet verbrandt; eenige zyn 'er die men begraaft. De Wistnouvas en Smartas echter verbrandt men altoos, nademaal zy gelooven dat deeze die Vistnou het getrouwelykste gedient hebben, nochtans verbonden zyn de bevlekking door 't Vuur te moeten zuiveren. De Seyvias en Sanjasiis zeggen in 't tegendeel, dat schoon zy niet volmaaktelyk hunnen plicht hebben voldaan, hunne zonden hen niet toegerekent zullen worden; dat ze overzulks de zuivering door 't Vuur niet noodig hebben, en dat men hen wel gerustelyk begraaven mag. Eenige zien voornamentlyk de Gerechtigheit Godts aan, en anderen steunen meer op zyne Barmhartigheit. |
|