Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 122]
| |
is. Daar zyn 'er dit aanmerkende, die niet dan van vruchten en bladeren trachten te leeven, zonder 't geen de Planten beschadigen kan, aan te roeren: maar 't is mede waar, dat 'er zeer weinige gevonden worden die hunne tederheit zoo verre uitstrekken. Het gemeene gevoelen is dat, zoo het vereischt wierd, tusschen de doodt of de noodzaaklykheit van vleesch te eeten, het best te verkiezen, men liever het laatste voor goed te keuren had, en dat men vervolgens deeze misdaadt tegens wil en dank begaan, door zuiveringen verbeeteren moet. Ga naar margenoot+ Het vleesch en de visch een verboden voedzel voor de Braminen zynde, bestaat hunne maaltydt niet dan in ryst, wortelen en kruiden na de Zaaizoenen uitleeveren; zy eeten niets van 't geen de eetenslust vermeerdert, noch 't geen hen verwekt de paalen van matigheit t'overtreeden. Hunne gewoone drank is enkel water; en somtyds drinken ze een weinig melk, overzulks die hier toe geneegen zyn, by zich Koeien onderhouden. Wy hebben gezegt dat 'er vyf Zonden zyn, waarvan de Vedam zeer bezwaarlyk de vergiffenis te verwerven, verklaart. Deeze zyn; I. By zyn Moeder te slaapen. Zy begrypen mede onder het woordt Moeder, de Schoonmoeder en eens Geleerdens Vrouw; II. Een Bramine te dooden; III. Goude te steelen; IV. zich vol te zuipen; en, V. met den geenen om te gaan die deeze misdaaden bedryven. Ga naar margenoot+ De Braminen hebben een soort van Onthaaling die de gansche Maandt December duurt. Zy staan voor den Dageraadt op, wasschen zich, en bieden hunnen Afgod Ryst aan met een zeker graan vermengt, insgelyks Suiker en eenige vruchten. Dit onthaal geschied ter gedachtenis van 't voordeel 't welk eertyds Pandeva behaalde: dit is een gemeene naam die men aan vyf Broeders geeft, Darmerasou, Bima, Naggula, Adjuna, en Sahadeva genoemt, die ten tyde leefden toen Vistnou op de Aarde was, en de naam van Kristna voerde. Deeze vyf Broeders hadden een nabestaanden vriendt Duriodena genoemt, die de oudste van hondert en een Broeders was. Adjuna de vierde der vyf Broederen niet konnende met Duriodena over de Verdeeling van eenig Landt overeenkomen, vondenze goed met elkander het lot, met teerlingen te werpen, af te wachten. Duriodena won het geschil. De vyf Broeders verspeelden hunne vryheit, vervolgens hunne Vrouw Draupeti genoemt, die zy mede verlooren. Zy vervolgden te speelen, schoon zy niets meer te waagen hadden, en verbonden zich dat zoo zy verlooren, zich twaalf jaaren in de bosschen onthouden zouden, zonder eenige Stadt te naderen, en dat ze het dertiende jaar zich zoo bedekt houden zouden, zulks ze van niemandt gezien wierden; en indien zy in deeze laatste omstandigheit in gebreeken bleeven, zouden ze genoodzaakt worden weder andedere twaalf jaaren in de bosschen te leeven. Zy verlooren dit wederom. Duriodena de hoon by hunne verdriet willende voegen, ondernam Draupeti in hunne tegenwoordigheit te ontkleeden, en als een Slaavin t'onteeren, waarvan hy volstrekt meester was. yZ wilde zich hier tegen te weer stellen: doch kon niet lang bestaan, en zy beval zich aan Kristna die toen te Metura was. De Afstandt verhinderde echter niet dat ze verhoort wierd. Schoon zy haar kleedt niet langer tegen hielt, kon haar nieuwe meester haar niet ontkleeden, en houde op daar na te trachten. Laat ons, zeide ze, te samen speelen, en zoo ik verlies zult gy over myn Persoon te gebieden hebben. Toen hadden devervalschte teerlingen geen kracht op haar; zy won niet alleen haare Vryheit weder: maar ook die van de vyf Broeders haare Mannen. Zy wilde toen mede om de Landen te herwinnen speelen: maar Duriodena was zoo voorzichtig van het spel te staaken. De vyf Broeders maakten toen een quaadt gebruik van de Vryheit die zy weder herwonnen hadden. Zy speelden wederom op de zelfde Voorwaarde als te vooren, en ongelukkig geworden zynde, voerden ze uit 't welk zy belooft hadden. De tydt vervult zynde, quamenze weder by Duriodena, en zeiden: Gy hebt ons onze Landen met vervalschte teerlingen afgewonnen; kom, zoo gy die verdeelen wilt, laat ons die deelen, of indien gy liever speelen wilt, laat ons speelen; zoo niet, beslechten wy 't met de wapenen. Duriodena verkoor den strydt; te vergeefs gebruikten de gemeenzaame vrienden hunne goede diensten om de zaak in der minne by te leggen; ieder der Partynen verkoor zich Kampvechters om zyne belangen t'ondersteunen. Kristna zeide: Verkiese my die wilt, my aangaande ik zal niet stryden, ik zal alleen de Wagen mennen.Ga naar voetnoot(a) Duriodena ziende dat Kristna niet stryden wilde, en dat hy voor een der vyf Broeders geneegen was, bekommerde zich weinig hem in zyn belang te hebben. De strydt begon dan in de maandt December. Zy onthaalden zich voor Zonnen-Opgang, streeden den ganschen dag, en quamen na Zonnen ondergang weder byeen; 't welk de gansche maandt duurde. | |
[pagina 123]
| |
Te vergeefs was Duriodena met alle zyne Broeders en Vrienden gekomen, de vyf Broeders quamen weder in bezitting van hun Landt. 't Is ter gedachtenisse van deezen strydt en van 't geen Kristna en die geenen van zyn Party toen aten, dat de Braminen zich insgelyks in de maandt December onthaalen. Ga naar margenoot+ Het Denkbeeldt dat de Braminen van hunne verhevenheit boven de andere Geslachten voeden, veroorzaakt dat ze nooit by iemandt anders dan by een Bramine komen zullen, om 'er te eeten, zelfs niet om 'er een glas water te drinken: maar zy weigeren geen Tager, dat gestremde melk is, noch room te drinken; nademaal zy die van de natuur der Amortam achten te zyn. Zy zullen zelfs by een Bramine van een verschillende Sekte niet eeten. Die geen Bramine is, mag een Bramine niet zien eeten; de Koning zelf is 'er niet toe bevoegt. Indien dan een Bramine een Vrouw van een geringer Geslacht trouwt, word ze van de eer berooft hem te zien eeten; en indien hy haar deeze gunst bewees, wanneer de andere Braminen dit wisten, zouden ze hem als een onreinen en onwaardige onder hen aanzien. Hunne Vastendagen zyn op zekere tydenGa naar margenoot+ bepaalt, en worden met een ongemeene geregeldheit waargenomen. Zy vasten de elfde dag na de volle Maan, en de elfde na de nieuwe Maan. Zy onthouden zich geduurende de zestig uuren van den dag en nacht, van welk voedzel het zyn mag, zelfs van den Betel; en brengen den ganschen tydt in den Gebede of met leezen door. Deeze onder de Braminen en Soudras die van der Seivias Sekte zyn, oeffenen een byzondere Vasten, te weeten, des maandags van de maandt November. Zy gebruiken geen voedzel tot dat zy de starren zien, of dat de tydt van die te konnen zien gekomen zy. Wy zullen in de tweede Afdeeling deezer Verhandeling zien, met welk een oogmerk zy dus vasten. |
|