Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 114]
| |
besluit was, dat men de Berg Merouva die van zuiver goudt is, in de Zee werpen zou, wiens top tot aan den Oppersten Hemel boven agt Waerelden reikt, en waar van het benedenste deel zich tot onder in den afgrondt uitstrekt; dat men deezen Berg draaien zou gelyk den Wieldraaier zyn werk doet; en dat men in de plaats van 't touw zich van de groote Slang Sesja bedienen zoude. De Devetas en Ratsjasjas gebezigt zynde om deezen Berg te draaien, zag men Gedrochten te voorschyn komen, en onder anderen een Visch Kalekote-Visjam genoemt, zoo vergiftig en verschrikkelyk dat 'er al de Waerelden door ontrust wierden en hulpe van Vistnou verzochten. Eswara om hen hier van te verlossen, nam deeze Visch en zwolg die door: maar ze bleef in de keel steeken, en hier van is de toenaam van Nile Canta, of zwarte Gorgel ontsprooten. Vervolgens zag men een Vrouw van volmaakte schoonheit te voorschyn komen. Vistnou trouwde haar, en 't is noch heden zyne Vrouw Latsemi genoemt, die haaren Tempel binnen den omtrek van die van Vistnou heeft. Daarna zagenze eindelyk te voorschyn komen, 't welk zy zochten, te weeten, de Amortam: dit was een Drank als melk; hier om is 't dat de Braminen, die in een huis geen water mogen drinken, echter wel melk drinken willen, doordien die naar de Amortam gelykt. Zoodra als de Amortam gevonden was, deed Vistnou de arbeidt der Devetas en Ratsjasjas staaken, en om hen van hunne vermoeitheit te verquikken, stelde hy hun in twee gelederen, om hen van 't vocht te drinken te geeven, 't welk zy door hunnen arbeidt verkreegen hadden. Hy liet de Amortam den Devetas proeven: maar alzoo hy niet begeerde, dat de Ratsjasjas onstersfelyk wierden, gaf hy hun een gansch ander vocht. Twee deezer laatsten, Ragou en Ketou genoemt, twyffelende dat men aan hunne Medegenooten het zelfde vocht niet gaf als Devetas dronken, veranderden van plaats, en stelden zich in den rang van hun. Zy genooten dan de Amortam gelyk de anderen: maar de Zon en Maan merkten hun bedrog, en gaven 'er Vistnou bericht van. Hy hieuw hen eerlang de Hoofden af, die onsterflyk waren, omdat 'er de Amortam in bleef, zynde noch in hunne lichaamen niet gezakt, die de Slangen waren gelyk. Deeze twee Hoofden begonnen tegen de onrechtvaerdigheit van Vistnou te klaagen, en zeiden; waarom handelt gy ons dus, om dat we de Amortam gedronken hebben? hebben wy niet gelyk de anderen gearbeidt? Vistnou antwoorde hun, dat zy in 't toekomende zonder lichaam zouden zyn: maar hunne Hoofden alleen een vermaak genieten zouden, alzoo volkomen als of ze een gansch lichaam hadden. Ragou en Ketou voedden toen voortaan tegen de Zon en Maan een doodelyken haat, als die dit Vistnou verkondigt hadden; zy waren van tydt tot tydt met haar in strydt, en de duisterheit geduurende de Eklips geschied, was overzulke Ragou en Ketou de een of ander van hunne Vyanden hadden ingezwolgen. |
|