III. Hoofdtstuk.
Van de Vanaprastas, San-Jastis en Avadoutas.
De Braminen hebben mede hunne Woestyniers die zich door een byzonderen aart van leven, van den gemeenen man onderscheiden, waaraan zy een zekere trap van volmaaktheit toeëigenen. Die van de eerste familie worden Jaquis genoemt, die van de Caste der Soudras zyn Joguis geheeten. Drie soorten van Jaguis zyn 'er, te weeten, de Vanaprastas, San-jastis en Avadoutas.
Ga naar margenoot+ De Vanaprastas onthouden zich met Vrouwen en Kinderen in de Boschen, en leeven 'er van de kruiden en vruchten die zy zonder arbeidt plukken konnen. Eenige zyn schroomachtig de minste wortel uit te trekken, en gelooven een misdaadt te begaan, doende dus de ziel van deeze plant verhuizen, buiten een lichaam waarin ze gehuisvest was; en dit levensgedrag word voor zeer heilig geacht.
Ga naar margenoot+ De San-Jastis beminnen een noch grooter onthouding. Zy huwelyken niet, genuttigen geen Betel, en wyzen alle vermaak van de handt. Zy mogen maar een maaltydt doen, en leeven van Aalmoezen. In de plaats van een koper drinkschaaltje 't welk andere gemeenlyk by zich draagen, moeten zy zich van een aarde schotel behelpen. Zy draagen een kleedt met roode aarde geveruwt, en hebben een lange Bamboes stok in de handt. Zy mogen geen goudt noch zilver handelen, en noch minder by zich draagen. 't Is hun niet gedoogt eenige Huisvesting te hebben; indien zy elders een nacht geslaapen hebben, is 't hun verboden op de zelve plaats den tweeden te vernachten; maar 't staat hun eens 's jaars vry, twee maanden achtereen, zich op een zelvige plaats op te houden. Alsdan verkiezen zy een plaats die voor Heilig word aangezien, alwaar 't hun gedoogt is, niet alleen twee maanden: maar zelfs hun leven lang te blyven. Zy moeten voor altoos en ten allen tyden bereid zyn, zes Vyanden te bestryden, te weeten; I. Cama, de Begeerlykheit; II. Croota, de Gramschap; III. Lopa, de Gierigheit; IV. Madda, de Hoogmoedt; V. De Liefde voor Waereldsche zaaken; VI. Matsara, de Begeerte van zich te wreeken. Men noemt geen San-Jastis dan die van der Braminen Geslacht zyn, en die dit gedrag van leven omhelzen; want indien het Settreas of Veinsjas zyn, noemt men hen Perma-Ampha; zoo zy Soudras zyn, noemt men ze Joguis.Ga naar voetnoot(a) Deeze laatste worden meer vryheit dan de waare San-Jastis vergunt.
De Avadoutas, verlaaten Vrouwen enGa naar margenoot+ Kinderen, en verwerpen insgelyks 't geen de San-Jastis behouden; als een aarde kom, een Bamboestok, het kleedt enz. al hun goed bestaat in een weinig lywaadt om te dekken 't welk de eerbaarheit niet gedoogt ontbloot te zyn; want behalven dat gaan ze naakt. Zy wryven hun lichaam met asch, en als zy honger hebben, gaan ze zonder iet te zeggen in een Huis; alleenlyk houden ze de handt op, en eeten aanstonds 't geen men hun geeft. Daar zyn 'er die de moeite niet neemen om dus Aalmoezen te verzoeken. Zy slaapen aan den oever van eenige Rivier die door 't Landvolk voor Heilig word geacht, en die