Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– Auteursrechtvrij
[pagina 104]
| |
Tweede verhandeling Over de hedendaagsche godtsdienst-plichten En gewoontens Der afgodische Oost-Indiaansche volkeren; Behelzende een Redenvoering over de Zeden en den Godtsdienst Der Braminen.Voorrede.De Brachmanen in de Oudheit zoo berucht, waren niet alleen van een Philosofische Sekte; maar een Volk door dit gedeelte van Asië verspreid, 't welk men tegenwoordig Indostan noemt. Hunne Geleerden, die men den bynaam van Gimnosophisten of Schoolwyzen gaf, en die byna naakt gingen, hadden in hunne Leerstukken zeer veel overeenkomst met de Egiptische Philosofen, van wien Pithagoras het grootste gedeelte der zynen ontleende, overzulks men niet twyffelen kan, dat deeze Schoolwyzen der Indiën geene Voortplantelingen der Egiptenaren zyn, wier Nakomelingschap nu noch in weezen zy. Het onderscheidentlyk Leerstuk van den een en anderen was de Zielverwisseling. Waarschynlyk is 't dat de naam van Brachmanen,Ga naar voetnoot(a) Bramens of Bramines, (want de Schryvers bedienen zich onverschillig van deeze drie naamen) van Brahma ontsprooten zy. Dus noemde zich een Wetgeever,Ga naar voetnoot(b) wiens gedachtenisse langen tydt by dee- | |
[pagina 105]
| |
zen Landaart door zyne uitmuntende orde eerwaardig is geweest, die hy in de Indiën ingevoert had, alwaar eenige verzekeren dat zyne Schriften onder de Geleerden deezer Gewesten noch te vinden zyn. Maar nademaal de Afgodery een quaad uitwerkzel van ongeregelde bekentenis der Volkeren voor uitmuntende Mannen is, die groote diensten aan 't Menschdom beweezen hebben, zoo ontaarde de eerbiedt voor Brahma vervolgens in bygelovige Verdichtzelen: men genoegde zich niet, hem boven zyne tydgenoten te verheffen: maar zyne Aanhangers verhieven hem boven het Menschelyk Geslacht. Men beelde zich inGa naar voetnoot(a) dat Godt beslooten hebbende de Waereldt te scheppen, daar van een aanvang maakte met drie volmaakte Wezens voort te brengen, te weeten, Brahma, die het Aardryk scheppen zou, Beschen, wiens werk zou zyn de zelve te behouden, en Mehahdeu, gestelt om 'er op zekeren tydt de Verwoester van te worden. Mogelyk, indien men de woordtsoorsprong deezer drie naamen kundig was, dat men 'er eenig licht uit trekken kon, om te gelooven dat men door deeze drie Mogendheden, de Goddelyke Almacht, Voorzienigheit en Gerechtigheit beteekenen wilde, op een verbloemde wyze, volgens den aart der Oostersche Volkeren uitgedrukt. Het algemeen gevoelen is, dat de Wetgever BrahmaGa naar voetnoot(b) de Volkeren in vier Castes of voornaame Geslachten verdeelde. Waar van de eersten de Brachmannen of Braminen waren, en ook de edelste; zy alleen waren de Priesters in den Godtsdienst, de Meesters in de Schoolen, en Rechters des Volks; de tweeden, de Rageputen of Rasbouten, wiens eenig bestier was Oorlog te voeren en de Grenzen te beschermen, of uit te breiden; de derden de Banianen of Benjanen, wiens bezigheden in den Koophandel bestond, Handwerken te oeffenen, en hunne Werken uit te venten; de vierden de Kunstenaars die in veele andere, volgens verscheidene Ambachten, zich verdeelden. Dit algemeen denkbeeldt van dit Volk is noodig om de overeenkomst te begrypen, die 'er tusschen de Benjanen is, waar van de Verhandeling van den Heer LordGa naar voetnoot(c) de gevoelens te kennen geeft, de vier Ouderdommen der Waereldt raakende, en de Braminen waar van in deeze Verhandeling 't geschil is. Zonder ons in geen moeielyke aanhaaling in te laaten van 't geen de Alouden van de Brachmannen of Schoolwyzen der Indiën hebben gezegt, zullenwe ons alleen bepaalen met dat geen, 't welk opzicht op de hedendaagsche Brachmannen heeft, en om de verwarring te myden, zullenwe deeze Verhandeling in twee Afdeelingen verdeelen. In de eerste Afdeeling zullen we een Verhaal hunner Familiën, Zeden en Burgerlyke Plechtigheden doen. Voor de tweede zullenwe, wat hunne Leerstukken en Godtsdienstoeffening aangaat, bespaaren. Doch eveneens als een Tartaar, die ondernemen zoude aan zynen Landaart de Leerstukken en Plechtigheden der Christenen te beschryven, verplicht zoude zyn een onderscheid te stellen tusschen de Grieksche, Roomsche, Engelsche en Geeneefsche Kerken; insgelyks om aan alle de Braminen niet toe te eigenen, 't geene mogelyk niet dan een byzondere Sekte betreft, moeten we vooraf zeggen dat deeze, waar van wy handelen, die geenen zyn, die het half Eilandt van Indië en voornamentlyk de Kust van Cormandel bewoonen. De Heer Abraham Roger, die zich tien jaaren te Paliacatte onthouden heeft, alwaar hy naaukeurig onderzoek deed van 't Leven en 't Geloof der Braminen, waar mede hy omging, heeft 'er een naaukeurig en geacht Bericht van in 't licht gegeeven;Ga naar voetnoot(d) nademaal hy 'er een ooggetuige van is geweest. Jammer is 't dat het op een afgekeurde manier geschreeven is, overlaaden met veel nodelooze aanmerkingen, en opgevuldt met verdrietigheden, en boven dien zoo qualyk in 't Fransch vertaaltGa naar voetnoot(e) dat het byna onleesbaar in die Taal is, voor den geenen die een byzonder belang hebben zich van deeze stoffe onderrecht te zien. Ons voorneemen echter is deezen Schryver in zyne wezentlykste zaaken te volgen; en indien wy iets van andere Schryvers ontleenen, die mede van de Braminen geschreeven hebben, zullenwe zorgdraagen de oorsprong aan te wyzen, waaruit wy 't gehaalt hebben. |
|