Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijX. Hoofdtstuk
| |
[pagina 97]
| |
en om gemakkelyker uitspraak Brachmes genoemt zyn. 't Is echter niet waarschynlyk; want zy kennen onder hen deezen Brachman niet, en zy hebben nooit van Abraham gehoort: maar zy betuigen in tegendeel, dat zy de naam van Braminen en Brammon aangenomen hebben, die volgens hunne orde Registers de eerste is geweest, die onder hen het Priesterschap bedient heeft, of wel van Bremaw, (voegende aan dit woordt het woordtleedje nes) die de eerste van de tweede Waereldt was, aan wien de Wet gegeeven wierd. Ga naar margenoot+ Wat de verscheiden soorten van Braminen aangaat, die by den Volke als Priesters worden aangezien, daar van zyn 'er twee soorten. Eerstelyk zyn 'er gemeene Braminen, die in de Indien in grooter getal dan de anderen zyn, en ten tweeden vind men 'er byzondere Braminen, die 'er veel minder gevonden worden. Door de Benjanen worden deeze laatsten Verteas en door de Moren Scurahs genoemt. De gemeene Braminen hebben 82. Geslachten of Familiën, wiens Patronen onder hen zoo veel groote en geachte Mannen zyn, wegens hunne Geleerdheit en Godtvruchtigheit ongemeen berucht. Zy noemen hen Waarzeggers van de een of andere plaats, volgens die alwaar zy hun verblyf hebben. De eerste onder hen wordt Vicalnagranauger genoemt, dat is, Waarzegger van Vicalnagra; een andere wordt Vulnagranauger geheeten, te weeten, Waarzegger van Vulnagra, 't welk een dus genoemde Stadt is, gelyk ook de andere. Overzulks zy door dit middel in deeze 82. Geslachten onderscheiden zyn. Ga naar margenoot+ Aan deeze Braminen is bevolen, wanneer zy Godt in 't openbaar bidden of dat ze den Volke de Wet voorleezen, zekere gestaltens en gekke kuuren aan te rechten, om de oogen en d'opmerking der Toehoorderen tot zich te trekken, 't welk niet onvermaakelyk is te zien. Wanneer zy bidden, slaan, zy beide de handen van een en heffenze naar Hemelwaarts, als of zy gereed stonden te ontfangen, 't geen zy verzoeken. Zy slaan hunne oogen nederwaarts ter Aarde, en zitten met geboogen kniën op hunnen beenen, om hunne vrees en onderdanigheit te betuigen. Voor 't overige is 't hun niet gedoogt het Boek aan Bremaw gegeeven te leezen, dan zingende en met een zekere hooge en laage toon, vermits zy zeggen dat 'er Bremaw niet alleen zodanig een gebruik van heeft gehad: maar dat Godt hem dit uitdrukkelyk geboden heeft, op dat zyne Wet hun een onderwerp van vreugde en verheuging zoude zyn. Ga naar margenoot+ De Braminen hebben mede Queekschoolen, waarin de Jongelingen van 't Geslacht, in den Godtsdienst en in hunne Ceremoniën onderweezen worden. De Wyze van hunne Leeroeffening en Aanneeming, is wel waardig nagedacht te worden, als ook hunne Bevestiging en Ordening in 't Priesterschap. Eerstelyk wordenze, omtrent zeven Jaaren te hebben bereikt, na wel gewasschen te zyn, om de zuiverheit van hun Geslacht te kennen te geeven, in deeze soort van Leeroeffening toegelaaten: vervolgens ontfangt men hen gansch naakt, om te toonen dat zy alles verachten en dat zy zich van allerlei zorge ontslaan, om zich t'eenemaal op de Leeroeffening toe te leggen. Dit verricht hebbende, scheert men hen het hoofdthair af, behalven een soort van afhangende lok, achter op 't hoofdt laatende, om hun te kennen te geeven, dat ze hunne Leeroeffening niet verlaaten moeten, en indien dit gebeurde, dat men hen by deezen lok trekken zal, om weder te komen en hunne verlaaten oeffening te hervatten. Men verplicht hen tot een Pitagorische stilzwygenheit, en 't is hun verboden overluidt te spreeken, te spugen en te kuchen. Zy draagen om de lendenen een leere gordel, en insgelyks een riem rondom hunnen hals, die hun onder den linker arm doorgaat. Veertien Jaaren bereikt hebbende, neemt men hen, indien zy bequaam zyn, als Braminen aan, en alsdan leggenze deeze leere riem af, en neemen vier byeen gevoegde draaden aan, die hen over den rechter schouder en onder den rechter arm door gaan. Zy slaapen met deeze draaden, leggenze nooit af, en draagende hun leven lang ter eere van Godt, en van Bremaw, Wisteney, en Ruddery: merkende de zelve als het Zegel en 't Merkteken van hunne Bediening aan. Wanneer men die hun, 't welk men de Orde zou kennen noemen, geeft, verplicht men hen eerstelyk in hun Geslacht of Familie niets te veranderen noch te vernieuwen; verdere moetenze alles 't welk in de Wet der Braminen bevolen is, naaukeurig waarneemen, en eindelyk de verborgenheden hunne Wet den geenen van een anderen Godtsdienst niet openbaaren; dit nu zyn de voornaamste zaaken die deeze Braminen hebben waar te neemen. Wat de byzondere Braminen aangaat,Ga naar margenoot+ die zy Verteas noemen, deeze zyn gemeenlyk Persoonen uit 't Geslacht van Scuderry, of der Kooplieden, die uit Godvruchtigheit deze bediening waarneemen. Deeze menschen kleeden zich met een wit wolle kleedt, 't welk hun tot over de dyen hangt, laatende het overige naakt. Zy dekken zich nooit het hoofdt, ten teken van achting, | |
[pagina 98]
| |
't welk zy Godt toedraagen. Zy scheeren hun hoofdthair niet; maar plukken de hairen uit, behalven een weinig op den kruin overlaatende, insgelyk plukken ze mede het hair van de oogleden en de kin uit. Verscheiden Familiën deezer Braminen zyn 'er, eenige worden Soudraes genoemt, deeze gaan nooit in de Pagoden: maar oeffenen den Dienst Godts by zich zelven. Een ander soort is 'er die men Tuppaes noemt, die in de Pagoden hunne gebeden doen; en een derde soort die Curthurs geheeten word, bidden Godt alleen en zonder iemandts tegenwoordigheit. Een vierde soort word Onkeleaus geheeten, zy willen geene Beelden dulden; en de vyfde soort, die de strengste van allen is, word Pushaleaus genoemt. Deeze soorten van Braminen hebben een zekere dag van vreugde die zy Putcheson noemen, die zy maandelyks geduurende vyf dagen vieren; maar tusschen ieder deezer vyf dagen neemenze een Vastendag waar. Dit Feest word altoos in 't huis van de aanzienelykste geviert, en in dien tydt deelt men gemeenlyk mildaadig eenig geldt uit, overzulks men geen levendige Dieren noch Schepzels doode. Deeze zyn in veel dingen strenger dan de gemeene Braminen. Het Huwelyk 't welk aan anderen gedoogt word, is hun verboden. Zy zyn in eeten en drinken matiger dan anderen; want behalven deeze Feestdagen, eeten ze niet dan 't geen men hun geeft, en bewaaren niets voor den volgenden dag noch voor een andere maaltydt. Zy bewaaren zorgvuldiglyker dan andere de bezielde dingen, en drinken niet dan gekookt water, op dat 'er de damp, die zy gelooven de ziel van 't water te zyn, uit wazemen kan. Zy veegen met een bezem hun eigen vuiligheit weg, bezorgt zynde dat 'er geen wormen uit voortkomen die mogten vertreeden worden. Zy hebben een Gasthuis voor zieke en verlamde Vogels, die zy voor de waarde van Geldt koopen en trachten te geneezen. Alle dingen zyn onder hun gemeen. Zy stellen weinig vertrouwen op de Afwassching, en rekenen 't een eer morsig en besmeert te zyn. Dit nu zal genoeg zyn om deeze Braminen te leeren kennen. |
|