Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 93]
| |
plaatsen te doen. Hierom is 't dat 'er de Braminen Tempels voor hunne Afgoden bouwen, en dat zy 'er zich onthouden om deeze Godsdienstige plechtigheden ten dienste der geenen die 'er komen, te doen. Zy hebben voor deeze Boomen ongemeen veel achting, en zy beelden zich in, dat den geenen groot ongeluk overkomt, die 'er de minste takken van schenden. Wanneer zy hunne Vergaderingen onder deeze Boomen houden, brengt 'er een ieder zyn Offer, en zy bestrooyen zich met poejer van verscheidene kleuren. Zy voldoen 'er hunne aanbiddingen, waarvan zy het getal door 't geluide van een klein schelletje aanteekenen. Zy bidden 'er om de gezondheit, rykdommen, een groote nakomelingschap, en een gelukkig gevolg hunner bezigheden; en meesten tydt als zy 'er in een groot getal vergaderen, rechten zy 'er vreugdemaalen aan. Ga naar margenoot+ IV. Insgelyks zyn zy verplicht zekere gebeden in hunne Tempels te doen. Deeze bestaan in een veelvuldige herhaaling van naamen en eigenschappen Godts, uitgebreid en verklaart. Zy doen' er mede Processiën, zingende hunne Geboden en klinkkende met schellen; en doen 'er voor hunne Afgoden Offergeschenken. Ga naar margenoot+ V. Ook zynze verplicht naar verre afgelegene Rivieren in Pelgrimaadje te gaan, gelyk naar de Ganges, om 'er hun te wasschen, en 'er hun Offer te brengen. Zy gaan 'er in groote meenigte, en de gesteentens en rykdommen die zy in deeze Rivier werpen, zyn byna onschatbaar. Deeze die te sterven komt, door dit water bevochtigt, word by hun voor een grooten Heilig gehouden, en van alle zyne misdaaden gezuivert te zyn. Ga naar margenoot+ VI. Zy oeffenen mede een soort van aanroeping der Heiligen, aan wien zy het vermogen toeëigenen, verscheidene zaaken gelukkiglyk ten einde te brengen. Die begeeren gelukkig in hun Huwelyk te zyn, roepen Hurmount aan; die eenig Gebouw onderneemen willen, bidden Gunnes, en die Ziek zyn, Vegenaut. De Soldaten die een Krygsonderneeming willen uitvoeren, vervoegen zich by Bimohem; de elendigen by Syer, en die gelukkig zyn zullen hunne gebeden voor Nycasser doen. Ga naar margenoot+ VII. Zy zyn mede door hunne Wet verplicht Godt aan te bidden, zoodra als eenig schepzel zich voor hun gezicht na Zonnen opgang vertoont; en zy bewyzen voornamentlyk deezen Godtsdienstigen plicht en merkteken hunner Godtsdienstigheit aan Zon en Maan, die zy de oogen Godts noemen. Ook handelen ze zeer heuschelyk zekere soorten van Dieren, die zy zuiverder en min bezoedelt dan andere achten; als Geiten, en diergelyken, waaraan zy zoo veel goedheit en onnozelheit toeëigenen, (nademaal de zielen der Menschen in hun lichaam komen) dat als zy de vloer hunner kamers met hunne vuiligheit bestryken, gelooven ze dat die door deeze onreinigheit geheiligt worden. VIII. Men moet aanmerken dat hun gebruikGa naar margenoot+ van te doopen, en den Kinderen een naam te geeven, in de Geslachten der Braminen niet eveneens, dan in anderen is. Want men wascht enkelyk de kinderen van andere Geslachten met water, waarna een der Bloedvrienden het Kindt tegen het voorhoofdt een pen zet om te schryven, en doet dit kort gebedt: O Godt, schryf het goede op 't voorhoofat van dit kindt. Daarna geeven ze aan 't Kindt den naam waar mede het zal genoemt worden, en stryken op 't midden van 't voorhoofdt een roode zalf, op dat een ieder weete dat het geteekent zy, om een Kindt Godts te zyn; waarna deeze plechtigheit eindigt. Maar de Kinderen van 't Geslacht der Braminen worden niet alleen met water, gelyk de anderen gewasschen; want behalven dat, bestrykt men ze met den Oly, en men spreekt zekere woorden als by wyze Inwying uit, die dusdanig luiden: O Godt, wy stellen u dit kindt voor, uit een Heilig Geslacht gebooren, gezalft met Oly en gereinigt met Water: waarby andere gewoone Ceremoniën voegende, bidden ze gezamentlyk, dat het een Godtsdienstig Waarneemer van de Wet der Braminen mag worden, en naaukeurig de tydt van zyne geboorte aanmerkende, stellen ze zyn Gebourtenuur overeenkomstig met de gesteldheit der twaalf Hemelsteken, om te ervaaren of het geduurende zyn leven gelukkig of ongelukkig zal zyn. Zy bewaaren deeze Geboorteschouwing, zonder die iemandt te laaten zien, tot den dag van zyn Huwelyk, die zy de gelukkigste van hun leven achten. Alsdan maaken ze de gevaaren bekent, waar voor hy zich te wachten heeft, en deezen waarmede hy noch gedrygt word. IX. Aangaande hun Huwelyken, moetenGa naar margenoot+ we aanmerken, dat de tydt van die te voltrekken veel met die van andere Volkeren verschilt: want zy trouwen omtrent het zevende Jaar huns ouderdom, nademaal zy meenen dat het Huwelyk als een der voornaamste bedryven van 's menschen leven is, en zy gelooven dat het grootste ongeluk, 't welk hen overkomen kan, is, datze zonder getrouwt te zyn geweest, sterven, en somtyds gebeurt, wanneer ze al te lang wachten. Als men wegens 't Huwelyk onderling | |
[pagina 94]
| |
overeen gekomen is, en het beslooten heeft, zend men onder tromperten geschal en 't roeren der trommelen de Geschenken naar des toekomende Bruids Ouders, en deeze die de zelve verzellen zingen gezangen tot lof der Verbondenen. Wanneer de Ouders van de Dochter deeze Geschenken hebben aangenomen, zenden zy 'er anderen aan den toekomende Bruidegom, om te betuigen dat zyn verzoek hun aangenaam is, en men verzelt die met gezangen van zyn lof. Vervolgens de Braminen den dag bestemt hebbende, wanneer de plechtigheit des Huwelyks zal voltrokken worden, doet men een soort van openbaare Uitgeleide, op dat 'er de Inwooners van de Plaats bericht van krygen. De Bruidegom maakt een aanvang deezer plechtigheit met zyne bruiloftskleederen bekleedt, en gevolgt van de voornaamste Kinderen van zyn Geslacht, eenige te paerdt, en anderen in Palanqyns, alle met edel gesteentens, sluiers en andere soorten van deftige kleederen versiert. Zy doen deeze geleipracht door de voornaamste straaten der Stadt, gevolgt van Keteltrommen en Trompetten met vergulde wimpels versiert. De Bruidegom is van de anderen onderscheiden door een kostelyke kroon met gesteentens versiert, die hy op 't hoofdt heeft. Nadat hy zich dus heeft vertoont, verschynt den volgenden dag de Bruidt in 't openbaar, met de zelfde pracht, met een kostelyke kroon op 't hoofdt versiert, en verzelt van alle de jonge Dochters van 't zelfde Geslacht. Zy blyft eenigen tydt zich voor een ieder vertoonen in deezen deftigen opschik. Wanneer de dag geëindigt is, gaan ze alle naar het Huis om de laatste plechtigheden van 't Huwelyk te voltrekken. De plechtigheit van 't Huwelyk vereischt dat de gehuwde niet eer gemeenschap hebben, dan na de Zon onder gegaan zy; waarna men een vuur ontsteekt 't welk men tusschen de twee gehuwden aanlegt, om te beteekenen, dat de vuurige liefde hunne vriendschap verzellen moet. Vervolgens binden ze hen te samen met een kleine zyde snoer, die men hen om 't lichaam knoopt, om te toonen dat het Huwelyk een onverbreeklyken bandt is, en dat ze zich nooit mogen van elkander scheiden. Men legt mede een sluier tusschen hen, om te kennen te geeven datze hunne natuurlyke deelen voor 't Huwelyk niet ontblooten moeten: maar dat wanneer het de noodzaakelykheit vereischt van zich elkander t'ontblooten, om hun plicht te voldoen, dat dan de Zedigheit afgelegt zy. Zy zeggen dat deeze gewoonte gegrondt is op de ontmoeting van Brammon en Savatrée, die, om dat zy naakt waren, hunne schaamdeelen bedekten, tot dat de woorden die het Huwewelyk sloten, uitgesproken waren. Als dit alles verricht is, doet de Bramine een korte aanspraak, waarin hy de Man vermaant de Vrouw in alle de benoodigdheden by te staan, en de Vrouw om onkreukbaar de trouw die zy haaren Man schuldig is, te bewaaren. Vervolgens zegent hy hen, en wenscht hun een gelukkige nakomelingschap. Men neemt dan de sluier tusschen hun beiden gelegt geweest, weg, en ontknoopt de kleine snoer waarmede zy gebonden waren, geevende hun vryheit te doen wat hun lust. Onder hun hebben ze geen ander Huwelyksgift dan de gesteentens die de Bruidt op den Bruiloftsdag draagt, overzulks de beweegredenen van 't Huwelyk op geen belang zoude gegrond zyn; en niemandt blyft op 't Bruiloftsfeest dan die van het zelfde Geslacht zyn. Om te besluiten, zy hebben in huwelykszaaken zekere Wettelyke Waarneemingen die by ieder Geslacht byzonder zyn, en die onderscheid onder hun maaken. By voorbeeldt, het word aan geene Vrouw gedoogt zich anderwerf in 't Huwelyk te begeeven, indien zy niet van 't Geslacht van Wyse zy, te weeten, van de Ambachten of Handtwerken. Den Mannen van alle Geslachten is 't geoorloft andermaal te trouwen, uitgezondert die van 't Geslacht der Braminen: deeze uit een Geslacht, zyn verplicht in hun eigen Geslacht te trouwen; hierom is 't dat de Braminen met de afkomelingen der Braminen trouwen moeten; de Cuttereys met die van de Cuttereys afkomstig zyn, en de Shudderies insgelyks. Maar de Wyses zyn niet alleen verplicht te huwelyken met die geen die van hun Geslacht zyn, zy zyn behalven dat genoodzaakt de Dochters te trouwen, wier Vaders van hun eigen Handwerk zyn; als een Zoon van een Wondheelder aan de Dochter van een Baardscheerder, en dus met de anderen, vermits zy niet buiten hun Geslacht gaan, en ook in hun Beroep zonder vermenging blyven. Met hunne Dooden te begraaven gaan zyGa naar margenoot+ aldus om. Wanneer iemandt ziek is, op 't uitterste legt, en buiten hoop van herstelling is, laat men hem overluid Narraune zeggen, dit is een der namen Gods, 't welk zoo veel als barmhartigheit voor den Zondaar beteekent: nademaal de kranke in deezen staat de barmhartigheit noodig heeft. Wanneer hy zieltogende is, en dat zyne ziel van 't lichaam te scheiden staat, openen ze hem de handt en storten 'er water in, als een Offerhande die hy van zyn leven doet, biddende Kisteneruppon, de God des Waters, | |
[pagina 95]
| |
van hem wel gezuivert voor Godt, met deeze Offerhande in zyne handt te vertoonen. Als hy gestorven is, wasschen zy zyn lyk, om te betekenen dat hy gereinigt en gezuivert is. Zie nu hoe zy hunne Dooden begraaven: Eerstelyk draagen ze het doode lyk naar den oever van een Rivier, des wegen aangeweezen, en na hem ter aarde te hebben gebracht, zegt de Bramine: O Aarde, wy beveelen u onzen broeder. Terwyl hy in 't leven was, hebt gy'er deel aan gehadt, want hy was van aarde gemaakt, en onderhouden van de goederen der aarde; derhalven is 't dat wy u hem wedergeeven zullen, nu hy Doodt is. Daarna zetten zy rondom dit lyk de stoffen die bequaam in 't branden zyn, die zy met zekeren Oly begieten, steeken 'er het vuur in, en werpen 'er noch veele drogeryen die van een welriekende en goeden geur zyn, by. Alsdan zegt de Bramine: O Vuur, toen hy leefde had gy recht over hem, nademaal hy door zyne natuurlyke warmte bestond, hierom is 't dat wy u zyn lichaam wedergeeven, op dat gy hem zuivert. Daarna neemt de Zoon van den Overleedenen een pot met water, die hy op de vloer neerzet, en plaatst 'er een andere pot vol melk op. Dit dus beschikt hebbende, breekt hy door 't werpen van een steen de onderste pot, zulks 'er het water uitloopt, 't welk veroorzaakt dat de Pot die 'er op staat omvalt, als geen steunsel meer vindende, waardoor de melk die 'er in was, wegloopt: alsdan neemt de Zoon gelegenbeit deeze Zedeles te uiten. Gelyk de steen door zyne kracht genoodzaakt heeft, om zoo te zeggen, dit vat van zyn vocht, dat 'er in was, te ontlasten; eveneens heeft de hevige Ziekte de gezondheit en 't lichaam myns Vaders bedorven, en weder tot niet gebragt, gelyk dit water en de melk, op den grondt uitgestort zyn, en 't welk men niet weder vergaderen kan. Wanneer het lichaam t'eenemaal is verbrandt, werpenze vervolgens de assche in de lucht, en de Bramine zegt deeze woorden: O Lucht, terwyl hy leefde heeft hy u ingeademt, nu heeft hy voor de laatstemaal zulks gedaan, en wy geeven hem u weder; wanneer de lyk-asch in 't water geworpen wordt, zegt de Bramine: O Water, toen hy in 't leven was, heeft hem uw vocht onderhouden; maar nu zyn lichaam in verscheiden deelen gescheiden word, neemt 'er uw deel van. Dus geevenze ieder Hoofdtstoffe 't geen haar toebehoort, en doordien zy van gedachten zyn, dat des menschen leven door de vier Hoofdstoffen bestaat, zeggenze, dat het noodig is dat hunne lichaamen na hunne Doodt onder haar verdeelt worden. Wanneer deeze Lykplechtigheit verricht is, vertoont de Bramine aan den Zoon, of den naasten Bloedvriendt van den Overledene een papier, waar op de Ziektens zyner Voorzaten geschreeven zyn, en leest hem de gestelde orde van den geenen voor die in den rouw zyn, zulks zy geduurende tien dagen geen Betel mogen kaauwen, noch hun Hooft met Oly wryven, noch schoon linnen dan eens in de maandt, geduurende het gansche rouw - jaar aandoen; dat hy op den dag van zyns Vaders afsterven aan zyne Vrienden een maaltydt geeven moet, en de Rivier gaan bezoeken waarin zyne assche geworpen is. Sedert deeze Wetten en Inzettingen, is 'er een gewoonte onder hen ingevoert; die de Vrouwen verplicht, haare Mannen overleevende, zich vrywillig aan te bieden om levendig met hun verbrand te worden. Dit word nu noch op eenige plaatsen gedaan, en voornamentlyk by voornaame persoonaadjes, alhoewel 'er de voorbeelden nu zoo gemeen niet meer van zyn, als die eertyds waren. Propertius laat zich elders over deeze gewoonte met deeze woorden uit:
Felix Eois lex funeris una Maritis,
Quos Aurora suis rubra colorat aquis:
Namque ubi mortifero jacta est fax ultima lecto,
Uxorum fluxis stat pia turba comis.
Et certamen habet lethi quae viva sequatur,
Conjugibus pudor est non licuisse mori;
Ardent victrices & flammae pectora praebent,
Imponuntque suis ora perusta Viris.
't Welk deezen zin heeft: Gelukkig heerscht een Wet in 't Oosten voor die sterven,
Daar roode Dageraat de lucht verwt nat van douw.
Zoodra de lyktoorts blaakt, voor die het leven derven,
Staan Vrouwen rondom 't lyk, met hangend' hair, vol rouw;
Men yvert reeds om strydt, 's Mans lykvuur te genaaken:
| |
[pagina 96]
| |
Want schand'lyk is 't geacht, wanneer dit word ontzegt;
Zy springen in de vlam, hoe fel den gloedt mag blaaken,
En stervend' kust men 't lyk, als trouwplicht van den Echt.
Ga naar margenoot+ Maar schoon Propertius deeze plechtigheit voor een teken van de kuisheit der Vrouwen aanmerkt, echter zegt men, dat ze wegens haare ongetrouheit ingevoert is, en vermits zy dikmaals hunne Mannen met vergif ombragten, om zich te beter met haare Boelen te verlustigen; 't welk veroorzaakt heeft dat de Raiahs de Braminen verplichtten de Vrouwen door een Godtsdienstig bevel te verbieden, zich weder in 't Huwelyk te begeeven, en haare Mannen te overleeven; om haar deeze boosaardige handeling af te wennen, en te noodzaaken zorge voor het welzyn haarer Mannen te draagen. Dit nu veroorzaakt dat de kuiste onder haar, om haare achting te handhaaven, en zich van een zoo verfoeielyke misdaadt te rechtvaerdigen, geene zwaarigheit maaken van zich dusdanig op te offeren, om de liefde te betuigen die zy haare Mannen hebben toegedraaagen. Zie hoe deeze plechtigheit geoeffent word: Wanneer haare Mannen overleden zyn, sieren zy zich op 't kostelykste met haare Juwelen op, en verzellen het Lyk tot aan 't Graf, zingende langs den weg loftuitingen van den Overledenen, en betuigende openbaarlyk dat ze hem niet verlaaten willen. Zoodra als men het lyk op den Houtmyt heeft gezet, deelen ze haare Juwelen aan haar beste vrindinnen uit, en werpen zich vervolgens op 't lyk, waarvan zy het hoofdt aan haaren boezem drukken; en terwyl men op allerlei speeltuigen speelt, om te beletten dat het gekerm van deeze die men verbrand, niet gehoort worde, steekt men het vuur in den Houtmyt, waarmede zy worden verteert. |
|