Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 89]
| |
Ga naar margenoot+ alle soorten van Zonden vergreepen had, voorzag hy dit ongeval in de tweede, scheppende drie Personen volmaakter dan de eerste; en deeze wierden Bremaw, Wisteney en Ruddery genoemt. Godt daalde van den Hemel af op een hoogen Berg Meropurbatée genoemt, van wiens hoogte hy deeze woorden sprak: staa op Bremaw, eerste der levendige Schepselen van de twee Waereldt. Zoodra als Godt dit gesproken had, deed de Aarde Bremaw uit haare ingewanden voortkomen, en dit Schepsel kende aanstonds zynen Schepper, en aanbad hem. Insgelyks liet Godt op dezelve wyze Wisteny en Ruddery uit de aarde voortkomen, die hem gezamentlyk aanbaden. Ga naar margenoot+ Maar alzoo Godt niets zonder oogmerk doet, en alle zaaken tot een zeker einde schikt, liet hy deeze drie Menschen niet leedig zyn; hy besloot zich van hun te dienen om de Waereldt te herstellen. Hy gaf aan Bremaw de macht van Schepzels toe te stellen, naardien, zoo de Benjanen meenen, Godt zich als groote Heeren gedroeg, die niet dan door hunne Amptenaren hun doen verrichtten, en dat het overzulks met de grootheit van Godt niet overeenquam zich te verneederen om zelf zyne Schepselen te scheppen, laatende dit door zyne Bedienaren geschieden. Ga naar margenoot+ Wisteney, als de tweede, was de zorg van de handhaving deezer Schepzelen aanbevolen; maar aan Ruddery, die de derde was, gaf hy 't vermogen van ze te verdelgen; vaarziende wel dat ze Godloos worden zouden, en verdienen om gestraft te worden. Nevens dit vermogen 't welk deeze drie Personen hadden, om zodanige groote dingen te verrichten, vereischte mede dat hy hun de middelen gaf zich waardiglyk in de onderscheiden bedieningen te quyten, waarin hy hen hadde gestelt. Bremaw had dan het vermogen alle de Schepzelen te scheppen en voort te brengen. Op dat nu Wisteney hen konde bewaaren, gaf Godt hem een volstrekte macht over alles 't welk eenig nut tot hunne behoudenis bybrengen kon. Hy maakte hem Heer over de Zon en Maan, de Wolken en den Dauw, de Bergen en Valeien, en stelde in zyn bestier de verscheiden Zaaizoenen van 't Jaar. Hy gaf hem het vermogen de rykdommen, gezondheit en eere te begeeven; en met een woordt, hy maakte hem meester van alles 't geen tot 's Menschen welzyn en andere Schepzelen konde eenig nut doen. En overzulks Ruddery mogte bequaam zyn de Goddelyke Gerechtigheit uit te voeren, gaf hem Godt het vermogen over alles 't geen den levendigen Schepzelen kon verwoesting veroorzaaken. Godt maakte hem Uitdeeler van kastydingen en straffen, en van dingen die dienden om der Menschen misdaaden te beteugelen, als Ziektens, Hongersnoodt, Oorlog, Pest en Doodt. Aan een ieder van hun, volgens de drie onderscheiden Bedieningen, wierd een zekeren tydt om op de Aarde hun verblyf te neemen, voorgeschreeven. Het werk van de Schepping, 't welk Bremaw toe geweezen was, in de tweede Waereldt ten einde gebrag, moest hy op 't eindigen van deezen tweeden Waerelds Ouderdom worden ten Hemel op genomen; maar naardien de andere Gewesten door deeze bevolkt, die uit de algemeene verwoesting der Waereldt waren gered, bleef Wisteney tweemaal zoo lang op de Aarde als zyn Broeder Bremaw. Ruddery wierd dan driemaal zoo lang tydt verleent als Wisteney, op dat hy, wanneer den grooten dag des Oordeels komen zal, alle de lichaamen verdelgen kan, en alsdan de zielen naar de plaats der Heerlykheit voeren. Nu was 'er niet meer overig dan om deGa naar margenoot+ zaaken uit te voeren, die Godt in hunne macht had gestelt. Bremaw overdacht hoedanig hy zich waardig van den last hem opgelegt, te quyten had. Terwyl hy hier over krachtiglyk pynsde, gevoelde hy een groot ongemak in zyn lichaam en smert in alle zyne leden. Dit wierd met een diergelyke buikwee gevolgt, als de Vrouwen lyden, wanneer zy in arbeidt zyn. Zyn lichaam zwol met een ongemeene en geëvenmaatigde onverwachte volwassen heit van den dragt op, die 'er in opgesloten was. Zyne ingewanden strekten zich merkelyk uit, alhoewel hy van een grooter gestalte als andere menschen was: en deeze krachtige pooging wierd zoo hevig, dat hy 'er byna als zieltoogende van wierd. Eindelyk opende zich zyn lichaam op twee plaatsen, ter rechter en linkerzyde, waar uit tweelingen voortquamen, de een was mannelyk en de andere vrouwelyk, die beide in hunne natuurlyke groote ter Waereldt quamen. Bremaw onderwees hen wat de Goddelykheit betrof. Hy noemde de Man Manow en de Vrouw Ceteroupa. Deeze twee Schepsels, nadat ze Godt aangebeden en Bremaw bedankt hadden, die hun ter Waereldt had gebragt, en hen zegenende op dat ze zich vermeenigvuldigen mogten, wierden naar 't Oosten op een Berg Munderpuruool genoemt, gezonden; hy belaste hun den geenen die zy voortteelen zouden, naar 't Westen, Noorden en Zuiden te zenden. Ceteroupa baarde drie Zoonen en drie Dochters; de oudste Zoon werd Priauretta, de tweede Outanapautha, en de derde Scomeraut genoemt. De oudste Dochter was Cammah, de tweede Soonerettaw en de jongste Sumboo geheeten. Toen | |
[pagina 90]
| |
deeze Kinderen groot geworden waren, begaven zy zich naar hunne aangeweezen plaatsen. Priauretta en Cammah wierden naar 't Westen naar den Berg, Segund genoemt, gezonden; Outanapautha en Soonerettaw naar 't Noorden, naar den Berg Ripola; Soomeraut en Sumboo naar 't Zuiden, naar den Berg Supars, en in alle deeze Gewesten deedenze een groote volkplanting oprechten. Wisteney gaf last ter benoodigdheden voor de behoudenis en onderhouding deezer Schepzelen; laatende hun alles genieten 't welk hen konde gelukkig doen leeven. Maar Ruddery zond hun verdrukkingen, ziektens, en de doodt toe, nevens de veroordeeling over de Menschen-Kinderen, na dat ze hun leven boos of ongeregeld aanleiden. Dus was nu de Goddelyke Huishouding om de Waereldt in den tweeden Ouderdom te herstellen. Wy zullen nu zien hoe Godt, volgens der Benjanen meening, de menschen van de tweede Waereldt onderweezen heeft. |
|