II. Hoofdtstuk.
Van Brammons Reize, als oudste Zoon van Pourous, naar 't Oosten, hoe hy aldaar de Vrouw vond, voor hem beschikt; wat by hun eerste te Zamenkomst voorviel; en hoe zy te samen een Huwelyk maaken, en het Oosten Volken.
De oudste Zoon van den eersten Mensch, Brammon genoemt, groot geworden, werd door zyne andere Broeders hoog geacht, zoo wel wegens het recht van eerste geboorte als zyne byzondere verdienste: maar voornamentlyk wegens den omgang die hy dikmaals, raakende den Godtsdienst, met Godt had, en hoedanig hem te dienen, waarin hy hem onderwees; want Godt openbaarde zich hem somtyds in persoon en in den gezichte. Overzulks dan Brammon zorgvuldig en met groote oplettendheit in 't Boek las, 't welk Godt hem gegeeven had, waarin alle de verborgenheden en voorschriften van den Goddelyken Dienst begreepen waren.
Ga naar margenoot+ Alzoo Godt den Mensch in een vermaakelyke en aangenaame plaats geschapen had, en dat deeze plaats, gelyk uit verscheiden omstandigheden blyken zal, den buik en navel der aarde moeste zyn, alwaar de Zon nooit schaduw op den Middag maakt; wilde hy deeze Broeders, die tot manbaare jaaren gekomen waren, van 't middelpunt der Aarde naar den omtrek zenden, om die te bevolken. 't Is derhalven dat hy aan Brammon beval, het Boek in zyne handt te neemen, waarin de Goddelyke Wetten geschreeven waren, en zich op weg te begeeven alwaar de Zoon opging, te weeten, naar 't Oosten.
De Zon had naaulyks haare heldere straalen op de toppen der bergen laaten schynen, of Brammon sloeg den weg derwaarts in: want het was redelyk dat het Oosten, 't welk het schoonste gedeelte van de Waereldt uitleevert, het eerst voor alle de andereGa naar margenoot+ deelen bevolkt wierd. Na dat hy eenigen tydt zynen weg gevordert had, bevond hy zich na by een hoogen Berg, waar voor een schoone Vallei lag. Uit den grondt vloeide zachtelyk een heldere Beek, aan welken oever zich een Vrouw vertoonde die haar met dit water laafde. Zy was, gelyk hy, gansch naakt, en hunne onnozelheit had hen noch niet verplicht om hunne naaktheit te bedekken, overzulks zy zich niet schaamden. Deeze Vrouw had zwart hair, en haar olyfverwig lichaam gevoelde de hitte der Zonne, en de warmte der plaats. Zy was wel gemaakt, en van een middelmatige gestalte. Zy had een lieflyk en zedig gezicht, overeenkomstig met den zwaarmoedigen aart van dien die haar ontmoet was.
Maar alzoo zy niet gewoon was een voorwerpGa naar margenoot+ te zien, 't welk haar zoo wel geleek, wierdze daar over verbaast, en bleef eenigen tydt, deels van verwondering en deels van schaamte opgetogen en verzet, overleggende by zich zelven of ze de vlucht neemen, of blyven zoude, af zich met het zien van een voorwerp te vergenoegen, 't welk haar zoo behaagelyk scheen. Brammon was niet min in bekommering, duchtende, indien zy vluchtte, de tegenwoordigheit van een zoo schoon voorwerp te verliezen: overzulks zy vol van schaamte en verwondering voor elkander, als onbeweeglyk zonder te spreeken bleeven staan. Eindelyk de Vrouw ziende dat Brammon zynen plicht niet voldeed, verkloekte zich hem te vraagen, wat hem herwaarts dreef. Hy antwoordde haar, dat hy 'er door bevel van dien gekomen was, die de Waereldt geschapen had, insgelyks hem en haar gemaakt, en dat hy de oorzaak van alle andere zichtbaare Schepzelen was, als ook van 't licht 't welk hun het vermaak gaf van te konnen zien. De Vrouw, die door Godt met verstandt en vermogen, en door haare redenering zich te uiten, begaaft was, zeide hem, verder haare onderhandeling vervolgende, dat de overeenkomst die 'er tusschen hun was, een ontwyffelbaar teken moest zyn, dat ze door een en de zelve handt gemaakt waren, en dat deeze Maaker van hun Wezen, die zoo verstandiglyk alle dingen tot hun bequaam einde bestiert had, mogelyk hun dus elkander had laaten ontmoeten, om door een naauverknochten bandt hen voortaan onscheidelyk aan elkander te voegen: en slaande teffens de oogen op het Boek, 't welk Brammon in zyne handt had, vroeg zy hem, wat het was; die haar met weinig woorden te verstaan gegeeven hebbende, 't geen 'er hem van bekent was, bad ze hem by haar neder te zitten, en haar in den Godtsdienst te onderwyzen: 't welk hy haar gewillig toestond. Vervolgens de een en ander begreepen hebbende, dat hunne
ont-