Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXXV. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 74]
| |
westen geleezen, en volgens deeze berichten quamen ze ons gemeenlyk als bekoorlyke plaatsen voor. Alles deed 'er zich schoon op, alles was beminnelyk, en de eenvoudigste vermaakelykheden waren 'er in overvloed te vinden. Niets ontbrak 'er by die in deeze gelukkige Landstreeken leefden, dan 'er eeuwig te leeven om 'er voor altoos gelukkig te zyn. Wy geloofden 't dus, doordien wy 't zelf geleezen hadden; maar wy vonden ons niet weinig bedroogen, zoodra wy de plaatsen met eigen oogen zagen, waarvan men zoo voordeelig geschreeven, en een afschetzing van hadde gemaakt. Wy merkten doorgans aan, dat de meesten der geenen die 'er van gesproken hadden, de bevalligheden niet weinig vergrootende waren, en dat ze zeer weinig van de ongelegendheden gezegt hadden, die men 'er vond, en van alles 't geen men 'er genoodzaakt was te lyden. De Maaker der Natuur heeft in een genoegzaame evengelykheit alle de Gewesten begunstigt. Men vind 'er overal het goede en 't quaade; en wanneer men 'er veeele bezichtigt heeft, is 't bezwaarlyk lang in de eene plaats te vertoeven, zonder een weerzin in 't een of ander te krygen, nademaal 'er geene gevonden wordt, waarin niet iets ontbreekt, 't welk men bequaamelyk elders zou konnen vinden. Dus moet men zich dan van alle vooroordeelen ontdoen die men over dit onderwerp zou konnen opvatten, en zich niet inbeelden dat 'er op den ganschen Aardbodem geen Gewest zou zyn, alwaar men niets t'ontbeeren had, en alwaar men het vermaak vindende, niet teffens het onvermaak ontmoeten zou. Ga naar margenoot+ De Kust van Cormandel onder deGa naar voetnoot* Verzengde Lugtsttreek gelegen, is mede voor een brandende hitte bloot gestelt. Aldaar regeeren op zeekere tyden van 't jaar eenige Winden, die men Landwinden noemt, overzulks die uit het landt of van de landkant komen; en deeze winden zyn de ongelegenste der waereldt. Zy duuren gemeenlyk van 's morgens ten negen of tien uuren tot drie of vier uuren des namiddags. Men moet zich dan geduurende dien tydt in dit Gewest wachten om uit te gaan; want op ieder tree die men alsdan doet, schynt het als of 'er een vuur op 't aangezicht valt, voornamentlyk van tien tot twee uuren. Deeze Landwindt word door een Zeewindt gevolgt, die zich verheft zoodra de andere windt leggen gaat, en die zoo veel te aangenaamer is, als de hitte van den dag te krachtiger zy geweest. Alsdan kan men 'er zyn vermaak genieten en een wandeling doen. Men beschouwt gemeenlyk als de grootste bevalligheit der warme Landen, het vermaak dat men 'er geniet van altoos groen geboomte te zien, nochtans gewent men 'er zodanig toe, dat het geen vermaak meer is: en wy weeten zelfs niet of de verwisseling der Zaaizoenen die wy in Europe genieten, geen aangenaamer zaak is; want schoon men in de Indiën de strengheit onzer Winters niet gevoelt, men ziet 'er ook niets dat by de schoonheit van ons Voorjaar haalen kan. 't Is 'er geduurig Zomer, en een zeer heete Zomer, die alle kruiden verzengt, de landsdouwen uitdroogt, en haar groente niet weder uitleevert dan omtrent twee maanden na het regen Zaaizoen. De Regen-tyden zyn 'er geregelt, en duurenGa naar margenoot+ 'er gemeenlyk van half Juni tot half September. Zy houden geduurende deezen tydt byna nooit op. Zy verwekken te Pondichery minder ongemak dan elders, doordien het Landt aldaar zandachtig is, en overzulks geen diepe wegen maakt, die in 't Koningryk Bengale byna geduurende deezen tydt onbruikbaar zyn, doordien 'er het aardryk zeer vet is. Deeze Regen-Zaaizoenen zyn in de Indiën t'eenemaal noodzaakelyk, en wanneer die ontbreeken, vermits de Ryst veel water vereischt, staat 'er een hongersnoodt te duchten. De Ryst is het gewoone voedzel deezesGa naar margenoot+ Landts. Nadat zy die gekookt hebben, doen zy 'er boter, safraan met eenige kruisden by. Anderen kooken ze by vleesch of visch. Deeze spys word Caris genoemt. Zy draagen zorg dat 'er de peper niet in vergeeten worde: echter word deeze spys goed en smakelyk geacht. De Jagt is 'er overvloedig; men vind 'erGa naar margenoot+ wilde zwynen, reebokken, hazen, patryzen, wilde duiven, veele watersnippen, endvogels, pylstaarten, en alle andere soorten van watervogels: maar nooit hebben wy 'er konynen gezien. Men kan zelden beter visch dan te PondicheryGa naar margenoot+ vinden, en eeten; onder anderen is 'er een soort die men Pamper noemt; 't is een platte vis, en wy konnen ze niet beter dan by onze tarbot vergelyken; echter is die zoo vet niet: maar het vleesch wel zoo vast, en ze behoeft voor de lekkerste visch in smaak niet te wyken. Veele vruchten zyn 'er; maar alle met deGa naar margenoot+ onzen onderscheiden. De Mangu-vrucht is 'er zeer geacht; zy gelykt byzonder wel | |
[pagina 75]
| |
naar de perzik, echter is ze grooter, maar de steen niet zoo hardt. Haare bladeren gelyken mede naar die der perzikboomen. Wanneer de Mangu-vruchten van een goede soort zyn, wordenze uitneemend geacht: maar de andere hebben een vezelachtig vleesch. Het zoude onnoodig zyn alhier de naam van alle de andere vruchten die 'er gevonden worden, op te noemen; want behalven dat dit te verdrietig vallen zou, is 't byna onmogelyk een recht denkbeeldt van de zelve aan den geenen te geeven, die ze nooit gezien noch geproeft hebben. In de Indiën zyn de Citroenen en Oranje-appelen zeer gemeen: maar zoo veel niet als in Amerika, 't welk ongetwyffelt het Landt is alwaar men deeze vruchten in overvloed vind. Echter hebbenwe op 't Eilandt Moëli een soort van kleine Oranje-appelen gezien, die wy in Amerika niet gevonden hebben. Zy zyn niet grooter dan onze Api-appelen, en hebben een geheel roode schil: maar zy zyn waterachtiger van stoffe als die der gemeene Oranje-appelen, en naar maate dat ze ryp worden, opent zich de schil die als onze Meloenen geribt is, doch hoornachtig gelyk die van onze Granaaten. In dit Eilandt vind men veele Cassie-boomen. In Europe is de Cassie genoeg bekent, bestaande in stokken die een afdryvende soort van Gomstoffe inhebben. Tot haar rypheit gekomen, zyn ze lang en droog, en wanneer de windt, de boomen met deeze stokvruchten belaaden, beweegt, slingeren ze tegen elkander; 't welk een vreemt geruisch maakt voor den geenen die 'er de oorzaak van onbekent is, voornamentlyk, wanneer men zich in 't midden van een bosch bevind, alwaar men dan zomtyds zonder de Cassie-boomen, te zien, van verre dit geklater hoort. Ga naar margenoot+ Naaulyks heeft men voet in Indiën gezet, of men hoort van de Betel spreeken. Na de Ryst is 't het meesten in gebruik, en 't geen de Indianen en zelfs eenige Europeanen niet wel missen konnen. Ga naar margenoot+ Deeze Betel is een plant opwassende byna als onze Maagde Wyngaardt. Men zet gemeenlyk by ieder deezer planten een Wyngaarstok van omtrent vyftien voeten hoog. Haare bladeren gelyken wel naar die der Seringen: maar zy zyn zoo dik niet. Van dit bladt is 't dat de Indianen een lekkerny maaken; doch zy nuttigen 't nooit alleen. Eerstelyk wryven zy 't met een weinig kalk van schulpen gebrand; vervolgens winden zy 't in kleine reepjes van Arreka, dun gesneeden. Deeze Arreka is een vrucht byna den Nootemuskaat gelykende, en die 'er niet mede verschilt dan alleen in den reuk. Zy noemen dit mengzel van Betelbladren, Kalk en de Arreka, de Betel. Deeze die keurig zyn, gebruiken 'er mede Cachou by, genoeg in Europe bekent, schoon die uit Indiën komt. Alle deeze drogeryen byeen gemengt, maaken in 't gebruik de lippen en tanden zoo rood als bloedt. Zeker is 't dat de Betel een Plant zy die groote deugden heeft. Zy is byuitneemendheid gezond voor de borst, en men ziet niet die 'er gematigd van gebruiken, dat ze met de borstquaal bezet zyn. Insgelyks is ze de tanden niet ondienstig, alhoewel ze die rood maakt en haare witheit doet verliezen. Deeze Landaart bied gemeenlyk onder hun de Betel aan, gelyk wy in Vrankryk den Tabak doen; en als zy elders gaan, neemen zy 'er altoos een weinig voorraad van mede. Men acht dat het gevaarlyk is die van de handt der Vrouwen aan te neemen, vooral wanneer men haar niet wel kent, naardien men meent dat zy 'er zich van in stede van een liefdekruidt bedienen, en dat ze deeze drogery bequaamelyk weeten te bereiden. Wy zullen hier niets op zeggen, dan alleen, dat we van een onzer Soldaten gezien hebben, die, na meer dan twee dagen zonder te willen eeten hebbende doorgebragt, wegliep om een Vrouw te volgen, die men ons verzekerde hem van deezen Betel te hebben gegeeven, alhoewel het Wyf zulks niet waardig was, zynde zeer oudt en mismaakt, daar de Soldaat een jong kaerel van dertig was, en welgemaakt van lyf en leden. Ook dienen ze zich wel mede van deezen Betel, om hunne Vyanden te vergeeven. Wy zouden wel vergeeten te zeggen, dat als de Indianen gequest zyn, laatenze door iemandt Betelbladeren kaauwen, en leggenze vervolgens op de wonde. Dit geneesmiddel is byna alzoo krachtig in uitwerking als dat van den Balzem. In 't algemeen zyn de Indiaansche GewestenGa naar margenoot+ zeer woest. Dikmaals heeft men een langen weg af te leggen, eer men eenige arme stroohutjes vind, of eenige elendige gehuchten, die zelfs meest verlaaten zyn. Deeze verwoesting is een overblyfzel van de Oorlogen des Grooten Mogols, die de Indiaansche Landen verwoest heeft, om 'er zich meester van te maaken, en die door een geduurige Staatkunde altoos het Volk onderdrukt en in een elendigen staat houd, beducht zynde datze het juk mogten afwerpen; want niet tegenstaande al de schade | |
[pagina 76]
| |
door hen geleeden, zynze noch in veel grooter getal als de Moren. Men kan zich niet onthouden medelyden met hen te hebben, wanneer men des Volks Slaverny, en de geheele verwoesting van hun Landt aanmerkt, nevens den staat waarin zy zich nu bevinden; en met deezen daar zy voor hondert Jaaren in waren, vergelykt. Ga naar margenoot+ Men heeft de Asianen altoos als een verwyft en slap Volk aangezien, en men doet hen deswegen geen ongelyk; want zy zyn geen liefhebbers van den arbeidt: maar beminnen in tegendeel de rust. Wanneer zy genoodzaakt zyn te moeten arbeiden, geschied dit met een zekere onachtzaamheit, die blyken laat dat ze buiten hunne gewoonte zyn. Ons aangaande, wy eigene deeze onachtzaamheit de warmte van 't gewest toe: want wy hebben Europeanen gezien, die eerlang de zelfde traagheit hadden aangenomen. Deeze onachtzaamheit en liefde voor de rust, veroorzaakt datze niets verzuimen om hun gemak te verzorgen; en dit geschied te lichter, om 't weinige dat 'er toe noodig is. Waar is 't, dat men 'er geen groote onderlinge verkeering ziet, en dat 'er deeze bywooning niet is, die men in Europe verkiest: maar men moet teffens bekennen, dat een soort van onafhankelykheit waarin men leeft, hen ongemeen vleyt. Men hangt 'er minder dan elders van een gewaande geschiktheit af. De vryheit is 'er t'eenemaal onbepaalt, leevende een ieder naar 't hem lust. Behalven dat is men 'er een groot Heer met weinig onkosten, het groot getal van Dienaars aangaande, die in dit Gewest met weinig kosten te bekomen zyn. Ga naar margenoot+ Men kan de Indiaansche Volkeren verdeelen, in Mooren, Heidenen, en Topas. De Mooren, gelykwe reeds gezegt hebben, zyn 'er de Meesters, de Heidenen Slaven, en de Topas zyn eigentlyk geen van beiden. Deeze Topas of Mestissen, zyn van Portugeezen en Indiaansche Vrouwen afkomstig. Hun gewoone hanteering is de Wapenen te voeren, en zy bezitten geene rykdommen, noch den aart hunner Vaderen, (want zy zyn kaal en boosaardig) en hebben 'er de minste deftigheit niet van behouden. Wy meenen dat men hun de naam van Topas gegeeven heeft, overzulks zy alle den hoedt draagen, doordien Topica-log in der Mooren taal, Mannen van den Hoedt beteekent. De Groote Mogol is van veele deezer Topas in zyne Legers verzien, en zy dienen hem gemeenlyk voor Kannoniers of Busschutters. Insgelyks hebben 'er de Fransen, Engelschen, en Hollanders eenige van in hunnen Krygsdienst. Zy spreeken gebrooken Portugeesch, die de Handeltaal in de Indiën is, en die men genoodzaakt is te moeten leeren. Bekent is 't hoe de Portugeezen eertydsGa naar margenoot+ Meester in de Indiën zyn geweest, en hoe zy 'er alle de Mogendheden hebben doen beeven. Franciscus Almeïda, wegens Portugal als onder Koning van Indiën, versloeg in een scheepstrydt Campson, Sultan van Egipte, zynde dit in den aanvang van de zestiende eeuw; en zyne navolger den beruchten Alfonsus de Albuquerque, queet zich niet min dapper door de verovering van Goa, als ook door veele andere overwinningen die hy op de Indianen behaalde. Maar sedert dien tydt zynze t'eenemaal verzwakt, en byna alle de andere Europeaansche Volkeren, die nu in de Indiën zyn, hebben 'er zich niet dan op hunnen ondergang gevestigt; voornamentlyk de Nederlanders, die nu in dien staat zyn, waarin eertyds de Portugeezen waren. De Portugeezen hebben niet alleen met de Europeanen te doen gehad: maar ook met de Indianen, die verdrietig geworden over de strengheit en dwingelandy, waar door zy onderdrukt wierden, dit juk afwierpen en in verscheiden plaatsen tegen hun opstonden. De Bewooners van 't Eilandt Moëli, die Mahometanen waren, en die, zoo men zegt, uit Arabië afkomstig zyn, waren van 't getal der geenen die weerspannig wierden. Zy bragten de Portugeezen om, en maakten zich Meester van 't Eilandt. Wy hebben 'er een Mosqueé gezien, die eertyds een Portugeesche Kerk was geweest. Behalven deeze Mestissen, die eigentlykGa naar margenoot+ van der Portugeezen afkomst zyn, vind men 'er noch anderen die de naam van Topas aanneemen. Dit zyn de Parias waar van we reeds gesproken hebben. Wanneer zy Christenen geworden zyn, draagenze den hoedt en gaan aanstonds tot den verhevensten Staat over, die by de Indianen de hoedanigheit van Senhor Soldad is, en echter niet veel onder de Christenen deezer Gewesten geacht. De andere Indianen verachten hun, en zeggen, dat 'er zeer weinige zyn dan dit verarmt Volk die het Christendom omhelzen. Hier om noemen zy hen Christiams d' Aros, of Ryst-Christenen; willende daar door te kennen geeven, datze geen Christenen geworden zyn, dan om te gemakkelyker hun onderhoudt te vinden, en van den ryst te konnen leeven; want in dit Gewest weet men van geen broodt te spreeken. Wy vinden eigentlyk niet dat de Indianen groot ongelyk hebben, en meer dan men gelooven zou, want het | |
[pagina 77]
| |
zeker is dat deeze Parias gemeenlyk menschen zyn, die alles doen 't welk men zich het verachtelykste zou konnen verbeelden; en schoon zy Christenen geworden zyn, wordenze des niet te eerlyker. Zy zyn ongemeen tot steelen en rooven geneegen. Wanneer zy zich met behendig genoeg, om iet mede te neemen, met hunne handen weeten te bedienen, gebruikenze daar toe wonder wel hunne voeten. 't Geen wy hier zeggen, zal den Lezer zeer verwonderlyk voorkomen: echter is 'er niets zekerder. Indien men eenig geldt, of mes of vork vallen laat, en dat men 'er niet aanstonds acht op geeft; alzoo zy gemeenlyk blootvoets en zonder schoenen gaan, neemenze zeer behendig met de toonen hunner voeten het gevallene op; daar na reikenze met de handt achterom, en vinden dus middel, met geboogene kniën in de handt te brengen, 't welk door den voet is opgeraapt. Deeze behendige handgreep geschied zonder dat men hen in 't minst niet bokken ziet; en zy spreeken zelfs met u, als zy dit uitvoeren: voornamentlyk, wanneer het geval des avonds geschied. Ook schynt het dat zoodra zy Christenen geworden zyn, dat zy zich den arbeidt niet meer verwaerdigen. Wy hebben van een geloofwaardig Man gehoort, dat hy eens met een jonge Dochter spreekende, die een handwerk geoeffende, als in de Indiën zeer gemeen is, en die waarschynlyk noch iet anders doen kon, (want men bestraft 'er voor 't overige niemandt) haar gevraagt hebbende, waarom zy niet arbeidde om hun kost te winnen: de jonge Dochter over deeze voorstelling verwondert staande, antwoordde, dat ze een Christen was. Schoone redenen! Dit nu is 't, 't geen wy van 't voornaamste, de Indiën raakende, te zeggen hadden. |
|