Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 65]
| |
veel Vrouwen als de Mauritanen niet by zich hebben, zyn ze echter van geen minder Dienaars en ander nodeloos Volk verzien. De Faquiers en anderen zyn 'er onverdraaglyk. Zy zyn 't mede in de Legers van den Mogol, waarin men ze in groot getal vind, en geen anderen dienst doen, dan om Aalmoezen te verzoeken. Dikmaals bepaalen zy zelf 't geen zy hebben willen, volgens den rang en hoedanigheit, en laaten zich geen stuiver afdingen. Zy zullen zich geduurende vier of vyf dagen voor de deur van een tent ophouden, schreeuwende nacht en dag luidkeels, geef my zoo veel geldt, geef my zoo veel geldt: overzulks het vyligste middel is om zyne rust te koopen, hun te bevreedigen. De Mauritanen en Indianen zyn onkundig wat een Ruiterschaar in den strydt is. Zy houden zich in geene slagorde, want een ieder vegt in 't wilde: dus zoude het met een wel gesloten Ruiterbende van een klein getal goede Ruiters licht vallen hun alle in onorde te brengen. Echter worden 'er onder hun dappere Soldaden gevonden: maar in geen groot getal, en byna alle die voor zodanige worden aangezien, gebruiken Opium voor dat den strydt aangaat: 't welk hun verwoed maakt en belet geen gevaar te ontzien. Het Voetvolk is in de Indiën van een kleinder getal, en ook niet beter dan de Ruitery in den wapenhandel ervaaren. Wanneer zy in den strydt zyn, plaatsen zich het meerendeel achter eenig kreupelbosch, geevende van daar vuur op hunne Vyanden. Anderen, die met het blanke geweer te voorschyn komen, hebben gemeenlyk niet dan een klein onderbroekje aan, om te luchtiger en vaerdiger te zyn. Deeze die het vaerdigst loopen, zyn veeltyds de geachtste; want men moet zich niet inbeelden dat twee wel geslooten Legertroepen, in een goede orde elkander naderen, om den een of anderen overhoop te werpen. Zy zouden dit voor hun te gevaarlyk achten; een ieder gedraagt zich aan zyne zyde zoo hy 't noodig oordeelt, en wanneer zy handgemeen zyn, zou men somtyds wel zeggen moogen, datze met handspaaken speelden. Wy gelooven dat de Jooden eertyds eveneens streeden, indien men 'er uit oordeelen mag door den lof, die de H. Schrift aan Asaël, Zoone van Saruja, Joabs Broeder geeft, die door Abner gedoodt wierd. Zy zegt dat hy als een ReebokGa naar voetnoot(a) liep. Deeze hoedanigheit zou nu niet zeer geacht zyn, voornamentlyk in een Veldheers Broeder aangemerkt.Ga naar margenoot+ Bekent is 't dat de Jooden, geheel anders als de Mauritanen, zeer weinig Ruitery hadden. In 't Voetvolk bestond al hunne kracht, mogelyk om dat hun Landt boschryker dan dit van den Mogol was: ook hadden zy by hunne Vyanden den naam van slechte Ruiters te zyn; en men boerte zelf gemeenlyk hier over. Rabsaces vermaanende Ezechias zich de Heerschappy van Sennacherib te onderwerpen, en geen staat op den bystant der Egiptenaren te maaken, biedende deezen Vorst van wegen den Koning van Assyrië twee duizend Paerden aan, indien hy hem voor zyn Opperheer wilde erkennen, en zich hem onderwerpen;Ga naar voetnoot(b) voegende boertende daar by, dat hy nochtans onder al zyn Volk geen bequaame Mannen zoude vinden konnen, om die te beryden. Echter hebbenze ten tyde van Salomon een genoegzaame troep van Ruitermacht gehad; en de H. SchriftGa naar voetnoot(c) geeft ons te kennen, dat deeze Vorst twaalf duizend Ruiters ten zynen dienst had; maar men bespeurt niet dat 'er de Jooden voor of na hem van zyn verzien geweest. Dus is 't dan vermoedelyk dat deeze Ruitery niet langer dan geduurende zyne Regeering in staat bleef. Echter geloovenwe dat zy t'eenemaal van Ruitery onverzien waren, en 't is zelfs blykbaar, dat Rabsaces de Boertery een weinig te verre liet gaan. Hoe 't ook zyn mag, 't is zeeker dat de Ruitery niet van hun bedryf was. Het gewoone gebruik der Jooden was op Ezels te rydenGa naar voetnoot(d): dus verwondert men zich ten onrechte, dat Jesus Christus zyne Intreê in Jeruzalem rydende op een Ezel deed, nademaal het een gewoon gebruik van dien Landaart was. Een ManGa naar voetnoot(e) wierd zelf niet voor vermogende en deftig aangezien, tenzy hy van Stallen vol van deeze Dieren was verzien; en de H. Schrift | |
[pagina 66]
| |
willende de rykdommen en pracht van Jaïr den GalaäditerGa naar voetnoot(a) aanwyzen, die na Thola het Volk van Israël rechtte, zegtGa naar voetnoot(b) dat hy dertig Zoonen had, op dertig Ezelen gezeten. Zy zegt byna het zelfde van AbdonGa naar voetnoot(c) die insgelyks een der Rechteren Israëls was. Ga naar margenoot+ De IndianenGa naar voetnoot(d) gebruiken mede Olifanten in hunne Legers, gelyk wy leezen dat eertyds de Persen deeden, en byna alle de Volkeren van 't Oosten doen. Het zyn in den Oorlog verbolgene Dieren; want behaldat ze overal met yzer bekleedt zyn om de pylen en 't schiedgeweer af te keeren, hebbe ze hunne snuiten met een dikke keten gewapent, die zy snel omslingeren, 't welk een vreemde verwoesting maakt ter plaatse waar zy den doortogt baanen; voornamentlyk wanneer zy door bequaame Meesters worden bestiert. De Romeinen moesten eertyds het woeden der Olifanten bezuuren, die veele van hun Volk in den aanvang van den strydt ombragten, en in wanorde stelden. Nadat ze zich dus eens door deeze woeste Dieren gehavent zagen, bedachtenze een manier om 'er zich tegen te verdeedigen. Dit was, datze hun in den snuit schooten; want dit de gevoelbaarste plaats deezer Dieren was. Wanneer zy zich gewond voelen, wenden ze zich in steede van die hun bestryden, aan te vallen, naar hun eigen Volk, die 'er alsdan geen Meester meer van zyn. De gewoonte om zich van Olifanten in de Legers te bedienen, is by de Indianen zeer oudt. Zy namen 'er sedert den tydt van emiramis gebruik van. Deeze Koningin, die de Oorlog tot aan 't einde der Indiën voortzette, ziende de verwoesting die deeze Dieren onder haar Krygsvolk veroorzaakte, wierd te raade, zoo Diodorus van Sicilie berichtGa naar voetnoot(e), zodanige Dieren van hout te laaten maaken, en voor 't hoofdt van haar Heir te plaatsen. De Indianen, die niet wisten dat zy 'er eenigen had, en dus teffens een zoo groot getal zagen, wierden 'er over verbaast. Hunne paerden joeg dit mede een schrik aan, alzoo zy 't voor waare Olifanten aanzagen, door dienze volmaaktelyk volgens de natuur afgebeeldt waren. Hier op nam dit Volk de vlucht, en de Assyriers hen in wanorde ziende, vervolden hun heviglyk: maar andere merkende dat men in de plaats van waare Olifanten, niet dan houte, Afbeeldzels hadde gebruikt, namen weder moedt, en daar mede boertende, weerstondenze de macht van Semiramis niet alleen: maar wierpenze overhoop. De Historie van Diodoor meld onsGa naar voetnoot(f) noch van een zeker Volk Gandares genoemt, die de boorden van den Ganges bewoonden, en Alexander niet bestryden wilde, wegens het groot getal Olifanten die zy hadden, of mogelyk vermits de Grieken daar toe onwillig waren, gelyk Quintus Curtius zegt. Waarlyk zy hadden reden genoeg deeze Dieren te vreezen, die, gemerkt zy talryk waren en wel bestiert wierden, een schrikkelyke slachting in een Leger veroorzaakten. In Quintus Curtius kan men naslaan, hoe de Olifanten van 't Heir van Porus, Alexanders krygstroepen waggelen deeden, en wat moeiten de Grieken hadden, zich tegen deeze machtige Dieren te verdeedigen. Deeze beruchte Historischryver meld mede welk een liefde de Olifant van Porus, voor hem had, als dien Indiaanschen Koning met hem te velde trok; hoe hy zyn Meester met zyn snuit opnam, en hem op zynen rug plaatste; en eindelyk hoe hy hem op 't aller uitterste verdeedigde, tot dat de hevige aanvallen der Grieken dit Dier van allerwegen bestrydende, het deeden ter aarde storten. Men zou hier op mogen zeggen, dat indien alle de Bevelhebbers en Soldaten van deezen ongelukkigen Vorst, zich zoo wel voor hem gequeeten hadden, als de stantvastigheit die dit Dier voor zynen Heer toonde, dat mogelyk Alexander zyne overheeringen niet verder zoude hebben voortgezet. |
|