Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXIX. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 62]
| |
delingen der Martelaren verzamelt heeft, en zelfs hunne laatste woordenGa naar voetnoot(a) geschreeven. Deeze gewoonte die men toen by verkorting te schryven had, voerde teffens uit, dat men met een verwonderlyke vaerdigheit schreef. Ausonius zegt, dat de schryvende handt van zeekere menschen vaerdiger was dan 't gesprooken wordt, en dat zy veel eerder geschreeven hadden, dan men 't hun voorzeggen en uitspreeken kon. Martialus is 'tGa naar voetnoot(b) die ons het zelfde verhaal doet. Ga naar margenoot+ In vervolg van tydt diende men zich mede van metaal om 'er op te schryven, en Job wenschte in zynen staat van rampspoedt iemandt te vinden die op loode plaaten met een yzere griffieGa naar voetnoot(c) alles 't geen hy zeide schryven, of op een rots graveeren kon. Wanneer Judas Machabeus een Gezantschap tot de Romeinen zond, wierden de Artykelen van een verweerende en aantastende Verbintenis, die deeze Republyk met de Jooden aanging,Ga naar voetnoot(d) op kopere tafels gesneeden, en naar Jeruzalem gezonden. Die van Sparta de Doodt van Jonatas vernomen hebbende, en dat zyn Broeder Simon hem in 't Hoogepriesterschap was opgevolgt, en het bestier van Judea op zich genomen had, schreeven medeGa naar voetnoot(e) aan hem op kopere tafels. Eindelyk het was gemeenlyk op dit metaal dat men de Onderhandelingen, Verbintenissen en in 't algemeen de openbaare Aktens schreef. Ga naar margenoot+ De houte berderen wierden mede tot dit gebruik gebezigt. Eenige waren met wasch bestreeken: maar gemeenlyk vergenoegde men zich enkelyk het vereischte op hout te graveeren. Somtyds diende men zich van Cederenhoute tafels; 't welk geduurzaamer voor den tydt was. Insgelyks nam men zonder onderscheid alle soorten van hout 't welk men alleen met een zeker water bestreek, uit den Cederboom vloeiende; en dit vocht bewaarde het voor den worm. PliniusGa naar voetnoot(f) zegt dat men zich in Egipte van 't zelfde Cedervocht diende, om de lyken voor de verrotting te bewaaren. De Arabiers dienden zich eertyds vanGa naar margenoot+ Schaape-en Kemelsschouderbeenen om 'er op te schryven, en eenige deezer beenen te samen gebonden, maakten een boek uit. Waaruit men oordeelen kan dat ze niet veel schreeven; want veel diergelyke beenderen wierden 'er vereischt, om een boekdeel van middelmaatige groote uit te maaken. Insgelyks waren ze in den aanvang van 't Mahometanendom en eenigen tydt te vooren niet bedreevener. PocokGa naar voetnoot(g) zegt dat Ottoman en de eerste Sektarissen van Mahomet zich van de zelve Schaape-en Kemelsbeenderen dienden, om 'er de droomeryen van hunnen valschen Profeet op te schryven. Hierdoor is genoegzaam hunnen onbeschaafden aart te bemerken, die zy eindelyk niet dan door den Handel afleiden, en met de bewooners van Medina dreeven, een Volk veel beschaafder dan die van Mecha; en van deeze laatsten is 't waarvan wy gewag maaken. In Egipte heeft men het Papyrus uitgevonden;Ga naar margenoot+ 't was een soort van biesgewas, waarvan men de schorsch haalde die men bereidde en vervolgens met gomwater bestreek. Alle andere Volkeren trokken dit Papyrus uit Egipte, en van toen af vermeerderden de boeken zodanig, vermits dit gewas zoo veel omslag niet vereischte als wel de tafelbladeren waarvan men zich te bedienen te vooren genoodzaakt vondt. Maar de Egiptenaren, jaloers geworden over het toestellen van zoo veele boeken die 'er de vreemdelingen van maakten, en geemelyk zynde, te zien dat zy 'er niet min als zy zelfs, een goed gebruik van wisten te maaken, verboden voortaan den uitvoer van 't Papyrus buiten hun gebiedt. DitGa naar margenoot+ verbodt gaf dan den geenen van Pergamum gelegenheit, Schaapsvachten te bereiden, en te maaken, 't welk men nu noch Perkement noemt, waarom men 't om die reden Charta Pergamena genoemt heeft. HerodootGa naar voetnoot(h) meent nochtans dat de Ioniers dit lang voor die van Pergamum hebben uitgevonden. | |
[pagina 63]
| |
Byna onmogelyk is 't met zekerheit te zeggen, wie het geweest zyn die de letteren en de manier om zyne gedachten door Afbeeldzels uit te drukken, het allereerst hebben uitgevonden. De Pheneciers vleien zich de Uitvinders van 't zelve te zyn geweest, en LucanusGa naar voetnoot(a) zegt ons in zyn Pharsalia, dat men 't dus in 't algemeen geloofde. Ga naar margenoot+ Maar indien 't waar is, gelyk wy reeds getoont hebben, dat Enoch de Historie van de Schepping der Waereldt op twee Gedenkzuilen geschreeven heeft, kan men vryelyk zeggen dat de Pheniciers de eerste niet zyn geweest, die zich met het schryven bedient hebben. Nochtans kan het wel zyn dat zy de Uitvinders der letteren waren, alhoewel men voor hun reeds Gedenkstukken opgerecht, en de gedenkwaardige gebeurtenissen in steen of in metaal gegraveert had. Dit kon echter door BeeldtschriftenGa naar voetnoot(b) geschied zyn, in steede, van letteren, die dan niet betrekkelyk zyn, noch gemeenschap met het geen men hun toeschreef, hadden. Dusdanig waren vervolgens de Phenicische Letteren, en zodanig zyn nu de onze. Dus vonden de eerste menschen het middel, hunne gedachten door Beeldtschriften uit te drukken, en de Pheniciers door letteren, die minder plaats besloegen en beter de gedachten dan deeze Beeldtschriften uitdruktenGa naar voetnoot(c), en ook veel lichter, te schryven waren; want, gelyk bekent is, de eersten bestonden uit Afbeeldzels van planten, en dieren; overzulks om wel te schryven, men tamelyk de tekenkunstGa naar voetnoot(d) verstaan moest. Ga naar margenoot+ Wanneer men zich dan begon van het geschrift in de plaats der Beeldtschriften te bedienen, ging het laatste voortaan ten gebruike in de Wapenschilden en Zegelringen over; en zoo Clemens den AlexandrinerGa naar voetnoot(e) de Christenen van zynen tydt raadde zich van Afbeeldzels voor Zinnebeelden te bedienen die eenig opzicht op 't Christendom hadden, liet hy hun insgelyks het gebruik van veele anderen, waarvan zich de Heidenen dienden. De Grieken geeven mede voor, dat de kunstGa naar margenoot+ van te schryven by hun haaren Oorsprong genomen heeft; maar zonder eenigen grondt. Een ieder is 't bekent dat Cadmus die uit Phenicië in Griekenlandt overbragt. Waar is 't dat de Grieken hunne verscheidene letteren uit de Phenicische hebben verzonnen: maar dit was eenige eeuwen nadat ze die van dit Volk ontfangen hadden, en zy dienden zich zelfs niet van nieuwen geduurende een langen tydt, dan voor Uitleggingen en Aanmerkingen, die zy beneden de bladzyde of op den kant schreeven. Nochtans, alzoo de Hoofdtletteren te veel plaats besloegen, en byna alle vierkant zynde, vereischte dit noch meer naaukeurigheit, overzulks zy eindelyk die nalieten, om de loopende letteren op te volgen, en men diende 'er zich niet meer van, dan voor openbaare opschriften, tytels, en voor den aanvang der Hoofdtstukken. Vervolgens wierden de oude Letteren, Voorletteren genoemt. Bekent is 't dat de Rabbynen mede deeze loopende letteren gebruiken, waarmede zy hunne Aanteekeningen uitdrukken. Het Papyrus van Egipte heeft den naamGa naar margenoot+ aan ons PapierGa naar voetnoot* gegeeven, 't welk een der nuttelykste en der gemakkelykste dingen is die het menschelyk vernuft heeft uitgevonden. Nochtans, alhoewel 'er by ons niets gemeener dan het Papier is, weet men echter niet wanneer het zyn begin genomen | |
[pagina 64]
| |
heeft, noch wie het is, aan wien men de uitvinding verschuldigt zy. Eenige hebben gemeent dat het al sedert den tydt van Titus Livius in gebruik was, die in 't vierde jaar van Tiberius regeering storf: maar waarschynlyk is 't, dat ze zich bedrogen vinden, en dat wanneer deeze beruchte Historischyver van tela linea gewag maakt; hy daar door het lywaadt verstaat waarop men schildert. Vermoedelyk is 't, dat het Papier zoo oudt niet zy. Melchior Inchoffer een Hoogduitsche Jezuït, die in 't midden der verleedene eeuw leefde, bragt de zaak tot een ander uiteinde, bybrengende dat het Papier naaulyks voor twee hondert jaaren uitgevonden was; maar 't is niet te begrypen hoe een man als hy, die geen nieuweling in de Oudheit was, kon onkunding zyn, dat wy veel ouder Handschriften hebben die meer dan drie hondert jaaren heugen, en noch op zodanig Papier als het onze schreeven zyn. P: MabillonGa naar voetnoot(a) zegt dat de Heer van Herouval hem een brief heeft medegedeelt, die Joinville aan St. Louis op gemeen papier geschreeven heeft, en oordeelt daaruit, dat men zonder zich te vergissen aan 't zelve een Oudheit van vyf hondert jaaren toeschryven kan. Zeldzaam en teffens verdrietig is 't, dat dingen gelyk dit, dus in een duisterheit verborgen blyven, en dat men 'er niet dan by gissingen over redeneeren kan. |
|