Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXVII. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 56]
| |
houden zouden hebben. Mogelyk dat de onbetaamelyke gestalte waarin deezen drank Noach bragt, vervolgens oorzaak van deeze onthouding was; maar dit is niet dan een onderstelling zonder bewys, en daarenboven zou deeze vooruitstelling met de getuigenis van eenige Schryvers die wy zullen bybrengen, niet overeenkomen. Wy gelooven de waarschynlykste reden die men 'er van geeven kan, te zyn, dat dit de ingetogenheit van eenige Aloude Brachmanen is geweest. Waarschynlyk achten wy 't dat ze een geweldigen afkeer hadden van alles 't welk hun in een ongeregeldheit sleepen, en de reden in onorde brengen kon. Dit deed hun als zeer nadeelig aanzien, een drank die machtig was door 's menschen gebruik de reden te doen verliezen, overzulks die hem het waardigste pand was. EindelykGa naar voetnoot(a) vonden zy zich genoodzaakt den Volke die zy bestierden, deeze gevoelens in te boezemen. Ga naar margenoot+ De zelfde onthouding is by de Jooden en Nazarenen mede waargenomen. Niet alleen deeze die zodanig gebooren waren, gelyk Samson en Johannes den Dooper: maar die zelf Geloften van onthouding deeden om geduurende een zeker getal van jaaren in 't Nazareenschap door te brengen, en zich in dien staat van den Wyn onthouden moesten, als ook van allen drank die dronkenschap verwekken kon, 't zy van druiven versch of gedroogt. Dus word het dan in 't vierde Boek MosesGa naar voetnoot(b) belast. Wy hebben mede een Vorbeeldt in de H: Schrift van de Rechabiten, afkomelingen van Jonadab Zoone van Rechab, die geenen Wyn dronken. Bekent is 't dat de Mahometanen geen wyn drinken: maar wat de druiven aangaat, die eeten zy zonder eenigen schroom. Men kan niet zeggen dat de Indianen geen Wyn drinken om dat zy die niet hebben; want zeker is 't datze van Wyn genoeg verzien zyn, naardien de Wyngaarden die de Europeanen by hun planten, zeer wel voortteelen. Wy hebben 'er goede druiven gegeeten; en men heeft ons verzeekert dat 'er omtrent Golkondo, 't welk zich niet verre landwaardts in strekt, veele Wyngaarden zyn. De Braminen drinken veel gesmolten boter. Men heeft ons verzeekert dat ze, 't welk te verwonderen is, onder hun hier in overdaadig zyn, en dat de dampen van deeze boter hen naar 't hoofdt stygen. Dit schynt wat ongemeens; wy hadden wel gewenscht de ondervinding hier van te mogen zien, indien het mogelyk had geweest: maar zy weeten hunne maatregels zoo wel in acht te neemen, en hunne zaaken zoo geheim te doen, dat het onmogelyk is achter de zelven te komen. De Romeinen hebben altoos Wyn gedronken.Ga naar margenoot+ In den aanvang van hunnen Staat, was by hen het gebruik van dit vocht aan de Vrouwen verboden, beducht zynde, zoo Valerius Maximus zegtGa naar voetnoot(c), dat het haar in geen onorde brengen mogt. Zy waren zoo naaukeurig en gezet om deeze Wet te onderhouden, dat Egnatius Meceninus, vernomen hebbende dat zyn Vrouw Wyn gedronken had, hy haar, zonder gestraft te worden, omhals bragt. DitGa naar voetnoot(d) geschiedde onder de Regeering van Romulus. Deeze strengheit was een uitwerkzel van der mannen jalouzy; want zy geloofden niet dat een Vrouw die sterken drank gedronken had, het vermogen had haar hart te bestieren, en de aanzoeking van een Minnaar konde wederstaan; waarin zy zich ook niet bedrogen vonden. Ovidius die zich op de Minnery verstond, ontkende niet dat de Wyn den menschen tot ontucht verwekt: maar hy schynt tegen de liefde een behulpmiddel te stellen, 't welk weinig beter wezen zou, dan 't quaadt dat hy zoude willen geneezen. Dat isGa naar voetnoot(e) overdaadig te drinken. De Egiptische Priesters hebben zich langenGa naar margenoot+ tydt van 't Wyndrinken onthouden, en alzoo de Koningen van deezen Staat Priesters waren, wierden ze overzulks genoodzaakt deeze onthouding in acht te neemen. Men merkt aan, dat Psammetichus de eerste Egiptische Koning was die Wyn heeft gedronken, omtrent zes hondert en veertig jaaren voor Christus, 't welk waarschynlyk | |
[pagina 57]
| |
ontsprooten is, dat het voorbeeldt der Syriers by wien hy vluchtte, hem zulks geleert had; in dien tydt als Sabachus Koning van Ethiopië in Egipte gevallen was. Maar schoon de Wyn onder zyne regeering en onder deeze van zyne navolgers gebruikt wierd; echter diende men 'er zich maatig van, en men had 'er zelfs wetten, de veelheit van den Wyn voorschryvende, die de Koningen en Priesters drinken moesten. Niet alleen dronk men geen wyn voor de regeering van deezen Vorst: maar men dorst die mede den Goden in de Offerhanden niet voordienen, gelyk veele andere Volkeren oeffenden; nademaal de Egiptenaren geloofden dat deeze drank by de Goden gehaat was, en dat de Wyngaarden uit het bloedt der onvroomen waren voortgebragt, die eertyds tegen den Hemel wederspannig geweest waren. Wy berichten dit volgens Plutarchus, die zich van 't Getuigenis van Hecateus heeft gedient. ZieGa naar voetnoot(a) hier de woorden volgens zyne Latynsche Vertaalder uitgedrukt. Wy hebben gezegt, dat het ontwistbaar is dat de Indianen geen Wyn drinken, en dat de Braminen voornamentlyk een afkeer voor dit vocht hebben. Nochtans hebbenwe t'eenemaal het tegendeel in AtheneusGa naar voetnoot(b) geleezen, die, op het bericht van Chares van Mitylene, de Indianen handelt, als een Volk tot den drank geneegen. 't Is ter gelegenheit van een dronkemans strydt die Alexander onder de Indianen na de doodt van Calanus invoerde, een der Wyste van de Stadt Taxilis, of Taxila, en die deeze Vorst tot in Persië volgde, alwaar hy zich zelven opentlyk en plechtelyk verbrandde, alleen om van de ongemakken des ouderdoms verlost te zyn, die hy reeds begon te voelen. Ga naar margenoot+ De Historie van Calanus is in den Text van Quintus Curtius niet te vinden: maar alleen in 't aanhechtzelGa naar voetnoot(c); doch daar word van deeze beruchte zuipers geen gewag gemaakt, noch, 't welk ons verwondert, van de prys die Alexander den Overwinnaar schonk. Een geschiedenis als deeze, zaakelyk genoeg om onder een oneindig getal van andere bedryven plaatste vinden, die deeze Schryver ons over 't onderwerp zyner Helden bericht, en die waarlyk op verre na zoo ongemeen dan deeze niet zyn. Hy zegt nochtans elders, dat alle de Indianen ongemeen geneegen tot den Wyn waren, enGa naar voetnoot(d) dat zy 'er veel van dronken. Hy meld vervolgens van de Hovelingen die den Indiaanschen Koning om te drinken, in schonken, en hem die drank voor zyn bedt bragten, wanneer hy reeds wel gezopen had. Wy verwonderen ons mede dat Arrianus, die ons in 't breede de byzonderheden van Calanus doodt bericht, niets van dit afschuwelyke Brasmaal zegt, alwaar den prystrekker vier Conges, te weeten, hondert twee en negentig pinten Wyn inzwolg: doch weinig dagen na zyne overwinning den geest gaf. Wy moeten bekennen datwe niet weeten hoe deeze twee plaatsen van Quintus Curtius en Atheneus met de levenswys der tegenwoordige Indianen overeenkomt. Indien die van Quintus Curtius zoo algemeen niet was, zou men konnen zeggen, dat het niet dan eenige van hun waren, als nabuuren der Persen, die zich tot het wynzuipen hadden overgegeeven; want de Persen groote drinkers waren; maar deeze Schryver zegt uitdrukkelyk, dat alle de Indianen hier toe geneegen waren.--- vinum ---- cujus omnibus Indis largus est usus, dat is: dat ze alle een overdaadig gebruik van den Wyn maakten; gelyk wy by hem aanmerken. Het verwondert ons te meer, dat daar zy toen reeds de Wysgeerte van den beruchten Phoë opvolgden, en noch by hun gevolgt word; vermits de Brachmanen die hen in dien tydt bestierden, voor de geleerdste en verlichtste menschen der Waereldt wierden aangezien; derhalven konnen we niet begrypen hoe zy diergelyke onorders konden begunstigen en gezag geeven. Hoe, liet Alexander zoo veel menschen tot barstens toe den drank inzwelgen, en zulks om de uitvaart van een Man te vieren, zoo ingetoogen en deugdzaam van leven, gelykmen ons Calanus voorstelt? Bediende zich deeze Vorst van zulk een dwaaze daadt, om de | |
[pagina 58]
| |
gedachtenis van een zoo Geleert Man te eeren? Laat ons hier over een besluit maaken, dat, zoo het waar is, dat de Indianen eertyds zodanig hebben geweest als deeze twee Schryvers ons hen afschilderen, moet noodzaakelyk volgen, datze daar na geheel van gedrag zyn verandert, nademaal 'er nu de grootste dronkaardts maatig geworden zyn, en doodelyke Vyanden van den Wyn. Men zal ongetwyffelt vraagen, sedert wanneer deeze verandering is geschied. Een tydscheiding als deeze verdient wel aangemerkt te worden: maar dit is een zaak waar op wy meenen dat niemandt zal konnen antwoorden, nademaal deeze afkeer die de Indianen voor den Wyn schynen te hebben, in hun, om zoo te zeggen, een eigen aart is, overzulks men niet wel gelooven kan, dat ze ooit anders als nu geleeft hebben. Behalven dat, zoo de verandering waarlyk was geschied, was 't niet noodig geweest datze door middel van eenigen beruchten Wetgever was ingevoert, die zoo veel vermogen in gansch Indien had. Sedert Alexander heeft men nooit gehoort, dat de Indianen en Man van dit karakter onder hun hebben gehad: maar wy konnen mede niet verneemen, dat daar wy alle deeze redenen bybrengen, om te trachten goet te maaken, dat de Indianen nooit dronkaardts zyn geweest, of te minsten om de zwaarigheit tegen deeze meening uit den weg te ruimen, dat men ons verwyten zal, dat we ons opentlyk tegen de getuigenissen van Chares van Mitylene en Quintus Curtius aankanten. Wy moeten bekennen dat het in ons niet komen kan 't geen men ons van de Indianen bericht, en indien wy 't niet t'eenemaal verwerpen 't geen men van hun verhaalt, kan het ons ten minsten niet belet worden te zeggen, dat wy deeze plaats van Quintus Curtius gelooven te algemeen te zyn, en dat dit misdryf 't welk hy hun verwyt, geen opzicht dan op eenige byzondere Landschappen der Indiën heeft, die, gelyk wy gezegt hebben, waarschynlyk deeze waren die aan Persië grensden. Noch staat insgelyks aan te merken, dat Alexander in Indië zich meest omtrent de Indus en Hydaspes onthield, en dat het hem bygevolg niet moeielyk viel zich van Persischen Wyn te verzien, en onder andere deeze van Schiras, omtrent de grenzen van Persië wassende. Deeze Wyn is door gansch Indië berucht, en is ook deeze die men 'er gemeenlyk drinkt. Aldaar komen veele Scheepen die afhaalen, en die men vervolgens verkoopt, op alle plaatsen alwaar Europianen gezeten zyn. |
|