Naaukeurige beschryving der uitwendige godtsdienst-plichten, kerk-zeden en gewoontens van alle volkeren der waereldt. Deel 3
(1728)–Bernard Picart– AuteursrechtvrijXXVI. Hoofdtstuk.
| |
[pagina 53]
| |
ningryk Golkondo. Het zilver word 'er door Uitlanders gebragt, en byna al het goudt 't welk men 'er ziet, komt van 't Eilandt Sumatra, of ook wel van China en Japan, enz. Laat ons wat Apollonius aangaat, de zaak wat hooger ophaalen. Wy zullen met eenige Schryvers aanmerken, dat hy na de Indus Vloedt overgevaaren te hebben, in het Landt quam alwaar eertyds de beruchte Porus regeerde, die door Alexander overwonnen wierd, en dat hy in de Hoofdtstadt Taxilis genoemt, aanquam, die eenige, maar ten onrechte, voor Cambaje een Stadt van Guzaratte genomen hebben. Dit Koningryk wierd toen door Pharâates bestiert, een zachtmoedig Vorst, en van zyne Onderzaaten zeer bemint: ook steunde hy t'eenemaal op de genegenheit en trouwe zyns Volks, hebbende nooit eenige wacht byzich. Hy was met geen pracht en grootsheit verzien, die van deezen deftigen en talryken sleep afhing, en zyn Hof, alhoewel zeer geschikt, had nochtans niets dan 't geen eenvoudig was. Men zag naby zyn Hof een Tempel, de Zon gewyt, uitblinken; dit was een prachtig gebouw, 't welk met den eersten opslag het oog der voorbygangeren tot zich trok. Alles was wel geordent. Een vreemdeling zou het eer voor een Vorstelyk Paleis aangezien hebben, dan voor een verblyfplaatse van een Godt, noch een Tempel voor de wooning eens mensche, nademaal de Tempel al de pracht begreep, die met de wooning van een Godt overeenquam, en het Paleis alles 't welk met de eenvoudigheit van een sterveling kon evenaaren. Nadat Apollonius eenige dagen aan 't Hof van den Koning Pharâates had doorgebragt, vertrok hy naar den Hydaspes Vloedt, en naby gekomen, vond hy 'er een Gedenkstuk door Alexander weleer opgerecht: waar op men deeze woorden in 'tGrieksch las; TER GEWYDER Hy voer deeze Vloedt over, en na een reis van vier dagen, quam hy eindelyk in de Stadt der Wyzen, alwaar den beruchten Hiarchas, waar van wy reeds gesprooken hebben, Voorzitter was. Hy hield met de Braminen over de Zielverhuizing gesprek, en vervolgens over de Schepping der Waereldt. Deeze Geleerde Indianen stelden vyf Hoofdstoffen, waar van zy zeiden alles gemaakt en voortgekomen was. Hier uit was 't dat zy waanden, dat 't geen zy Goden en Hemelsche Beschermgoden noemden, gemaakt waren. Deeze Leer quam met de Godgeleerdheit der Geletterde Chineezen overeen, indien 't waar is, gelyk eenige meenen, dat zy in den grondt Godtverzaakers zyn, en dat zy 't daar voor houden, dat zich de ziel na de doodt in een uitgebreide stoffe onbind. Dit zoude dan immers eigentlyk de Wysgeerte van den befaamden Phoë uitmaaken, waar van wy reeds in 't Hoofdtstuk van de Zielverhuizing gesproken hebben. Wat de vier andere Hoofdtstoffen aangaat, zy stemden het Vuur, de Lucht, het Water en de Aarde toe, en geloofden dat alle vergankelyke Schepzelen uit dit mengzel bestonden.
Wy zullen ons hier met onzekere aanmerkingenGa naar margenoot+ over de oorspronkelykheit van den naam der Brachmanen niet ophouden, nu Braminen genoemt. Eenige hebben die van Abraham willen afleiden, overzulks zoude Braminen zoo veel als Abrahamiten beteekenen. Wy zullen niets van de drie Wyzen zeggen die uit het Oosten van Judea quamen, om Jesus Christus aan te bidden, en die eenige meenenGa naar voetnoot(a) Brachmanen te zyn geweest. Alle deeze gissingen zyn niet dan op woordt overeen komsten gegrondt, of op eenige schynbaarheit in de omstandigheden, en die het begrip niet voldoen. Wanneer men rechtmatig redeneeren wil, en 'er niet dan goede gevolgen uittrekken, moet men goede beginzelen leggen, en de zekerste bewyzen hebben: dus zullen wy, zonder te willen onderzoeken van waar de Braminen afkomstig zyn, en waaruit hunnen Oorsprong zy, ons vergenoegen om te vergelyken 't geen zy eertyds waren, met dat zy tegenwoordig zyn; ten minsten, zoo veel als wy 'er van weeten konnen.
De BraminenGa naar voetnoot(b) hebben tot noch toe hetGa naar margenoot+ overschot van de Geleerdheit der Aloude Brachmanen bewaart. Zy zyn niet min be- | |
[pagina 54]
| |
hendig in de wetenschap der getallen, en kundig in de uitrekening der Eklipsen van Zon en Maan met alzoo veel naaukeurigheit als de voornaamste Europische Wiskunstenaars konnen zyn. Zy oeffenen de krachtigste regels der Rekenkunst zonder pen, noch kryt, en met een wonderlyke vaerdigheit. Zy hebben behalven dat veele Zedeboeken, en eenige andere van verdichte Historiën hunner Goden opgevult. Hier in bestaat al hunne Geleerdheit; want wat de Tydrekenkunde aangat, zy zyn 'er de onkundigste aller menschen in. Een eeuw is voor hun een zoo verre verschoovene Oudheit, zulks die onmogelyk zy by hen t'onderzoeken: alle hunne Boeken die van een voorgaanden tydt gewag maaken, zyn niet dan een t'zamenmengzel van vertellingen hunner Godheden, en van hunne aloude Koningen, waarin men ook geen stiptelyk tydbestek vind. Om met een woordt te zeggen, de Braminen zyn nu 't geen eertydts de eerste Geleerden van ieder Landaart waren, die ten onglukke voor de Historische wetenschap, de tydt-kennis verwaarloosden, zonder zich naaulyks met iets te bemoejen, 't welk een diergelyke achteloosheit in hunne afkomelingen veroorzaakt heeft. Ga naar margenoot+ De Chaldeên leiden zich enkelyk toe om den loop der Starren te betrachten, en om Droomen uit te leggen. De overstrooming van den Nyl gaf by de Egiptenaren oorzaak tot de Lantmeetkunde. De Assyriers en Persen zochten de middelen om de Natuur te kennen, en in haare geheimen door te dringen. De Grieken schreeven in den beginne weinig, of teekenden niets op, dan 't geen met hunne geneigtheit overeenquam. Zy handelden byna niets dan van de geslepene liefkoozery hunner Godheden; als om zich daar door aan te porren, om hen in hunne vermaakelykheden op te volgen. Eenige Zedeboeken uitgezondert, of eenige die om een eerlyk en gerust leven te voeren, middelen aanwyzen, zodanige als die van Hesiodus zyn, die zelfs in 't grootste gedeelte van zyne Werken van de voortteeling der Goden handelt, en bygevolg een verwarde verzameling van allerlei Verdichtzelen uit leeveren, zoo is ons niets gedenkwaardigs van de eerste tyden overig, en dit is 't voornaamste en 't zekerste, 't welk men over den oorsprong van Griekenlandt vind. Daarenboven is noch dit weinige niet dan op gissingen gegrondt, die niet dan eenige aloude Gedenksttuken tot hun steunzel hebben. Wanneer vervolgens de menschen na eenige verlopene eeuwen, zich ernstelyk op de Historiën hebben gelegt; zynze verplicht geworden veele dingen achter te laaten, of uit te vinden, en om zoo te zeggen, een tydrekening uit hun eigen grondt op te maaken; hebbende over den ouderdom der Waereldt byna zoo veel gevoelens als 'er Historischryvers zyn. Das zouden de toekomende eeuwen ten opzicht van onzen tydt in 't zelfde gevaar loopen, indien alle andere Volkeren mede zoo nalaatig als de Indianen waren. Het voornaamste, en om liever te zeggen, eenigste Queekschool der Braminen is te Benares, een Stadt op den over van den Ganges gelegen. Wy hebben gezegt dat de Indianen veelGa naar margenoot+ met de Talismannen ophebben, en veel werk van de geheime eigenschappen der Hemelsche lichaamen, Afbeddzels en Getallen maaken. De Braminen zyn 't die noch voor bequaamer en ervaarener doorgaan, vermits zy bewaarders deezer gewaande verborgenheden zyn. Het gemeene Volk heeft 'er geen deel aan. Men zegt dat de Brachmanen eertyds in de verborgen weetenschappen zeer ervaaren zyn geweest; en waarlyk alle die zich op de geleerdheit deezer duistere weetenschappen hebben toegelegt, en die men raadzelachtig noemen kan, worden in de Indiën aangezien als de wetenschap der Brachmanen te bezitten, en naar de geheimen der natuurlyke Toverkunde te zoeken, om die in alle zuiverheit en uitgebreidenheit te verstaan. Zodanig als by voorbeeldt, de koppelingen van zekere getallen of letteren, en eenige vreemde Afbeeldzels zyn, waar door zy meenen het toekomende te konnen ontdekken. Men meent dat de Cabala een groot ge-Ga naar margenoot+ | |
[pagina 55]
| |
deelte van haare droomeryen uit de Wysgeerte van Phoë, gehaalt heeft, waarvan wy in 't Hoofdtstuk van de Zielverhuizing gewag gemaakt hebben. Men ontdekt mede in deeze verwarde verzameling van 't Rabbinismus en de Toverkunde iets, 't welk de leer der Chineesche Geletterden, de Hemel betreffende, naby komt, en deeze uitgebreide stoffe, waarin Phoë zegt, dat de zielen zich na de scheiding van haare Lichaamen ontdoen. Indien deeze Indiaansche Philosoof gelooft heeft, dat onze zielen zich in de lucht verspreiden, waarvan ze zelfs, naar zyne meening, een gedeelte zyn; de Cabalisten hebben niet min vreemde denkbeelden over de stoffe waarvan de Hemel geformeert is. Zy gelooven dat deeze stof bezield is, en waanen dat de Koningin des Hemels, waarvan de Profeet Jeremias in zyn vier en veertigste Hoofdtstuk meld, de ziel van deezen stoffelyken Hemel zy, die wy met onze oogen aanschouwen. Men gelooft mede dat de Cabala veele zaaken uit de Wysgeerte van Plato gehaalt heeft, die niet dan een gevolgGa naar voetnoot(a) van die van Phoë is. Ga naar margenoot+ Indien men oordeelen mag van de gewaande Toverkunde en van de verborgen wetenschap der Indianen, door die van een ouden Bramine, die wy te Pondichery gezien hebben; konnen wy 'er geen groote gedachten van voeden. Deeze goede man, die voor een der wyste en teffens een der allergevreesde van 't Gewest aangezien wierd, wegens het quaadt 't welk men zeide dat hy door middel van zyne kunst veroorzaaken kon, quam somtyds by ons. Hy beloofde ons vreemde dingen te laaten zien, en groote geheimen te willen leeren, en zeide dat men overzulks genoodzaakt was een Haan den keel af te steeken; maar dat men vooral deeze Offerhande geheim houden moest. Want 't was hun, gelyk wy elders gezegt hebben, verboden aan hunne Goden bloedige Offerhanden te doen. Wy hadden nochtans beslooten van hem niet verder te laaten voortgaan, indien wy gezien hadden dat hy tot de aanroeping had willen komen, en dat we hadden aangemerkt dat 'er de Natuur geen deel meer aan had, 't geen hy voorwende te zullen doen. Wy hadden alleen begeerte om te zien, hoe verre het vertrouwen ging 't welk hy van zyne kunst had, en of zyne toebereidzelen iets zouden gemeen hebben, met deeze, waarvan de Aloude Heidenen zich in zodanige gelegenheden dienden. Wy spaarden dan overzulks geene moeiten. Maar 't zy dat hy bemerkte dat we op alles 't geen hy ons van zyne betoveringen vertelde, geen acht gaven, of dat hy eigentlyk niet dan de achting bezat van een gaauw man te zyn, zonder dat hy 't waarlyk was; nooit wilde hy tot besluit komen, en vond altoos duizende wederwaardigheden voor zyne verschooning. Somtyds was het weder niet gunstig; dan had hy wederom geen daar toe dienende Haan konnen vinden, om voor de Offerhande die vereischt wierd, te moeten dienen. Immers hy had altoos dan deeze of geene verhindering. Mogelyk wilde hy mede niet zyne hoogwaardige wetenschap te kort doen, om die aan Ongodsdienstigen mede te deelen, die in de verborgenheden der Braminen onweetend waren. Eindelyk quam hy niet verder en genoegde zich met de groote beloften die hy ons had gedaan; 't welk ons in ons eerste gevoelen, en in het denkbeeldt bevestigde, 't geen wy altoos van deeze droomerven ons hadden voorgestelt. |
|